Language of document : ECLI:EU:C:2002:408

ARREST VAN HET HOF (Zesde kamer)

2 juli 2002 (1)

„Niet-nakoming - Staatssteun - Steun toegekend aan ondernemingen van Magefesa-concern - Beschikkingen 91/1/EEG en 1999/509/EG van Commissie waarbij terugbetaling wordt gelast - Niet-uitvoering”

In zaak C-499/99,

Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door G. Rozet en R. Vidal als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,

verzoekster,

tegen

Koninkrijk Spanje, vertegenwoordigd door R. Silva de Lapuerta als gemachtigde, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,

verweerder,

betreffende een verzoek om vast te stellen dat het Koninkrijk Spanje, door niet binnen de gestelde termijn de nodige maatregelen vast te stellen om te voldoen aan de beschikkingen 91/1/EEG van de Commissie van 20 december 1989 inzake door de Spaanse Regering en door de regeringen van enkele autonome gemeenschappen in Spanje aan MAGEFESA, fabrikant van huishoudelijke artikelen uit roestvrij staal en kleine elektrische huishoudelijke apparaten, toegekende steun (PB 1991, L 5, blz. 18), en 1999/509/EG van de Commissie van 14 oktober 1998 betreffende door Spanje toegekende steun ten behoeve van de ondernemingen van het Magefesa-concern en hun opvolgers (PB 1999, L 198, blz. 15), waarbij is verklaard dat bepaalde steunmaatregelen aan de ondernemingen van het Magefesa-concern onrechtmatig zijn verstrekt en bovendien onverenigbaar zijn met de gemeenschappelijke markt, de verplichtingen niet is nagekomen die op hem rusten krachtens artikel 249, vierde alinea, EG en de artikelen 2 en 3 van deze beschikkingen,

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE (Zesde kamer),

samengesteld als volgt: F. Macken, kamerpresident, J.-P. Puissochet (rapporteur), R. Schintgen, V. Skouris en J. N. Cunha Rodrigues, rechters,

advocaat-generaal: J. Mischo,


griffier: R. Grass,

gezien het rapport van de rechter-rapporteur,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 24 januari 2002,

het navolgende

Arrest

1.
    Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Hof op 22 december 1999, heeft de Commissie van de Europese Gemeenschappen krachtens artikel 88, lid 2, tweede alinea, EG beroep ingesteld tot vaststelling dat het Koninkrijk Spanje, door niet binnen de gestelde termijn de nodige maatregelen vast te stellen om te voldoen aan de beschikkingen 91/1/EEG van de Commissie van 20 december 1989 inzake door de Spaanse Regering en door de regeringen van enkele autonome gemeenschappen in Spanje aan MAGEFESA, fabrikant van huishoudelijke artikelen uit roestvrij staal en kleine elektrische huishoudelijke apparaten, toegekende steun (PB 1991, L 5, blz. 18), en 1999/509/EG van de Commissie van 14 oktober 1998 betreffende door Spanje toegekende steun ten behoeve van de ondernemingen van het Magefesa-concern en hun opvolgers (PB 1999, L 198, blz. 15), waarbij is verklaard dat bepaalde steunmaatregelen aan de ondernemingen van het Magefesa-concern onrechtmatig zijn verstrekt en bovendien onverenigbaar zijn met de gemeenschappelijke markt, de verplichtingen niet is nagekomen die op hem rusten krachtens artikel 249, vierde alinea, EG en de artikelen 2 en 3 van deze beschikkingen.

Voorgeschiedenis van het geding

De feiten

2.
    Het Magefesa-concern bestaat, voorzover in de onderhavige zaak van belang, uit met name vier industriële ondernemingen, die huishoudelijke artikelen fabriceren: Industrias Domésticas SA (hierna: „Indosa”), gevestigd in het Baskenland, Cubertera del Norte SA (hierna: „Cunosa”) en Manufacturas Gur SA (hierna: „GURSA”), gevestigd in Cantabrië, en Manufacturas Inoxidables Gibraltar SA (hierna: „MIGSA”), gevestigd in Andalusië.

3.
    Eind 1985 stond het Magefesa-concern aan de rand van het faillissement, en om te voorkomen dat het zijn activiteiten zou moeten staken droeg het het concernbeheer over aan een particuliere consultancyfirma, Gestiber. Deze stelde een actieprogramma voor dat met name een vermindering van het personeelsbestand inhield, alsmede de verlening van steun door de centrale regering en de regering van de autonome gemeenschappen van Baskenland, Cantabrië en Andalusië, waar de verschillende fabrieken van het concern waren gelegen.

4.
    Voor de toekenning van de litigieuze steun werden in de betrokken autonome gemeenschappen beheersvennootschappen opgericht: Fiducias de la cocina y derivados SA (hierna: „Ficodesa”) in het Baskenland, Gestión de Magefesa en Cantabria (hierna: „Gemacasa”) in Cantabrië, en Manufacturas Damma SA (hierna: „Manufacturas Damma”) in Andalusië.

5.
    Aangezien de situatie verder was verslechterd, werd Indosa op 19 april 1994 failliet verklaard, doch zij zette haar activiteit voort; Cunosa zette in 1994 haar activiteit stop en werd op 13 april 1994 failliet verklaard; MIGSA zette in 1993 haar activiteit stop en werd op 27 mei 1999 failliet verklaard; en GURSA ten slotte had vanaf 1994 geen activiteit meer en werd insolvent verklaard.

6.
    Wat de beheersvennootschappen betreft, werd Ficodesa op 19 januari 1995 failliet verklaard, en Manufacturas Damma heeft sinds 1993 geen activiteit meer, doch werd niet failliet verklaard. De huidige situatie van Gemacasa is onbekend.

De beschikkingen van de Commissie

7.
    In 1987 werd bij de Commissie een klacht ingediend over de door de staat aan het Magefesa-concern verleende steun. De Commissie leidde de procedure in van artikel 93, lid 2, EG-Verdrag (thans artikel 88, lid 2, EG), en bij beschikking 91/1, die op 5 maart 1990 ter kennis van de Spaanse regering is gebracht, verklaarde zij de als volgt omschreven steunmaatregelen onwettig en onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt:

-    leninggaranties voor een bedrag van 1,580 miljard ESP,

-    een lening van 2,085 miljard ESP tegen andere dan de marktvoorwaarden,

-    niet-terugvorderbare subsidies ten bedrage van 1,095 miljard ESP,

-    een interestsubsidie die op 9 miljoen ESP werd geraamd.

8.
    Bij dezelfde beschikking werd de Spaanse autoriteiten tevens verzocht met name de leninggaranties in te trekken, de zachte lening in een normaal krediet om te zetten, en de niet-terugvorderbare subsidies terug te vorderen.

9.
    In 1997 ontving de Commissie zeven klachten over de voordelen die de ondernemingen van het Magefesa-concern hadden genoten doordat zij de in 1989 onverenigbaar verklaarde steun niet hadden terugbetaald en doordat zij hun financiële en fiscale verplichtingen niet waren nagekomen. Zij besloot daarop, de procedure van artikel 93, lid 2, van het Verdrag in te leiden voor de steun die was toegekend aan die ondernemingen of aan de ondernemingen die hen sinds 1989 zijn opgevolgd.

10.
    Na afhandeling van deze procedure heeft de Commissie bij beschikking 1999/509, die op 29 oktober 1998 ter kennis is gebracht van de Spaanse regering, onwettig en onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt verklaard de steun bestaande in het uitblijven van de betaling van belastingen en socialezekerheidsbijdragen:

-    door Indosa en Cunosa tot hun faillietverklaring,

-    door MIGSA en GURSA tot de stopzetting van hun activiteiten,

-    door Indosa vanaf haar faillietverklaring tot mei 1997.

11.
    Bij dezelfde beschikking werd de Spaanse autoriteiten tevens verzocht de noodzakelijke maatregelen te treffen om de steun van de begunstigden terug te vorderen, met dien verstande dat de terug te vorderen bedragen de rente omvatten die verschuldigd is vanaf de toekenning van de steun tot de feitelijke terugbetaling.

12.
    In artikel 3 van de beschikkingen 91/1 en 1999/509 werden de Spaanse autoriteiten verzocht om de Commissie telkens binnen twee maanden na kennisgeving ervan in kennis te stellen van de maatregelen die zij hebben genomen ter uitvoering van deze beschikkingen.

13.
    Van mening dat het Koninkrijk Spanje niet binnen de gestelde termijn aan beschikking 91/1 en aan beschikking 1999/509 had voldaan, heeft de Commissie het onderhavige beroep ingesteld.

Beschikking 91/1

De handelwijze van de Spaanse autoriteiten

14.
    De steun die volgens beschikking 91/1 onverenigbaar is met de gemeenschappelijke markt, was verdeeld als volgt:

-    de door Fogasa (het nationale fonds voor de waarborging van de rechten van werknemers bij insolventie van hun werkgever) toegekende steun: een lening van 2,085 miljard ESP aan het Magefesa-concern tegen andere dan de marktvoorwaarden;

-    de door de autonome gemeenschap Baskenland toegekende steun: een rechtstreeks aan Indosa verstrekte leninggarantie van 300 miljoen ESP, een leninggarantie van 672 miljoen ESP verstrekt aan Ficodesa voor de ondernemingen van het Magefesa-concern en een interestsubsidie van 9 miljoen ESP;

-    de door de autonome gemeenschap Cantabrië toegekende steun: leninggaranties van 512 miljoen ESP verstrekt aan Gemacasa voor Cunosa en GURSA, en niet-terugvorderbare subsidies ten bedrage van 262 miljoen ESP eveneens verstrekt aan Gemacasa voor Cunosa en GURSA;

-    de door de autonome gemeenschap Andalusië toegekende steun: leninggaranties van 96 miljoen ESP verstrekt aan Manufacturas Damma voor MIGSA en niet-terugvorderbare subsidies ten bedrage van 29 miljoen ESP eveneens verstrekt aan Manufacturas Damma voor MIGSA.

15.
    Om te voldoen aan beschikking 91/1 heeft Fogasa met instemming van het Magefesa-concern besloten om de voorwaarden van de door hem verstrekte lening aldus te wijzigen dat interesten moeten worden betaald tegen marktvoorwaarden. De Commissie is van mening dat Fogasa aldus, wat hem betreft, heeft voldaan aan artikel 2 van beschikking 91/1, en haar beroep wegens niet-nakoming heeft geen betrekking op dat punt.

16.
    Met betrekking tot de andere steunmaatregelen heeft het Koninkrijk Spanje de Commissie bij brieven van 23 oktober 1991, 8 april 1994 en 23 april 1997 in kennis gesteld van de maatregelen van de Spaanse autoriteiten. Aangezien de Commissie betwist dat het Koninkrijk Spanje heeft voldaan aan beschikking 91/1, moet worden onderzocht of deze maatregelen toereikend zijn om de onwettige steun te beëindigen binnen een termijn die het Hof beoordeelt met inachtneming van de in de beschikking van de Commissie gestelde termijn, in casu twee maanden, en gelet op de zowel voor de lidstaten als voor de gemeenschapsinstellingen geldende verplichting tot loyale samenwerking. Volgens beschikking 91/1 moesten de Spaanse autoriteiten binnen de daarin gestelde termijn van twee maanden de Commissie in kennis stellen van de genomen maatregelen.

17.
    Wat in de eerste plaats de door de regering van de autonome gemeenschap Baskenland toegekende steun betreft, ging het om de terugvordering van de aflossingen van de leningen waarvoor de borg na het faillissement van het Magefesa-concern moest instaan, en om de terugbetaling van niet-terugvorderbare subsidies en interestsubsidies. Daartoe wendde de Baskische regering zich tot de beheersvennootschap Ficodesa, in wier plaats zij trouwens is getreden voor de aflossing van de gewaarborgde leningen, aangezien zij meende dat zij zich niet rechtstreeks tot de ondernemingen van het Magefesa-concern kon wenden, die enkel schuldenaar waren van Ficodesa.

18.
    De Baskische regering heeft zich ertoe beperkt Ficodesa te verzoeken om alle aan Indosa betaalde bedragen terug te vorderen, zulks bij brieven die zijn verzonden tussen 1988 en 1993 wat de leninggarantie betreft, en bij brief van 25 januari 1995 voor de andere steunmaatregelen. Zij heeft vervolgens tevergeefs alle verschuldigde bedragen laten opnemen in het passief van het faillissement van Ficodesa, doch heeft nooit enig bedrag gevorderd van de werkelijke begunstigde van de steun, namelijk Indosa.

19.
    Wat in de tweede plaats de door de regering van de autonome gemeenschap Cantabrië toegekende steun betreft, heeft deze regering zich ertoe beperkt de Commissie in een eerste brief van 1991 te verzekeren dat zij had besloten beschikking 91/1 na te leven, en haar in een tweede brief van 1994 mee te delen dat elke nieuwe steun aan de ondernemingen van het Magefesa-concern was stopgezet. Tot slot hebben de Spaanse autoriteiten de Commissie bij brief van 1997 ervan in kennis gesteld, dat de door de Cantabrische regering verstrekte leninggaranties tussen eind 1994 en begin 1995 waren ingetrokken, maar in deze brief werd niet vermeld wat er met de door deze regering verleende niet-terugvorderbare subsidies was gebeurd.

20.
    Wat in de laatste plaats de door de regering van de autonome gemeenschap Andalusië toegekende steun betreft, heeft het Instituto de Fomente Andaluz (hierna: „IFA”), de opvolger van Soprea, een door de Andalusische regering gecontroleerde vennootschap, wier dochteronderneming de ter ondersteuning van MIGSA opgerichte beheersvennootschap Manufacturas Damma was, de gewaarborgde lening betaald op 6 november 1990, dus na de kennisgeving van beschikking 91/1. IFA heeft zich er vervolgens toe beperkt bij brief van 20 november 1990 te verzoeken om de terugbetaling van het aldus betaalde bedrag, en heeft daarna in juni 1992 besloten om deze vordering te laten opnemen in het passief van het faillissement van Manufacturas Damma. Wat de niet-terugvorderbare subsidies betreft, heeft de Andalusische regering Manufacturas Damma niet gedagvaard, omdat deze geen voor beslag vatbare activa bezat, en is zij evenmin rechtstreeks opgetreden tegen MIGSA, de werkelijke begunstigde van de steun.

De gestelde onmogelijkheid om de steun terug te vorderen

21.
    Wanneer tegen de beschikking van de Commissie waarbij de opheffing van een met de gemeenschappelijke markt onverenigbare staatssteun is verlangd, geen rechtstreeks beroep is ingesteld of een dergelijk beroep is verworpen, is het enige verweer dat een lidstaat tegen een door de Commissie krachtens artikel 88, lid 2, EG ingesteld beroep wegens niet-nakoming kan aanvoeren, de volstrekte onmogelijkheid om de beschikking correct uit te voeren (arresten van 4 april 1995, Commissie/Italië, C-348/93, Jurispr. blz. I-673, punt 16, en 22 maart 2001, Commissie/Frankrijk, C-261/99, Jurispr. blz. I-2537, punt 23).

22.
    Dienaangaande stelt de Spaanse regering, die niet betwist dat zij de toegekende steun niet heeft teruggevorderd, dat zij alle te harer beschikking staande maatregelen heeft genomen, namelijk van de vennootschappen die deze steun beheerden, de enige schuldeisers van de ondernemingen van het Magefesa-concern, verzoeken om van deze ondernemingen de terugbetaling van de toegekende bedragen te vorderen. Zij betoogt bovendien dat, hoewel deze vorderingen konden worden opgenomen in het passief van deze ondernemingen, zij niet konden worden teruggevorderd omdat deze ondernemingen failliet waren, en de schuldeiser op basis van de Spaanse wettelijke regeling enkel deel uitmaakt van de gezamenlijke schuldeisers.

23.
    Overigens is het doel van de verplichting tot terugbetaling van steun volgens de Spaanse regering de vroegere toestand te herstellen, door te voorkomen dat de begunstigde van de steun een concurrentievoordeel geniet ten aanzien van zijn concurrenten. Wanneer een begunstigde onderneming haar activiteiten heeft stopgezet, zoals het geval is voor alle ondernemingen van het Magefesa-concern, met uitzondering van Indosa, worden haar concurrenten niet langer benadeeld en staat de vereiste terugbetaling los van het daarmee nagestreefde doel.

24.
    Volgens de rechtspraak van het Hof moet een lidstaat die bij de uitvoering van een steunbeschikking van de Commissie op onvoorziene en onvoorzienbare moeilijkheden stuit, of zich bewust wordt van gevolgen die de Commissie niet voor ogen heeft gehad, die problemen aan laatstgenoemde voorleggen en daarbij passende wijzigingen van de betrokken beschikking voorstellen. Op grond van het met name in artikel 10 EG tot uitdrukking gebrachte beginsel dat de lidstaten en de gemeenschapsinstellingen over en weer tot loyale samenwerking verplicht zijn, moeten in een dergelijk geval de Commissie en de lidstaat te goeder trouw samenwerken om met volledige inachtneming van de verdragsbepalingen, inzonderheid die betreffende de steunmaatregelen, de moeilijkheden te overwinnen (arrest Commissie/Italië, reeds aangehaald, punt 16; arrest Commissie/Frankrijk, reeds aangehaald, punt 24, en arrest van 3 juli 2001, Commissie/België, C-378/98, Jurispr. blz. I-5107, punt 31).

25.
    Aan de voorwaarde van volstrekte onmogelijkheid tot uitvoering is evenwel niet voldaan, wanneer de verwerende regering zich ertoe beperkt de Commissie in kennis te stellen van de juridische, politieke of praktische problemen die de uitvoering van de beschikking meebrengt, zonder tegen de betrokken ondernemingen tot werkelijke actie over te gaan om de steun terug te krijgen en zonder de Commissie alternatieven voor de uitvoering van de beschikking voor te stellen, waardoor de moeilijkheden hadden kunnen worden overwonnen (zie in die zin arresten van 2 februari 1989, Commissie/Duitsland, 94/87, Jurispr. blz. 175, punt 10, en 29 januari 1998, Commissie/Italië, C-280/95, Jurispr. blz. I-259, punt 14).

26.
    In casu hebben alle maatregelen die de Spaanse autoriteiten naar eigen zeggen hebben genomen, plaatsgevonden tussen 1990 en 1995, het merendeel dus na de in beschikking 91/1 gestelde termijn, binnen welke zij de Commissie hadden moeten in kennis stellen van de maatregelen om aan deze beschikking te voldoen, en voorts hebben de ondernemingen van het Magefesa-concern dankzij de litigieuze steunmaatregelen, en met name dankzij de leninggaranties, gedurende die gehele periode hun activiteiten voortgezet.

27.
    De Spaanse regering, die de Commissie niet in kennis heeft gesteld van de voorgenomen maatregelen noch van de moeilijkheden bij de uitvoering van beschikking 91/1 en die in feite gedoogde dat de betrokken autonome gemeenschappen zich beperkten tot een verzoek aan de beheersvennootschappen om de steun terug te betalen, terwijl zij zeer goed wist dat deze vennootschappen zelf in grote financiële moeilijkheden verkeerden, heeft derhalve geen overeenstemming met de Commissie nagestreefd, en heeft overigens niet aangetoond dat het volstrekt onmogelijk was om de steun terug te vorderen die is toegekend aan de ondernemingen van het Magefesa-concern, die, zoals is vermeld in het voorgaande punt, na beschikking 91/1 hun activiteit hebben voortgezet.

28.
    Aangezien de niet-nakoming wordt beoordeeld op de datum van verstrijken van de in de beschikking van de Commissie gestelde termijn, binnen welke termijn de lidstaat de Commissie moet meedelen welke maatregelen hij overweegt te nemen (zie in die zin arrest Commissie/België, reeds aangehaald, punt 26), in casu 5 mei 1990, leidt de voortzetting van de activiteiten van de ondernemingen die de onwettig verklaarde steun hebben ontvangen, na het verstrijken van deze termijn ertoe dat het argument van de Spaanse regering faalt, volgens hetwelk het beroep wegens niet-nakoming van de Commissie zonder voorwerp is geraakt na het faillissement van deze ondernemingen, waaraan om die reden geen concurrentievoordeel zou kunnen worden verweten.

29.
    Aangezien het Koninkrijk Spanje niet betwist dat het niet de maatregelen heeft genomen waar de Commissie om had verzocht in beschikking 91/1, waarvan het overigens de gegrondheid niet had betwist, moet de niet-nakoming als bewezen worden beschouwd.

Beschikking 1999/509

30.
    Zoals in punt 10 van het onderhavige arrest is aangegeven, bestaan de in deze beschikking bedoelde steunmaatregelen, die ad hoc maatregelen waren, hierin dat geen belastingen en socialezekerheidsbijdragen werden betaald door Cunosa tot aan haar faillietverklaring, door MIGSA en GURSA tot de stopzetting van hun activiteiten, en door Indosa tot mei 1997, na haar faillietverklaring.

31.
    Het Hof heeft in zijn arrest van 12 oktober 2000, Spanje/Commissie (C-480/98, Jurispr. blz. I-8717), inzake het beroep van het Koninkrijk Spanje tot nietigverklaring van beschikking 1999/509, in punt 21 geoordeeld, dat in de bijzondere omstandigheden van het geval de niet-betaling van belastingen en socialezekerheidsbijdragen door Indosa, Cunosa, MIGSA en GURSA gedurende de in de bestreden beschikking bedoelde periode onwettige en met de gemeenschappelijke markt onverenigbare steunmaatregelen waren in de zin van artikel 87, lid 1, EG.

32.
    Het Hof heeft het beroep van het Koninkrijk Spanje gedeeltelijk toegewezen voorzover het betrekking had op de terugvordering van de na de faillietverklaring van Indosa en Cunosa vervallen rente over de vóór die faillietverklaring onwettig verkregen steun, en heeft beschikking 1999/509 enkel op dat punt nietig verklaard (arrest Spanje/Commissie, reeds aangehaald, punten 34-39).

De handelwijze van de Spaanse autoriteiten

Socialezekerheidsschulden

33.
    Wat de steun betreft die aan Indosa is toegekend om haar na de faillietverklaring ontstane schuld teniet te doen, heeft de Tesorería de la Seguridad Social (met de inning van de socialezekerheidsbijdragen belaste instantie; hierna: „TSS”) beslagen gelegd voor een bedrag van 45 000 000 ESP. Zij heeft bovendien 1 600 500 aandelen van Indosa in het kapitaal van de Compañía de Menaje Doméstico SL in beslag genomen. In het kader van de faillissementsprocedure van Indosa, werd de verkoop van deze aandelen bij beschikking van de aangezochte rechter opgeschort en werd de algemene vergadering van schuldeisers bijeengeroepen. Wat de vóór het faillissement ontstane schuld betreft, heeft de TSS op 28 december 1998 de aangezochte rechter verzocht om Indosa in vereffening te stellen of met de schuldeisers een overeenkomst te sluiten met het oog op de beëindiging van de faillissementsprocedure. Op 4 juli 2000 heeft een vergadering van de schuldeisers plaatsgevonden om te beslissen over de voortzetting of beëindiging van de activiteit van Indosa en werd overeengekomen de onderneming binnen een termijn van vier maanden te vereffenen.

34.
    Wat de aan Cunosa, GURSA en MIGSA toegekende steun betreft, heeft de TSS de faillietverklaring van deze vennootschappen niet uitgelokt, of was zij van mening dat een dergelijke procedure ondoeltreffend is om de steunbedragen terug te krijgen. Hoe dan ook blijkt uit het dossier dat zij niet heeft verzocht om faillietverklaring van deze vennootschappen. Overigens lijkt uit de dossierstukken te kunnen worden afgeleid, dat de TSS geen vorderingen wou doen gelden die in samenloop kwamen met die van de werknemers.

Belastingschulden

35.
    Deze schulden betreffen enkel Indosa. Op 28 december 1998 heeft de belastingdienst de curator van het faillissement een brief gestuurd met het verzoek de na het faillissement ontstane belastingschuld onmiddellijk te betalen, en met een voorstel tot overeenkomst met de schuldeisers teneinde de schulden van de failliete boedel te betalen met het oog op de afsluiting van de procedure. Op 23 juni 2000 heeft de nationale invorderingsinstantie stappen ondernomen om volgens de regels van de Spaanse faillissementswetgeving de betaling te eisen van de schulden, door voortzetting van de bedrijfsactiviteit. Zoals is vermeld in punt 33 van het onderhavige arrest, heeft de vergadering van de schuldeisers van Indosa bovendien besloten om deze vennootschap te vereffenen, waardoor de schatkist kan proberen haar vordering te innen indien de activa van de vennootschap toereikend zijn.

De gestelde onmogelijkheid om de steun terug te vorderen

36.
    Zoals bij beschikking 91/1 is het enige verweer van de Spaanse regering de volstrekte onmogelijkheid om de door beschikking 1999/509 voorgeschreven maatregelen te treffen, aangezien het regelmatig ingestelde beroep van het Koninkrijk Spanje tegen deze beschikking is afgewezen en de onwettigheid van de betrokken steun door de gemeenschapsrechter is bevestigd.

37.
    Gelet op de situatie van de begunstigde ondernemingen, was er slechts één mogelijkheid om beschikking 1999/509 uit te voeren, namelijk hun gerechtelijke vereffening proberen uit te lokken, waardoor de belastingdiensten en het orgaan dat de sociale bijdragen beheert hun vorderingen op de activa zouden kunnen doen gelden, voorzover er echter activa waren en de rangregeling van de vorderingen dit mogelijk maakte. In die omstandigheden kan de Spaanse regering enkel door aan te tonen dat er geen activa zijn, bewijzen dat het volstrekt onmogelijk is om de steun terug te vorderen.

38.
    Het Hof heeft overigens reeds geoordeeld dat de omstandigheid dat de autoriteiten van de betrokken lidstaat wegens de financiële toestand van de onderneming die de betrokken steun heeft ontvangen, het uitbetaalde bedrag niet konden terugvorderen, niet betekent dat de uitvoering onmogelijk is, daar het de Commissie erom te doen was de steunmaatregel op te heffen, en dit doel kon worden bereikt door de vereffening van de onderneming (arrest van 15 januari 1986, Commissie/België, 52/84, Jurispr. blz. 89, punt 14).

39.
    Ook al betoogt de Spaanse regering dat zij alleen op de activa van GURSA de hand heeft kunnen leggen, staat toch vast dat de TSS noch de belastingadministratie de vereffening van GURSA en MIGSA heeft proberen uit te lokken, zodat deze regering onmogelijk kan aantonen dat er geen andere voor beslag vatbare activa waren. Met betrekking tot Cunosa was de vereffeningsprocedure reeds ingeleid op de datum waarop de Commissie beschikking 1999/509 heeft vastgesteld, doch uit het dossier blijkt niet dat de Spaanse autoriteiten in het kader van deze procedure stappen hebben ondernomen om de onwettige steun te verhalen op de activa van deze vennootschap, ook al hebben zij later beroep ingesteld tegen het vonnis houdende vereffening van Cunosa, een laattijdig en ongetwijfeld nodeloos beroep.

40.
    Daarentegen hebben de TSS en de belastingadministratie, zoals in de punten 33 en 35 van het onderhavige arrest is opgemerkt, met betrekking tot Indosa via twee verschillende wegen zich duidelijk ingespannen om zowel de sociale als de fiscale schulden terug te vorderen. De Commissie betwist bovendien niet dat de vergadering van schuldeisers heeft besloten om Indosa in vereffening te stellen. Met betrekking tot deze vennootschap moet dus worden erkend dat de Spaanse autoriteiten de nodige maatregelen hebben genomen om te voldoen aan beschikking 1999/509.

41.
    De Commissie stelt niettemin dat de maatregelen van het Koninkrijk Spanje hoe dan ook niet zijn vastgesteld binnen de twee maanden na de betekening van de beschikkingen 91/1 en 1999/509, zodat de schending van artikel 3 van deze beschikkingen vaststaat.

42.
    Dienaangaande zij gepreciseerd, dat de Commissie in beschikking 1999/509 geen termijn voor uitvoering van de daarin voorgeschreven maatregelen heeft vastgesteld, en dat er in het kader van de afwijkende regeling inzake het beroep wegens niet-nakoming krachtens artikel 88, lid 2, tweede alinea, EG geen sprake is van een wettelijke termijn. De Commissie heeft in artikel 3 van beschikking 1999/509 niettemin een termijn van twee maanden vastgesteld, die op 29 december 1998 is verstreken, binnen welke termijn de Spaanse autoriteiten haar in kennis moesten stellen van de maatregelen die waren genomen om aan deze beschikking te voldoen.

43.
    Vaststaat dat de Spaanse regering niet vóór het verstrijken van deze termijn de Commissie in kennis heeft gesteld van de maatregelen die reeds waren genomen en van deze welke zouden worden genomen om de aan Indosa, Cunosa, MIGSA en GURSA toegekende steun terug te vorderen en om met name in casu de sociale en fiscale schulden van Indosa te innen.

44.
    Wat beschikking 1999/509 betreft, moet het beroep wegens niet-nakoming bijgevolg in zijn geheel als gegrond worden beschouwd, voorzover daarin het Koninkrijk Spanje wordt verweten niet alle nodige maatregelen te hebben genomen om de aan de vennootschappen GURSA, MIGSA en Cunosa toegekende steun terug te vorderen. Wat het niet in kennis stellen van de Commissie betreft, is het beroep daarentegen enkel gegrond voorzover deze lidstaat wordt verweten niet alle nodige maatregelen te hebben genomen om de aan Indosa toegekende steun terug te vorderen.

45.
    Gelet op een en ander, is het Koninkrijk Spanje, door enerzijds niet de nodige maatregelen vast te stellen om te voldoen aan beschikking 91/1, voorzover daarbij is verklaard dat de aan de ondernemingen Indosa, GURSA, MIGSA en Cunosa toegekende steun onwettig is en onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt, en aan beschikking 1999/509, voorzover daarbij is verklaard dat de aan de ondernemingen GURSA, MIGSA en Cunosa toegekende steun onwettig is en onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt, en door anderzijds de Commissie niet binnen de gestelde termijn in kennis te stellen van de maatregelen om te voldoen aan beschikking 1999/509, voorzover daarbij is verklaard dat de aan de onderneming Indosa toegekende steun onwettig is en onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt, de verplichtingen niet nagekomen die op hem rusten krachtens artikel 249, vierde alinea, EG en de artikelen 2 en 3 van deze beschikkingen.

46.
    Het beroep van de Commissie dient te worden verworpen voor het overige.

Kosten

47.
    Volgens artikel 69, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, voorzover dit is gevorderd. Aangezien het Koninkrijk Spanje op de belangrijkste punten in het ongelijk is gesteld, moet het overeenkomstig de vordering van de Commissie in de kosten worden verwezen.

HET HOF VAN JUSTITIE (Zesde kamer),

rechtdoende, verstaat:

1)    Door enerzijds niet de nodige maatregelen vast te stellen om te voldoen aan beschikking 91/1/EEG van de Commissie van 20 december 1989 inzake door de Spaanse Regering en door de regeringen van enkele autonome gemeenschappen in Spanje aan MAGEFESA, fabrikant van huishoudelijke artikelen uit roestvrij staal en kleine elektrische huishoudelijke apparaten, toegekende steun, voorzover daarbij is verklaard dat de aan de ondernemingen Industrias Domésticas SA (Indosa), Manufacturas Gur SA (GURSA), Manufacturas Inoxidables Gibraltar SA (MIGSA), en Cubertera del Norte SA (Cunosa) toegekende steun onwettig is en onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt, en aan beschikking 1999/509/EG van de Commissie van 14 oktober 1998 betreffende door Spanje toegekende steun ten behoeve van de ondernemingen van het Magefesa-concern en hun opvolgers, voorzover daarbij is verklaard dat de aan de ondernemingen GURSA, MIGSA et Cunosa toegekende steun onwettig is en onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt, en door anderzijds de Commissie niet binnen de gestelde termijn in kennis te stellen van de maatregelen om te voldoen aan beschikking 1999/509, voorzover daarbij is verklaard dat de aan de onderneming Indosa toegekende steun onwettig is en onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt, is het Koninkrijk Spanje de verplichtingen niet nagekomen die op hem rusten krachtens artikel 249, vierde alinea, EG en de artikelen 2 en 3 van deze beschikkingen.

2)    Het beroep van de Commissie van de Europese Gemeenschappen wordt verworpen voor het overige.

3)    Het Koninkrijk Spanje wordt verwezen in de kosten.

Macken
Puissochet
Schintgen

Skouris

Cunha Rodrigues

Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 2 juli 2002.

De griffier

De president van de Zesde kamer

R. Grass

F. Macken


1: Procestaal: Spaans.