Language of document :

Hogere voorziening ingesteld op 27 januari 2015 door Simba Toys GmbH & Co. KG tegen het arrest van het Gerecht (Zesde kamer) van 25 november 2014 in zaak T-450/09, Simba Toys GmbH & Co. KG / Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

(Zaak C-30/15 P)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirante: Simba Toys GmbH & Co. KG (vertegenwoordiger: O. Ruhl, Rechtsanwalt)

Andere partijen in de procedure: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen), Seven Towns Limited

Conclusies

het arrest van het Gerecht van 25 november 2014 in zaak T-450/09, Simba Toys GmbH & Co. KG / BHIM – Seven Towns Limited, vernietigen;

de beslissing van de tweede kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 1 september 2009 (zaak 1526/2008-2) vernietigen;

het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) en Seven Towns Limited verwijzen in de kosten van de hogere voorziening voor het Hof en van de procedure in eerste aanleg voor het Gerecht.

Middelen en voornaamste argumenten

In het kader van haar hogere voorziening voert rekwirante zes middelen aan. Volgens het eerste middel is artikel 7, lid 1, onder e), ii), van verordening nr. 40/941 geschonden. Het tweede middel betreft schending van artikel 7, lid 1, onder e), i), van verordening nr. 40/94. Volgens het derde middel is artikel 7, lid 1, onder e), iii), van verordening nr. 40/94 geschonden. Het vierde middel is ontleend aan schending van artikel 7, lid 1, onder b), van verordening nr. 40/94. Het vijfde middel betreft schending van artikel 7, lid 1, onder c), van verordening nr. 40/94. Volgens het zesde middel is artikel 76, lid 1, van verordening nr. 207/20092 geschonden.

Het eerste middel bevat elf onderdelen: onjuist vereiste van „het juist kunnen vatten”; niet-inaanmerkingneming van reeds op de markt bestaande waren; vaststellingen met betrekking tot het onthullen van de voorstelling van het merk op basis van een onjuiste voorstelling van de feiten en van de bewijzen; te strikte uitlegging van het criterium „technische functie”; niet-inaanmerkingneming van het ontbreken van wezenlijke willekeurige kenmerken; onjuiste overwegingen met betrekking tot het algemeen belang; onjuiste juridische beoordeling van het belang van het ontbreken van alternatieve vormen; vaststelling van alternatieve vormen op grond van een onjuiste voorstelling van de feiten en van de bewijzen; onjuiste juridische criteria met betrekking tot het oorzakelijk verband en het resultaat van een technische functie; irrelevantie van de mogelijkheid van kubussen zonder zichtbare lijnen; onjuiste conclusie waarbij het vermeende niet-technische karakter van een subcategorie van waren wordt uitgebreid tot alle waren waarvoor een merk is ingeschreven.

Het tweede middel omvat één onderdeel: niet-inaanmerkingneming van het feit dat de wezenlijke elementen functioneel zijn.

Het derde middel omvat één onderdeel: niet-inaanmerkingneming van het feit dat de wezenlijke elementen een wezenlijke waarde aan de waar geven.

Het vierde middel bevat elf onderdelen: onjuiste juridische beoordeling van de bewijslast; onjuiste analyse van de individuele kenmerken van het litigieuze merk; niet-inaanmerkingneming van de technische aard van de individuele kenmerken; ten onrechte louter beroep op de norm in de betrokken sector; onjuist criterium van „spontaan”; onjuiste conclusie waarbij het vermeende onderscheidend vermogen van een subcategorie van waren wordt uitgebreid tot alle waren waarvoor een merk is ingeschreven; onjuiste toepassing van het criterium van „de meest waarschijnlijke vorm”; afwijzing van de magische kubus als de meest waarschijnlijke vorm louter door een onjuiste voorstelling van de feiten en van de bewijzen; onjuiste beoordeling van het onderscheidend vermogen louter uit het oogpunt van de consument; onterechte weigering om rekening te houden met specifieke waren die reeds op de markt zijn gebracht; onjuiste juridische criteria voor de beoordeling van de relevantie van de waren die reeds op de markt zijn.

Het vijfde middel bevat acht onderdelen: onjuist vereiste van „eenduidigheid”; onjuist „spontaan”-vereiste; onjuiste uitlegging van het criterium van een „rechtstreeks en concreet verband”; onjuiste analyse van het beschrijvend karakter louter gelet op de algemene formulering van de waren; onjuiste afbakening van het relevante publiek; onjuiste beoordeling van de kennis van het publiek; niet-inaanmerkingneming van toekomstige ontwikkelingen; onjuiste beoordeling van het algemeen belang door een onjuiste verwijzing naar alternatieve vormen.

Het zesde middel bevat één onderdeel: onjuiste vaststelling van feiten zonder bewijzen.

____________

____________

1 Verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad van 20 december 1993 inzake het gemeenschapsmerk (PB L 11, blz. 1).

2 Verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad van 26 februari 2009 inzake het gemeenschapsmerk (PB L 78, blz. 1).