Language of document :

Hogere voorziening ingesteld op 28 februari 2014 door Federación Nacional de Empresarios de Minas de Carbón (Carbunión) tegen de beschikking van het Gerecht (Tweede kamer) van 10 december 2013 in zaak T-176/11, Federación Nacional de Empresarios de Minas de Carbón (Carbunión)/Raad van de Europese Unie

(Zaak C-99/14 P)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirante: Federación Nacional de Empresarios de Minas de Carbón (Carbunión) (vertegenwoordigers: K. Desai, solicitor, en S. Cisnal de Ugarte, abogada)

Andere partij in de procedure: Raad van de Europese Unie

Conclusies

de hogere voorziening ontvankelijk en gegrond verklaren;

de beschikking van het Gerecht van 10 december 2013 in zaak T-176/11, Carbunión/Raad, vernietigen, artikel 3, lid 1, sub a, b en f, en artikel 3, lid 3, (hierna: „litigieuze bepalingen”) van besluit 2010/787/EU van de Raad van 10 december 2010 betreffende staatssteun ter bevordering van de sluiting van niet-concurrentiekrachtige steenkoolmijnen (hierna: „besluit”)1 nietig verklaren, en de zaak zelf definitief afdoen;

de Raad verwijzen in rekwirantes kosten in eerste aanleg en in hogere voorziening.

Middelen en voornaamste argumenten

Rekwirante voert vijf middelen aan ter ondersteuning van haar hogere voorziening:

ten eerste heeft het Gerecht niet voldaan aan zijn motiveringsplicht als bedoeld in artikel 36 van het Statuut van het Hof van Justitie voor zover het heeft geoordeeld dat de litigieuze bepalingen niet kunnen worden gescheiden van de rest van het besluit;

ten tweede heeft het Gerecht blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te oordelen dat artikel 7 van het besluit zonder de litigieuze bepalingen geen nuttig effect heeft;

ten derde heeft het Gerecht blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting bij de uitlegging van artikel 3, lid 1, sub a, van het besluit voor zover het niet heeft geoordeeld dat de daarin genoemde termijn een bijzondere temporele werkingssfeer van het besluit in het leven roept;

ten vierde heeft het Gerecht blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting bij de uitlegging van de in artikel 3, lid 1, sub f, van het besluit vervatte voorwaarden voor zover het heeft geoordeeld dat het gaat om op de verenigbaarheid betrekking hebbende voorwaarden, en niet om een uitvoeringsregeling voor het verlenen van sluitingssteun;

ten vijfde heeft het Gerecht blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te concluderen dat de scheidbaarheid van de litigieuze bepalingen zou ingaan tegen de geest en de letter van het besluit.

____________

1 PB L 336, blz. 24.