Language of document : ECLI:EU:C:2013:367

Zaak C‑648/11

The Queen, op verzoek van MA e.a.

tegen

Secretary of State for the Home Department

[verzoek van de Court of Appeal (England and Wales) (Civil Division) om een prejudiciële beslissing]

„Verordening (EG) nr. 343/2003 – Vaststelling van verantwoordelijke lidstaat – Niet-begeleide minderjarige – Asielverzoeken die achtereenvolgens in twee verschillende lidstaten worden ingediend – Ontstentenis van gezinslid van minderjarige op grondgebied van lidstaat – Artikel 6, tweede alinea, van verordening nr. 343/2003 – Overdracht van minderjarige aan lidstaat waar hij zijn eerste asielverzoek heeft ingediend – Verenigbaarheid – Belangen van het kind – Artikel 24, lid 2, van het Handvest”

Samenvatting – Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 6 juni 2013

1.        Prejudiciële vragen – Bevoegdheid van Hof – Grenzen – Kennelijk irrelevante vragen, hypothetische vragen gesteld in context waarin nuttig antwoord is uitgesloten en vragen zonder verband met voorwerp van hoofdgeding – Strekking – Relevantie van vragen gesteld voor beslechting van beroep tot schadevergoeding dat verband houdt met hoofdgeding – Daaronder begrepen

(Art. 267 VWEU)

2.        Grenscontroles, asiel en immigratie – Asielbeleid – Criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor behandeling van asielverzoek – Verordening nr. 343/2003 – Niet-begeleide minderjarige – Asielverzoeken die achtereenvolgens in twee verschillende lidstaten worden ingediend – Inaanmerkingneming van belangen van het kind – Verantwoordelijkheid van lidstaat waar minderjarige na indiening van zijn verzoek fysiek aanwezig is

(Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, art. 24; verordening nr. 343/2003 van de Raad, art. 6, tweede alinea)

1.        Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punten 37‑40)

2.        Artikel 6, tweede alinea, van verordening nr. 343/2003 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat door een onderdaan van een derde land bij een van de lidstaten wordt ingediend, moet aldus worden uitgelegd dat in omstandigheden waarin een niet-begeleide minderjarige die geen gezinslid heeft dat zich wettig op het grondgebied van een lidstaat ophoudt, in verschillende lidstaten een asielverzoek heeft ingediend, de „verantwoordelijke lidstaat” volgens deze bepaling de lidstaat is waar deze minderjarige zich bevindt nadat hij er een asielverzoek heeft ingediend.

In dit verband kan de in deze bepaalde gebruikte uitdrukking „[...] de lidstaat waarbij de minderjarige zijn asielverzoek heeft ingediend” niet worden gelezen als de lidstaat waarbij de minderjarige zijn asielverzoek het eerst heeft ingediend. Aangezien niet-begeleide minderjarigen bijzonder kwetsbare personen zijn, komt het immers erop aan de procedure strekkende tot vaststelling van de verantwoordelijke lidstaat niet nodeloos lang te laten duren, maar hun een snelle toegang tot de procedures voor de toekenning van de vluchtelingenstatus te waarborgen. Hoewel alleen de eerste alinea van artikel 6 van die verordening uitdrukkelijk verwijst naar het belang van de minderjarige, heeft artikel 24, lid 2, van het Handvest van de grondrechten, gelezen in samenhang met artikel 51, lid 1, ervan, tot gevolg dat de belangen van het kind ook de eerste overweging dienen te vormen bij elk besluit dat de lidstaten op grond van de tweede alinea van dat artikel 6 vaststellen. Bijgevolg moeten niet begeleide minderjarigen die een asielverzoek hebben ingediend in een lidstaat, in beginsel niet worden overgedragen aan een andere lidstaat waarbij zij een eerste asielverzoek hebben ingediend.

(cf. punten 53, 55, 59, 61, 66 en dictum)