Language of document :

Beroep ingesteld op 30 november 2016 – Europese Commissie / Slowaakse Republiek

(Zaak C-626/16)

Procestaal: Sloveens

Partijen

Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: E. Sanfrutos Cano en A. Tokár, gemachtigden)

Verwerende partij: Slowaakse Republiek

Conclusies

Verzoekende partij verzoekt het Hof:

vast te stellen dat de Slowaakse Republiek, door niet de maatregelen te nemen die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van het arrest van het Hof in zaak C-331/11, Commissie/Slowakije, waarin het Hof heeft verklaard dat deze lidstaat de verplichtingen niet is nagekomen die op haar rusten krachtens artikel 14, onder a) tot en met c), van richtlijn 1999/31/EG1 van de Raad van 26 april 1999 betreffende het storten van afvalstoffen, de krachtens artikel 260, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen.

2.    de Slowaakse Republiek te veroordelen om op de rekening „Eigen middelen van de Europese Unie” de hierna volgende bedragen te betalen aan de Europese Commissie:

a)    een dwangsom van 6 793,80 EUR per dag vertraging in de uitvoering van de maatregelen die noodzakelijk zijn om zich te voegen naar het arrest in zaak C-331/11, Commissie/Slowakije, te rekenen vanaf de datum van de uitspraak van het arrest in de onderhavige zaak tot de volledige uitvoering van dat arrest;

b)    een vast dagbedrag van 743,60 EUR, en in totaal hoe dan ook minimaal 939 000 EUR, per dag vertraging in de uitvoering van de maatregelen die noodzakelijk zijn om zich te voegen naar het arrest in zaak C-331/11, Commissie/Slowakije, te rekenen vanaf 25 april 2013, de datum waarop dat arrest is gewezen:

tot de datum waarop uitspraak wordt gedaan in de onderhavige zaak, of

–    tot de datum waarop de Slowaakse Republiek de maatregelen vaststelt die noodzakelijk zijn om zich te voegen naar het arrest in zaak C-331/11, Commissie/Slowakije, indien dit geschiedt voordat uitspraak wordt gedaan in de onderhavige zaak, en

3.    de Slowaakse Republiek te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Op 25 april 2013 heeft het Hof uitspraak gedaan in zaak C-331/11, Commissie/Slowakije, en het heeft in dat arrest geoordeeld dat de Slowaakse Republiek, door de exploitatie van de afvalstortplaats Žilina – Považský Chlmec te hebben toegestaan, terwijl er geen aanpassingsplan voor de stortplaats voorhanden was en er geen definitieve beslissing was genomen over de vraag of deze stortplaats haar activiteit kon voortzetten op basis van een goedgekeurd aanpassingsplan, de verplichtingen niet is nagekomen die op haar rusten krachtens artikel 14, onder a), b) en c), van richtlijn 1999/31/EG van de Raad van 26 april 1999 betreffende het storten van afvalstoffen.

De Slowaakse Republiek heeft tijdens de precontentieuze procedure verklaard dat zij zich zou voegen naar het arrest van het Hof in zaak C-331/11, Commissie/Slowakije, door de afvalstortplaats Žilina – Považský Chlmec te zullen sluiten, en dat zij via een aantal voorbereidende verrichtingen reeds een aanvang daarmee had genomen.

De Europese Commissie heeft evenwel geconstateerd dat – in weerwil van die verklaringen van de Slowaakse Republiek – geen maatregelen ter uitvoering van het arrest van het Hof in zaak C-331/11, Commissie/Slowakije, waren vastgesteld. De Europese Commissie heeft dan ook besloten om beroep in te stellen volgens artikel 260 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.

____________

1 PB 1999, L 182, blz. 1.