Language of document :

Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Okrajno Sodišče Pliberk (Oostenrijk) op 23 januari 2017 – Čepelnik d.o.o. / Michael Vavti

(Zaak C-33/17)

Procestaal: Sloveens

Verwijzende rechter

Okrajno Sodišče Pliberk

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Čepelnik d.o.o.

Verwerende partij: Michael Vavti

Prejudiciële vragen

1.    Moeten artikel 56 VWEU en richtlijn 2014/67/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 inzake de handhaving van richtlijn 96/71/EG betreffende de terbeschikkingstelling van werknemers met het oog op het verrichten van diensten en tot wijziging van verordening (EU) nr. 1024/2012 betreffende de administratieve samenwerking via het Informatiesysteem interne markt, aldus worden uitgelegd dat zij zich ertegen verzetten dat een lidstaat een binnenlandse opdrachtgever een stopzetting van betaling en de betaling van een waarborgsom gelijk aan het nog verschuldigde bedrag oplegt, wanneer het verbod van uitvoering van de betaling en de betaling van de waarborgsom alleen dienen tot zekerheid van een eventuele geldboete, die pas in een afzonderlijke procedure kan worden opgelegd aan een dienstverrichter die in een andere lidstaat is gevestigd?

Indien deze vraag ontkennend wordt beantwoord:

a.    Moeten artikel 56 VWEU en richtlijn 2014/67/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 inzake de handhaving van richtlijn 96/71/EG betreffende de terbeschikkingstelling van werknemers met het oog op het verrichten van diensten en tot wijziging van verordening (EU) nr. 1024/2012 betreffende de administratieve samenwerking via het Informatiesysteem interne markt, aldus worden uitgelegd dat zij zich ertegen verzetten dat een lidstaat een binnenlandse opdrachtgever een stopzetting van betaling en de betaling van een waarborgsom gelijk aan het nog verschuldigde bedrag oplegt, wanneer de in een andere lidstaat van de Europese Unie gevestigde dienstverrichter aan wie een geldboete moet worden opgelegd in de procedure waarin de betaling van een waarborgsom wordt opgelegd niet beschikt over een beroepsmogelijkheid tegen de oplegging daarvan en het bezwaar van de binnenlandse opdrachtgever tegen dit besluit geen opschortende werking heeft?

b.    Moeten artikel 56 VWEU en richtlijn 2014/67/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 inzake de handhaving van richtlijn 96/71/EG betreffende de terbeschikkingstelling van werknemers met het oog op het verrichten van diensten en tot wijziging van verordening (EU) nr. 1024/2012 betreffende de administratieve samenwerking via het Informatiesysteem interne markt, aldus worden uitgelegd dat zij zich ertegen verzetten dat een lidstaat een binnenlandse opdrachtgever een stopzetting van betaling en de betaling van een waarborgsom gelijk aan het nog verschuldigde bedrag oplegt, alleen omdat de dienstverrichter in een andere lidstaat van de Europese Unie is gevestigd?

c.    Moeten artikel 56 VWEU en richtlijn 2014/67/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 inzake de handhaving van richtlijn 96/71/EG betreffende de terbeschikkingstelling van werknemers met het oog op het verrichten van diensten en tot wijziging van verordening (EU) nr. 1024/2012 betreffende de administratieve samenwerking via het Informatiesysteem interne markt, aldus worden uitgelegd dat zij zich ertegen verzetten dat een lidstaat een binnenlandse opdrachtgever een stopzetting van betaling en de betaling van een waarborgsom gelijk aan het nog verschuldigde bedrag oplegt, ofschoon het aan de dienstverrichter verschuldigde bedrag nog niet opeisbaar is en de hoogte van het definitieve bedrag wegens tegenvorderingen en rechten van retentie nog niet vaststaat?

____________