Language of document : ECLI:EU:C:2011:100

ARREST VAN HET HOF (Grote kamer)

1 maart 2011 (*)

„Prejudiciële verwijzing – Grondrechten – Discriminatiebestrijding – Gelijke behandeling van vrouwen en mannen – Toegang tot en aanbod van goederen en diensten – Verzekeringspremies en ‑uitkeringen – Actuariële factoren – Inachtneming van sekse als factor in beoordeling van te verzekeren risico – Particuliere levensverzekeringsovereenkomsten – Richtlijn 2004/113/EG – Artikel 5, lid 2 – Uitzondering zonder tijdsbeperking – Handvest van grondrechten van Europese Unie – Artikelen 21 en 23 – Ongeldigheid”

In zaak C‑236/09,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 234 EG, ingediend door het Grondwettelijk Hof (België) bij beslissing van 18 juni 2009, ingekomen bij het Hof op 29 juni 2009, in de procedure

Belgische Verbruikersunie Test-Aankoop VZW,

Yann van Vugt,

Charles Basselier

tegen

Ministerraad,

wijst

HET HOF (Grote kamer),

samengesteld als volgt: V. Skouris, president, A. Tizzano, J. N. Cunha Rodrigues, K. Lenaerts, J.‑C. Bonichot en A. Arabadjiev, kamerpresidenten, E. Juhász (rapporteur), G. Arestis, A. Borg Barthet, M. Ilešič, L. Bay Larsen, P. Lindh en T. von Danwitz, rechters,

advocaat-generaal: J. Kokott,

griffier: R. Şereş, administrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 1 juni 2010,

gelet op de opmerkingen van:

–        Belgische Verbruikersunie Test-Aankoop VZW, alsook Y. van Vugt en C. Basselier, vertegenwoordigd door F. Krenc, advocaat,

–        de Ministerraad, vertegenwoordigd door P. Slegers, advocaat,

–        de Belgische regering, vertegenwoordigd door L. Van den Broeck als gemachtigde, bijgestaan door P. Slegers, advocaat,

–        Ierland, vertegenwoordigd door D. O’Hagan als gemachtigde, bijgestaan door B. Murray, BL,

–        de Franse regering, vertegenwoordigd door G. de Bergues en A. Czubinski als gemachtigden,

–        de Litouwse regering, vertegenwoordigd door R. Mackevičienė als gemachtigde,

–        de Finse regering, vertegenwoordigd door J. Heliskoski als gemachtigde,

–        de regering van het Verenigd Koninkrijk, vertegenwoordigd door I. Rao als gemachtigde, bijgestaan door D. Beard, barrister,

–        de Raad van de Europese Unie, vertegenwoordigd door M. Veiga, F. Florindo Gijón en I. Šulce als gemachtigden,

–        de Europese Commissie, vertegenwoordigd door M. Van Hoof en M. van Beek als gemachtigden,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 30 september 2010,

het navolgende

Arrest

1        Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de geldigheid van artikel 5, lid 2, van richtlijn 2004/113/EG van de Raad van 13 december 2004 houdende toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen bij de toegang tot en het aanbod van goederen en diensten (PB L 373, blz. 37).

2        Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen Belgische Verbruikersunie Test-Aankoop VZW alsook Y. van Vugt en C. Basselier enerzijds en de Ministerraad van het Koninkrijk België anderzijds over de vernietiging van de wet van 21 december 2007 tot wijziging van de wet van 10 mei 2007 ter bestrijding van discriminatie tussen vrouwen en mannen wat betreft het geslacht in verzekeringsaangelegenheden (Belgisch Staatsblad, 31 december 2007, blz. 66175; hierna: „wet van 21 december 2007”).

 Toepasselijke bepalingen

 Unierecht

3        Richtlijn 2004/113 is vastgesteld op basis van artikel 13, lid 1, EG. De punten 1, 4, 5, 12, 15, 18 en 19 van de considerans van deze richtlijn luiden:

„1)      Overeenkomstig artikel 6 van het Verdrag betreffende de Europese Unie is de Unie gegrondvest op de beginselen van vrijheid, democratie, eerbiediging van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, en van de rechtsstaat, welke beginselen de lidstaten gemeen hebben, en eerbiedigt de Unie de grondrechten zoals die worden gewaarborgd door het [op 4 november 1950 te Rome ondertekende] Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en zoals zij uit de gemeenschappelijke constitutionele tradities van de lidstaten voortvloeien, als algemene beginselen van het gemeenschapsrecht.

[...]

4)      Gelijkheid van mannen en vrouwen is een fundamenteel beginsel van de Europese Unie. Krachtens de artikelen 21 en 23 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie [hierna: ‚Handvest’] is elke discriminatie op grond van geslacht verboden en moet de gelijkheid van mannen en vrouwen op alle gebieden worden gewaarborgd.

5)      Artikel 2 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap bepaalt dat het bevorderen van de gelijkheid van mannen en vrouwen een van de hoofdtaken van de Gemeenschap is. Evenzo legt artikel 3, lid 2, van het Verdrag de Gemeenschap de verplichting op om er bij elk optreden naar te streven de ongelijkheden tussen mannen en vrouwen op te heffen en de gelijkheid van mannen en vrouwen actief te bevorderen.

[...]

12)      Ter voorkoming van discriminatie op grond van geslacht is deze richtlijn zowel op directe als op indirecte discriminatie van toepassing. Van directe discriminatie is slechts sprake indien iemand op grond van geslacht minder gunstig wordt behandeld dan een ander in een vergelijkbare situatie. Verschillen tussen mannen en vrouwen bij de levering van diensten op het gebied van de gezondheidszorg die op fysieke verschillen tussen man en vrouw terug te voeren zijn, houden bijvoorbeeld geen verband met vergelijkbare situaties en vormen derhalve geen discriminatie.

[...]

15)      Er zijn reeds wetsinstrumenten die het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen op dat terrein toepassen. Deze richtlijn is daarom niet van toepassing op aangelegenheden van arbeid en beroep. Deze richtlijn is tevens niet van toepassing op door zelfstandigen verrichte arbeid voor zover die onder de bestaande wetsinstrumenten vallen. Deze richtlijn is slechts van toepassing op verzekeringen en pensioenen die berusten op een particuliere, vrijwillige en los van de arbeidsbetrekking staande grondslag.

[...]

18)      Het gebruik van seksegerelateerde actuariële factoren is wijdverspreid bij het verlenen van verzekeringsdiensten en aanverwante financiële diensten. Om de gelijke behandeling van mannen en vrouwen te waarborgen mag het gebruik van seksegerelateerde actuariële factoren niet resulteren in verschillen tussen de premies en uitkeringen van individuele personen. Om een plotse herordening van de markt te voorkomen mag deze regel uitsluitend gelden voor nieuwe contracten die na de omzettingsdatum van deze richtlijn worden gesloten.

19)      Sommige risicocategorieën kunnen per sekse verschillen. In sommige gevallen is sekse een, maar niet noodzakelijk de enige, bepalende factor in de beoordeling van het te verzekeren risico. Voor overeenkomsten ter verzekering van een dergelijk risico kunnen de lidstaten besluiten uitzonderingen op de regel van sekseneutrale premies en uitkeringen toe te staan, mits zij ervoor kunnen zorgen dat de onderliggende actuariële statistische gegevens waarop de berekeningen gebaseerd zijn, betrouwbaar zijn, regelmatig geactualiseerd worden en voor het publiek beschikbaar zijn. Uitzonderingen zijn alleen mogelijk voor zover de regel van sekseneutraliteit nog niet in de nationale wetgeving wordt toegepast. Vijf jaar na de omzetting moeten de lidstaten nagaan of deze uitzonderingen nog steeds gerechtvaardigd zijn in het licht van de meest recente actuariële en statistische gegevens en een verslag dat de Commissie drie jaar na de datum van omzetting van deze richtlijn zal opstellen.”

4        Artikel 1 van richtlijn 2004/113 bepaalt het doel ervan als volgt:

„Deze richtlijn heeft tot doel een kader te creëren voor de bestrijding van discriminatie op grond van geslacht bij de toegang tot en het aanbod van goederen en diensten, zodat in de lidstaten het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen toegepast kan worden.”

5        Artikel 4, lid 1, van deze richtlijn bepaalt:

„Voor de toepassing van deze richtlijn houdt het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen in dat

a)      directe discriminatie op grond van geslacht, inclusief de ongunstigere behandeling van vrouwen wegens zwangerschap en moederschap, verboden is;

b)      indirecte discriminatie op grond van geslacht verboden is.”

6        Artikel 5 van deze richtlijn, met als titel „Actuariële factoren”, bepaalt:

„1.      De lidstaten zorgen ervoor dat, in alle nieuwe contracten die na 21 december 2007 worden gesloten, het gebruik van sekse als een factor bij de berekening van premies en uitkeringen in het kader van verzekeringsdiensten en aanverwante financiële diensten niet resulteert in verschillen in de premies en uitkeringen van individuele personen.

2.      Niettegenstaande lid 1, kunnen de lidstaten vóór 21 december 2007 besluiten proportionele verschillen in premies en uitkeringen voor individuele personen toe te staan in de gevallen waarin sekse een bepalende factor is bij de beoordeling van het risico op basis van relevante en nauwkeurige actuariële en statistische gegevens. De betrokken lidstaten stellen de Commissie van hun besluit in kennis, en zorgen ervoor dat nauwkeurige gegevens die relevant zijn voor het gebruik van sekse als een bepalende actuariële factor worden verzameld en bekendgemaakt, en regelmatig worden geactualiseerd. Deze lidstaten toetsen hun besluit vijf jaar na 21 december 2007 en houden daarbij rekening met het in artikel [16] genoemde verslag van de Commissie. Zij doen het resultaat van de toetsing aan de Commissie toekomen.

3.      Kosten die verband houden met zwangerschap en moederschap, mogen in geen geval tot verschillen in premies en uitkeringen voor individuele personen leiden.

De lidstaten kunnen de uitvoering van de maatregelen die noodzakelijk zijn om aan dit lid te voldoen uitstellen tot uiterlijk twee jaar na 21 december 2007. De betrokken lidstaten moeten de Commissie in dat geval onmiddellijk daarvan in kennis stellen.”

7        Artikel 16 van de deze richtlijn, met als titel „Verslagen”, bepaalt:

„1.      Uiterlijk op 21 december 2009 en daarna om de vijf jaar delen de lidstaten de Commissie alle beschikbare informatie over de toepassing van deze richtlijn mee.

De Commissie stelt een beknopt verslag op dat een evaluatie omvat van de praktijken in de lidstaten met betrekking tot artikel 4 inzake het gebruik van sekse als een factor bij de berekening van premies en uitkeringen. Uiterlijk op 21 december 2010 legt de Commissie dit verslag voor aan het Europees Parlement en de Raad. Indien nodig voegt de Commissie voorstellen bij het verslag om de richtlijn te wijzigen.

2.      Het verslag van de Commissie houdt rekening met de standpunten van het bedrijfsleven en de belanghebbenden.”

8        Volgens artikel 17, lid 1, van richtlijn 2004/113 doen de lidstaten de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 21 december 2007 aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.

 Nationaal recht

9        De wet van 21 december 2007, aldus artikel 2 ervan, zet richtlijn 2004/113 om.

10      Artikel 3 van deze wet bevat de bepaling die in de plaats komt van artikel 10 van de wet van 10 mei 2007 ter bestrijding van discriminatie tussen vrouwen en mannen wat betreft het geslacht in verzekeringsaangelegenheden.

11      Het nieuwe artikel 10 van deze laatste wet luidt voortaan:

„§ 1. In afwijking van artikel 8 kan een proportioneel direct onderscheid gemaakt worden op grond van het geslacht voor de bepaling van verzekeringspremies en ‑prestaties, als het geslacht een bepalende factor is bij de beoordeling van het risico op basis van relevante en nauwkeurige actuariële en statistische gegevens.

Deze afwijking geldt enkel voor de levensverzekeringsovereenkomsten in de zin van artikel 97 van de wet van 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst.

§ 2.      Kosten die verband houden met zwangerschap en moederschap mogen vanaf 21 december 2007 in geen geval nog tot verschillen in verzekeringspremies en ‑prestaties leiden.

§ 3.      De Commissie voor het Bank‑, Financie‑ en Assurantiewezen verzamelt de in § 1 bedoelde actuariële en statistische gegevens, maakt ze uiterlijk op 20 juni 2008 en de geactualiseerde gegevens daarna om de twee jaar bekend en publiceert ze op haar internetpagina. Die gegevens worden om de twee jaar geactualiseerd.

De Commissie voor het Bank‑, Financie‑ en Assurantiewezen is gemachtigd de daartoe benodigde gegevens bij de betrokken instellingen, ondernemingen of personen op te vragen. Zij bepaalt welke gegevens moeten worden overgezonden, alsook de wijze waarop en de vorm waarin dit moet gebeuren.

§ 4.      De Commissie voor het Bank‑, Financie‑ en Assurantiewezen verstrekt de Europese Commissie uiterlijk op 21 december 2009 de gegevens waarover zij krachtens dit artikel beschikt. Zij bezorgt deze gegevens aan de Europese Commissie, telkens als ze worden geactualiseerd.

§ 5.      De Wetgevende Kamers evalueren vóór 1 maart 2011 de toepassing van dit artikel op basis van de in §§ 3 en 4 bedoelde gegevens, het in artikel 16 van de richtlijn 2004/113/EG bedoelde verslag van de Europese Commissie alsook de toestand in de andere lidstaten van de Europese Unie.

Deze evaluatie vindt plaats op basis van een verslag, dat door een Evaluatiecommissie binnen de 2 jaar aan de Wetgevende Kamers wordt voorgelegd.

De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de nadere regels inzake de samenstelling en de aanstelling van de Evaluatiecommissie, de vorm en de inhoud van het verslag.

De Commissie rapporteert onder andere over de gevolgen van dit artikel op de markttoestand en onderzoekt ook andere segmentatiecriteria dan die welke verband houden met het geslacht.

§ 6.      Deze bepaling is niet van toepassing op verzekeringsovereenkomsten die worden gesloten in het kader van een aanvullende regeling voor sociale zekerheid. Voor die overeenkomsten geldt uitsluitend artikel 12.”

 Feiten van het hoofdgeding en prejudiciële vragen

12      Verzoekers in het hoofdgeding hebben bij het Grondwettelijk Hof beroep ingesteld tot vernietiging van de wet van 21 december 2007, die richtlijn 2004/113 in Belgisch recht omzet.

13      Huns inziens is de wet van 21 december 2007, waarin gebruikt wordt gemaakt van de bij artikel 5, lid 2, van richtlijn 2004/113 geboden mogelijkheid van uitzondering, onverenigbaar met het beginsel van gelijke behandeling van vrouwen en mannen.

14      Aangezien in de wet van 21 december 2007 gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheid van de uitzondering krachtens artikel 5, lid 2, van richtlijn 2004/113, heeft het Grondwettelijk Hof, van oordeel dat in het voor hem aanhangige beroep een vraag van geldigheid van een bepaling van een richtlijn van de Unie rees, de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vragen gesteld:

„1)      Is artikel 5, lid 2, van richtlijn 2004/113[...] verenigbaar met artikel 6, lid 2, [EU] en meer bepaald met het bij die bepaling gewaarborgde beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie?

2)      Indien de eerste vraag ontkennend wordt beantwoord, is hetzelfde artikel 5, lid 2, van [deze] richtlijn eveneens onverenigbaar met artikel 6, lid 2, [EU] wanneer de toepassing ervan wordt beperkt tot de levensverzekeringsovereenkomsten?”

 Beantwoording van de prejudiciële vragen

15      Met zijn eerste vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 5, lid 2, van richtlijn 2004/113 geldig is gelet op het beginsel van gelijke behandeling van vrouwen en mannen.

16      In lid 2 van artikel 6 EU, waarnaar de verwijzende rechter in zijn vragen verwijst en dat in punt 1 van de considerans van richtlijn 2004/113 wordt vermeld, werd bepaald dat de Unie de grondrechten zoals die worden gewaarborgd door het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en zoals zij uit de gemeenschappelijke constitutionele tradities van de lidstaten voortvloeien, als algemene beginselen van het gemeenschapsrecht eerbiedigt. Deze grondrechten zijn opgenomen in het Handvest, dat sinds 1 december 2009 dezelfde juridische waarde als de verdragen heeft.

17      Ingevolge de artikelen 21 en 23 van het Handvest is elke discriminatie op grond van geslacht verboden en moet de gelijkheid van vrouwen en mannen op alle gebieden worden gewaarborgd. Punt 4 van de considerans van richtlijn 2004/113 verwijst uitdrukkelijk naar deze artikelen; de geldigheid van artikel 5, lid 2, van deze richtlijn moet dus worden getoetst aan deze bepalingen van het Handvest (zie in die zin arrest van 9 november 2010, Volker und Markus Schecke en Eifert, C‑92/09 en C‑93/09, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 46).

18      Het WEU-Verdrag bevat bepalingen over het recht op gelijke behandeling van vrouwen en mannen. Enerzijds, aldus artikel 157, lid 1, VWEU draagt iedere lidstaat er zorg voor dat het beginsel van gelijke beloning van mannelijke en vrouwelijke werknemers voor gelijke of gelijkwaardige arbeid wordt toegepast. Anderzijds bepaalt artikel 19, lid 1, VWEU dat de Raad na goedkeuring door het Europees Parlement passende maatregelen kan nemen om discriminatie op grond van geslacht, ras of etnische afstamming, godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid te bestrijden.

19      Terwijl artikel 157, lid 1, VWEU het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen op een specifiek gebied invoert, bevat artikel 19, lid 1, VWEU een machtiging voor de Raad, die deze moet gebruiken met inachtneming van met name artikel 3, lid 3, tweede alinea, VEU, dat bepaalt dat de Unie sociale uitsluiting en discriminatie bestrijdt en sociale rechtvaardigheid en bescherming, de gelijkheid van vrouwen en mannen, de solidariteit tussen generaties en de bescherming van de rechten van het kind bevordert, en artikel 8 VWEU, volgens hetwelk de Unie bij elk optreden ernaar streeft de ongelijkheden op te heffen en de gelijkheid van mannen en vrouwen te bevorderen.

20      Bij de geleidelijke totstandbrenging van deze gelijkheid bepaalt de Uniewetgever, gelet op de bij artikel 3, lid 3, tweede alinea, VEU en artikel 8 VWEU aan de Unie opgedragen taak, op welk tijdstip hij handelt, en houdt hij daarbij rekening met de ontwikkeling van de economische en sociale situatie in de Unie.

21      Een dergelijk handelen, wanneer daartoe wordt beslist, moet het nagestreefde doel evenwel coherent verwezenlijken, hetgeen niet de mogelijkheid uitsluit te voorzien in overgangsperiodes of uitzonderingen van beperkte draagwijdte.

22      Zoals wordt vastgesteld in punt 18 van de considerans van richtlijn 2004/113, was het gebruik van seksegerelateerde actuariële factoren wijdverspreid bij het verlenen van verzekeringsdiensten ten tijde van de vaststelling van deze richtlijn.

23      De Uniewetgever kon het beginsel van gelijkheid van vrouwen en mannen, meer bepaald de toepassing van de regel van unisekspremies en ‑uitkeringen, dus geleidelijk met passende overgangsperiodes ingang doen vinden.

24      In die zin bepaalde de Uniewetgever in artikel 5, lid 1, van richtlijn 2004/113 dat de uit het gebruik van sekse als een factor bij de berekening van premies en uitkeringen voortvloeiende verschillen uiterlijk op 21 december 2007 moesten zijn weggewerkt.

25      In afwijking van de bij dit artikel 5, lid 1, ingestelde algemene regel van unisekspremies en ‑uitkeringen, gaf lid 2 van dit artikel de lidstaten waarvan het nationale recht deze regel bij de vaststelling van richtlijn 2004/113 nog niet toepaste, de mogelijkheid om vóór 21 december 2007 te beslissen proportionele verschillen in premies en uitkeringen voor de verzekerden toe te staan in de gevallen waarin sekse een bepalende factor is bij de beoordeling van het risico, op basis van relevante en nauwkeurige actuariële en statistische gegevens.

26      Deze mogelijkheid, aldus datzelfde lid, zal vijf jaar na 21 december 2007 worden getoetst, waarbij rekening wordt gehouden met een verslag van de Commissie, maar de lidstaten die van deze mogelijkheid gebruik hebben gemaakt, mogen, doordat richtlijn 2004/113 niet preciseert hoe lang deze verschillen mogen duren, de verzekeraars de toepassing van deze ongelijke behandeling zonder tijdslimiet toestaan.

27      De Raad betwijfelt of de situaties van vrouwelijke en mannelijke verzekerden in sommige particuliereverzekeringstakken vergelijkbaar kunnen worden geacht daar de graden van verzekerd risico, gelet op de verzekeringstechnische indeling van de risico’s in categorieën op basis van statistieken, kunnen verschillen voor vrouwen en mannen. Hij wijst erop dat de keuzemogelijkheid van artikel 5, lid 2, van richtlijn 2004/113 er alleen toe strekt te voorkomen dat verschillende situaties gelijk worden behandeld.

28      Volgens vaste rechtspraak van het Hof vereist het gelijkheidsbeginsel dat vergelijkbare situaties niet verschillend en verschillende situaties niet gelijk worden behandeld, tenzij een dergelijke behandeling objectief gerechtvaardigd is (zie arrest van 16 december 2008, Arcelor Atlantique et Lorraine e.a., C‑127/07, Jurispr. blz. I‑9895, punt 23).

29      Dienaangaande dient te worden benadrukt dat de vergelijkbaarheid van situaties moet worden beoordeeld tegen de achtergrond van het voorwerp en het doel van de handeling van de Unie die het betrokken onderscheid invoert (zie in die zin arrest Arcelor Atlantique et Lorraine e.a., reeds aangehaald, punt 26). In casu voert artikel 5, lid 2, van richtlijn 2004/113 dit onderscheid in.

30      Vaststaat dat richtlijn 2004/113 in de sector van de verzekeringsdiensten zoals blijkt uit artikel 5, lid 1, ervan de toepassing van unisekspremies en ‑uitkeringen tot doel heeft. In punt 18 van de considerans van deze richtlijn wordt uitdrukkelijk verklaard dat om de gelijke behandeling van mannen en vrouwen te waarborgen het gebruik van seksegerelateerde actuariële factoren niet mag resulteren in verschillen tussen de premies en uitkeringen van verzekerden. Volgens punt 19 van de considerans van deze richtlijn is de aan de lidstaten verleende mogelijkheid om de regel van de unisekspremies en ‑uitkeringen niet toe te passen een „uitzondering”. Richtlijn 2004/113 gaat voor de toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van vrouwen en mannen in de zin van de artikelen 21 en 23 van het Handvest dus uit van de vergelijkbaarheid van de respectieve situaties van vrouwen en mannen inzake de premies en uitkeringen van door hen aangegane verzekeringen.

31      In deze omstandigheden bestaat het gevaar dat de uitzondering op de gelijke behandeling van vrouwen en mannen in de zin van artikel 5, lid 2, van richtlijn 2004/113 naar Unierecht onbeperkt toegestaan blijft.

32      Een dergelijke bepaling, die de betrokken lidstaten toestaat een uitzondering op de regel van unisekspremies en ‑uitkeringen zonder beperking in de tijd te handhaven, is in strijd met de verwezenlijking van het door richtlijn 2004/113 nagestreefde doel van gelijke behandeling van vrouwen en mannen en onverenigbaar met de artikelen 21 en 23 van het Handvest.

33      Bijgevolg moet deze bepaling ongeldig worden geacht bij het verstrijken van een passende overgangsperiode.

34      Gelet op al het voorgaande dient op de eerste vraag te worden geantwoord dat artikel 5, lid 2, van richtlijn 2004/113 met ingang van 21 december 2012 ongeldig is.

35      Gelet op dat antwoord behoeft de tweede prejudiciële vraag niet te worden beantwoord.

 Kosten

36      Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Het Hof (Grote kamer) verklaart voor recht:

Artikel 5, lid 2, van richtlijn 2004/113/EG van de Raad van 13 december 2004 houdende toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen bij de toegang tot en het aanbod van goederen en diensten, is met ingang van 21 december 2012 ongeldig.

ondertekeningen


* Procestaal: Frans.