Language of document : ECLI:EU:C:2013:106

ARREST VAN HET HOF (Grote kamer)

26 februari 2013 (*)

„Prejudiciële verwijzing – Luchtvervoer – Verordening (EG) nr. 261/2004 – Artikelen 6 en 7 – Vlucht met rechtstreekse aansluiting(en) – Vaststelling van vertraging bij aankomst op eindbestemming – Vertraging van drie uur of meer – Recht van passagiers op compensatie”

In zaak C‑11/11,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door het Bundesgerichtshof (Duitsland) bij beslissing van 9 december 2010, ingekomen bij het Hof op 11 januari 2011, in de procedure

Air France SA

tegen

Heinz-Gerke Folkerts,

Luz-Tereza Folkerts,

wijst

HET HOF (Grote kamer),

samengesteld als volgt: V. Skouris, president, K. Lenaerts, vicepresident, A. Tizzano, R. Silva de Lapuerta, M. Ilešič, J. Malenovský (rapporteur), M. Berger, E. Jarašiūnas, kamerpresidenten, E. Juhász, A. Borg Barthet, U. Lõhmus, A. Prechal, C. G. Fernlund, J. L. da Cruz Vilaça en C. Vajda, rechters,

advocaat-generaal: Y. Bot,

griffier: M. Aleksejev, administrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 27 november 2012,

gelet op de opmerkingen van:

–        Air France SA, vertegenwoordigd door G. Toussaint, Rechtsanwalt,

–        de Duitse regering, vertegenwoordigd door J. Kemper als gemachtigde,

–        de Franse regering, vertegenwoordigd door G. de Bergues en M. Perrot als gemachtigden,

–        de Italiaanse regering, vertegenwoordigd door G. Palmieri als gemachtigde, bijgestaan door C. Colelli, avvocato dello Stato,

–        de Poolse regering, vertegenwoordigd door M. Szpunar als gemachtigde,

–        de regering van het Verenigd Koninkrijk, vertegenwoordigd door S. Ossowski als gemachtigde, bijgestaan door D. Beard, barrister,

–        de Europese Commissie, vertegenwoordigd door K. Simonsson en K.‑P. Wojcik als gemachtigden,

gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,

het navolgende

Arrest

1        Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van de artikelen 6 en 7 van verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van verordening (EEG) nr. 295/91 (PB L 46, blz. 1, met rectificatie in PB 2006, L 365, blz. 89).

2        Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen de luchtvaartmaatschappij Air France SA (hierna: „Air France”) en de heer en mevrouw Folkerts. Laatstgenoemde had een boeking voor een vlucht van Bremen (Duitsland) naar Asunción (Paraguay), via Parijs (Frankrijk) en São Paulo (Brazilië). In het geding wordt compensatie gevorderd van de schade die mevrouw Folkerts stelt te hebben geleden als gevolg van de vertraging waarmee zij was gearriveerd op haar eindbestemming.

 Toepasselijke bepalingen

 Internationaal recht

3        Het op 28 mei 1999 te Montreal gesloten Verdrag tot het brengen van eenheid in enige bepalingen inzake het internationale luchtvervoer (Verdrag van Montreal), is op 9 december 1999 door de Europese Gemeenschap ondertekend en in haar naam goedgekeurd bij besluit 2001/539/EG van de Raad van 5 april 2001 (PB L 194, blz. 38).

4        De artikelen 17 tot en met 37 van het Verdrag van Montreal vormen hoofdstuk III ervan, met het opschrift „Aansprakelijkheid van de vervoerder en omvang van de vergoeding van de schade”.

5        Artikel 19 van dit verdrag, met het opschrift „Vertraging”, bepaalt:

„De vervoerder is aansprakelijk voor de schade voortvloeiend uit vertraging in het luchtvervoer van passagiers, bagage of goederen. De vervoerder is echter niet aansprakelijk voor de schade voortvloeiend uit vertraging indien hij bewijst dat hij en zijn hulppersonen alle maatregelen hebben genomen die redelijkerwijs gevergd konden worden om de schade te vermijden, of dat het hun onmogelijk was dergelijke maatregelen te nemen.”

6        Artikel 22, lid 1, van het Verdrag van Montreal begrenst de aansprakelijkheid van de vervoerder voor schade die passagiers lijden als gevolg van een vertraging tot 4 150 bijzondere trekkingsrechten per passagier.

 Recht van de Unie

7        De punten 1 tot en met 4 en 15 van de considerans van verordening nr. 261/2004 luiden als volgt:

„(1)      Het optreden van de Gemeenschap moet onder meer gericht zijn op de waarborging van een hoog niveau van bescherming van de passagiers, met volledige inachtneming van de eisen op het gebied van consumentenbescherming in het algemeen. Bovendien moet ten volle rekening worden gehouden met de vereisten van consumentenbescherming in het algemeen.

(2)      Instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten brengen voor passagiers ernstige moeilijkheden en ongemak met zich mee.

(3)      Hoewel verordening (EEG) nr. 295/91 van de Raad van 4 februari 1991 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels voor compensatie bij instapweigering in het geregeld luchtvervoer [(PB L 36, blz. 5)] een minimum aan bescherming voor de passagiers heeft gecreëerd, blijft het aantal passagiers aan wie tegen hun wil de toegang tot een vlucht wordt geweigerd te hoog, evenals het aantal passagiers dat wordt getroffen door annuleringen zonder voorafgaande waarschuwing en door langdurige vertragingen.

(4)      De Gemeenschap dient derhalve de bij die verordening vastgestelde beschermingsnormen te verhogen, teneinde de rechten van de passagier uit te breiden en ervoor te zorgen dat de luchtvaartmaatschappijen onder geharmoniseerde voorwaarden hun bedrijf uitoefenen op een geliberaliseerde markt.

[...]

(15)      Wel dient er te worden geacht sprake te zijn van buitengewone omstandigheden wanneer een besluit van het luchtverkeersbeheer voor een specifiek vliegtuig op een specifieke dag een langdurige vertraging, een vertraging van een nacht of de annulering van één of meer vluchten van dat vliegtuig veroorzaakt, ook al heeft de betrokken luchtvaartmaatschappij alle redelijke inspanningen geleverd om de vertragingen of annuleringen te voorkomen.”

8        Artikel 1, lid 1, van verordening nr. 261/2004, met het opschrift „Onderwerp”, bepaalt:

„Deze verordening stelt onder de erin genoemde voorwaarden de minimumrechten vast die luchtreizigers hebben bij:

a)      instapweigering tegen hun wil;

b)      annulering van hun vlucht;

c)      vertraging van hun vlucht.”

9        In artikel 2 van verordening nr. 261/2004, met het opschrift „Definities”, wordt bepaald:

„In deze verordening wordt verstaan onder:

[...]

h)      ‚eindbestemming’: de bestemming die vermeld staat op het bij de incheckbalie aangeboden ticket of, in geval van rechtstreeks aansluitende vluchten, de bestemming van de laatste vlucht; indien de geplande aankomsttijd is gerespecteerd, wordt er geen rekening gehouden met haalbare alternatieve aansluitende vluchten;

[...]”

10      Artikel 5 van verordening nr. 261/2004, met het opschrift „Annulering”, bepaalt:

„1.      In geval van annulering van een vlucht:

a)      wordt de betrokken passagiers door de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert bijstand geboden als bedoeld in artikel 8;

b)      wordt de betrokken passagiers door de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert bijstand geboden als bedoeld in artikel 9, lid 1, sub a, en artikel 9, lid 2, en – in het geval van een andere vlucht die naar redelijke verwachting ten vroegste daags na de geplande vertrektijd van de geannuleerde vlucht zal vertrekken – als bedoeld in artikel 9, lid 1, sub b, en artikel 9, lid 1, sub c;

c)      hebben de betrokken passagiers recht op de in artikel 7 bedoelde compensatie door de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert, tenzij

i)      de annulering hun ten minste twee weken voor de geplande vertrektijd wordt meegedeeld;

ii)      de annulering hun tussen twee weken en zeven dagen voor de geplande vertrektijd wordt meegedeeld en hun een andere vlucht naar hun bestemming wordt aangeboden die niet eerder dan twee uur voor de geplande vertrektijd vertrekt en hen minder dan vier uur later dan de geplande aankomsttijd op de eindbestemming brengt;

iii)      de annulering hun minder dan zeven dagen voor de geplande vertrektijd wordt meegedeeld en hun een andere vlucht naar hun bestemming wordt aangeboden die niet eerder dan één uur voor de geplande vertrektijd vertrekt en hen minder dan twee uur later dan de geplande aankomsttijd op de eindbestemming brengt.

[...]

3.      Een luchtvaartmaatschappij die een vlucht uitvoert is niet verplicht compensatie te betalen als bedoeld in artikel 7 indien zij kan aantonen dat de annulering het gevolg is van buitengewone omstandigheden die ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen niet voorkomen konden worden.

[...]”

11      In artikel 6 van verordening nr. 261/2004, met als opschrift „Vertraging”, wordt bepaald:

„1.      Wanneer een luchtvaartmaatschappij die een vlucht uitvoert redelijkerwijs kan verwachten dat een vlucht een vertraging tot na de geplande vertrektijd oploopt, en wel

a)      van twee uur of meer voor alle vluchten van 1 500 km of minder,

b)      van drie uur of meer voor alle vluchten binnen de Gemeenschap van meer dan 1 500 km en voor alle andere vluchten tussen 1 500 en 3 500 km, of

c)      van vier uur of meer voor alle vluchten die niet onder a of b vallen,

wordt de passagiers door de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert, bijstand geboden als bedoeld in

i)      artikel 9, lid 1, sub a, en artikel 9, lid 2, en

ii)      artikel 9, lid 1, sub b, en artikel 9, lid 1, sub c, ingeval de vertrektijd, naar redelijkerwijs wordt verwacht, ten vroegste daags na de geplande vertrektijd is, en

iii)      artikel 8, lid 1, sub a, in geval van een vertraging van ten minste vijf uur.

2.      In ieder geval volgt de aanbieding van de bijstand binnen de in dit artikel voor iedere vluchtafstand bepaalde tijdspanne.”

12      Artikel 7 van verordening nr. 261/2004, met het opschrift „Recht op compensatie”, bepaalt:

„1.      Wanneer naar dit artikel wordt verwezen, krijgen de passagiers compensatie ten belope van:

a)      250 EUR voor alle vluchten tot en met 1 500 km;

b)      400 EUR voor alle intracommunautaire vluchten van meer dan 1 500 km, en voor alle andere vluchten tussen 1 500 en 3 500 km;

c)      600 EUR voor alle niet onder a of b vallende vluchten.

Bij de bepaling van de afstand wordt gekeken naar de laatste bestemming waar de passagier als gevolg van de instapweigering of annulering na de geplande tijd zal aankomen.

2.      Indien de passagiers een andere vlucht naar hun eindbestemming wordt aangeboden overeenkomstig artikel 8, en de aankomsttijd niet meer dan hieronder vermeld afwijkt van de geplande aankomsttijd van de oorspronkelijk geboekte vlucht:

a)      twee uur voor alle vluchten van 1 500 km of minder, of

b)      drie uur voor alle vluchten binnen de Gemeenschap van meer dan 1 500 km en voor alle andere vluchten tussen 1 500 en 3 500 km, of;

c)      vier uur voor alle vluchten die niet onder a of b vallen,

kan de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert de compensatiebedragen vermeld in lid 1 met 50 % verlagen.

[...]”

13      Artikel 8 van verordening nr. 261/2004, met het opschrift „Recht op terugbetaling of een alternatief reisplan”, luidt als volgt:

„1.      Wanneer naar dit artikel wordt verwezen, krijgen de passagiers de keuze tussen:

a)      –      volledige terugbetaling van het ticket binnen zeven dagen, overeenkomstig het bepaalde in artikel 7, lid 3, tegen de prijs waarvoor het gekocht was, voor het gedeelte of de gedeelten van de reis die niet zijn gemaakt en voor het gedeelte en de gedeelten die reeds zijn gemaakt indien verder reizen in het licht van het oorspronkelijke reisplan van de passagier geen zin meer heeft, alsmede in voorkomend geval:

–        een retourvlucht naar het eerste vertrekpunt bij de eerste gelegenheid;

b)      een alternatief reisplan onder vergelijkbare vervoersvoorwaarden naar hun eindbestemming bij de eerste gelegenheid; of

c)      een alternatief reisplan onder vergelijkbare vervoersvoorwaarden naar hun eindbestemming, op een latere datum naar keuze van de passagier, indien een dergelijke vlucht beschikbaar is.

[...]”

14      Artikel 9 van verordening nr. 261/2004, met het opschrift „Recht op verzorging”, is als volgt geformuleerd:

„1.      Wanneer naar dit artikel wordt verwezen, krijgen de passagiers gratis:

a)      maaltijden en verfrissingen, in redelijke verhouding tot de wachttijd;

b)      hotelaccommodatie in gevallen

–        waarin een verblijf van één of meer nachten noodzakelijk wordt, of

–        waarin een langer verblijf noodzakelijk wordt dan het door de passagier geplande verblijf;

c)      vervoer tussen de luchthaven en de plaats van de accommodatie (hotel of andere accommodatie).

2.      Bovendien kunnen de passagiers twee gratis telefoongesprekken of telex-, fax‑ of e‑mailberichten verzenden.

3.      Bij het toepassen van dit artikel schenkt de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert bijzondere aandacht aan de behoeften van personen met beperkte mobiliteit en hun eventuele begeleiders, alsook aan de behoeften van alleenreizende kinderen.”

15      Artikel 13 van verordening nr. 261/2004, met het opschrift „Recht op schadevergoeding”, bepaalt:

„In gevallen waarin een luchtvaartmaatschappij die een vlucht uitvoert compensatie betaalt of aan de overige verplichtingen voldoet die krachtens deze verordening op haar rusten, mag geen enkele bepaling van deze verordening worden uitgelegd als een beperking van het recht om volgens het geldend recht compensatie te verlangen van enige persoon, inclusief derden. Deze verordening beperkt met name geenszins het recht van de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert om terugbetaling te eisen van een touroperator of enige andere persoon waarmee de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert een overeenkomst heeft. Ook mag geen enkele bepaling van deze verordening worden uitgelegd als een beperking van het recht van een touroperator of een andere derde partij dan een passagier met wie een luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert een overeenkomst heeft, om volgens de relevante rechtsregels, terugbetaling of compensatie te verlangen van de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert.”

 Aan het geding ten grondslag liggende feiten en prejudiciële vragen

16      Mevrouw Folkerts had een boeking voor een vlucht van Bremen naar Asunción, via Parijs en São Paulo.

17      Volgens de oorspronkelijk vastgestelde planning zou mevrouw Folkerts op 16 mei 2006 om 6.30 uur vanaf Bremen vertrekken en diezelfde dag om 23.30 uur op haar eindbestemming Asunción aankomen.

18      De vlucht van Bremen naar Parijs, die werd uitgevoerd door de luchtvaartmaatschappij Air France, was bij vertrek vertraagd en vertrok pas kort voor 9.00 uur, dus met ongeveer tweeënhalf uur vertraging ten opzichte van de geplande vertrektijd. Mevrouw Folkerts, die reeds in Bremen haar instapkaarten voor de gehele reis had ontvangen, bereikte Parijs pas toen de aansluitende vlucht van luchtvaartmaatschappij Air France naar São Paulo al was vertrokken. Air France heeft mevrouw Folkerts omgeboekt naar een latere vlucht naar São Paulo. Vanwege haar te late aankomst in São Paulo miste mevrouw Folkerts de aanvankelijk geplande aansluiting naar Asunción. Daarom kwam zij pas op 17 mei 2006 om 10.30 uur, dus met een vertraging van elf uur ten opzichte van de oorspronkelijk geplande aankomsttijd, in Asunción aan.

19      In eerste instantie en vervolgens in hoger beroep werd de luchtvaartmaatschappij Air France veroordeeld tot betaling aan mevrouw Folkerts van een schadevergoeding, met inbegrip van een bedrag van 600 EUR uit hoofde van artikel 7, lid 1, sub c, van verordening nr. 261/2004.

20      Air France heeft vervolgens beroep in „Revision” ingesteld bij het Bundesgerichtshof.

21      De verwijzende rechter overweegt dat de beslissing op dat beroep afhankelijk is van de vraag of mevrouw Folkerts jegens Air France recht heeft op compensatie in de zin van artikel 7 van verordening nr. 261/2004.

22      De verwijzende rechter is namelijk van mening dat mevrouw Folkerts enkel recht heeft op compensatie van 600 EUR indien de rechtspraak van het Hof (arrest van 19 november 2009, Sturgeon e.a., C‑402/07 en C‑432/07, Jurispr. blz. I‑10923) – volgens welke een passagier ook in geval van langdurige vertraging recht heeft op compensatie overeenkomstig artikel 7, lid 1, van verordening nr. 261/2004 – ook geldt voor het geval dat er geen sprake was van vertraging ten opzichte van de geplande vertrektijd, in de zin van artikel 6, lid 1, van die verordening, maar de vlucht niettemin met een vertraging van drie uur of meer ten opzichte van de oorspronkelijk geplande aankomsttijd op de eindbestemming aankomt.

23      Of het door verweerster gestelde recht op compensatie gegrond is, hangt volgens de verwijzende rechter af van de vraag of op artikel 7, lid 1, van verordening nr. 261/2004 ook een beroep kan worden gedaan wanneer er geen sprake is van een vertraging in de zin van artikel 6, lid 1, van die verordening. Volgens het Bundesgerichtshof kan namelijk op basis van de motivering van het reeds aangehaalde arrest Sturgeon e.a. niet worden bepaald of voor het ontstaan van het recht op compensatie in de zin van artikel 7, lid 1, van verordening nr. 261/2004 alleen de omvang van de vertraging op de eindbestemming relevant is, dan wel of voor het recht op compensatie wegens een dergelijke vertraging ook moet zijn voldaan aan artikel 6, lid 1, van die verordening, dat wil zeggen dat de betrokken vlucht reeds bij vertrek een vertraging had die de in die bepaling neergelegde drempels overschrijdt.

24      In deze omstandigheden heeft de Bundesgerichtshof de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:

„1)      Heeft de passagier recht op compensatie in de zin van artikel 7 van [...] verordening [nr. 261/2004] wanneer de vlucht vertrekt met een vertraging die kleiner is dan in artikel 6, lid 1, van de verordening is bepaald, maar minstens drie uur na de geplande aankomsttijd aankomt op de eindbestemming?

2)      Ingeval de eerste vraag ontkennend moet worden beantwoord:

moet dan voor de beantwoording van de vraag of er bij een uit meerdere trajecten bestaande vlucht sprake is van vertraging in de zin van artikel 6, lid 1, van [...] verordening [nr. 261/2004] rekening worden gehouden met de afzonderlijke trajecten, dan wel met de afstand tot aan de eindbestemming?”

 Beantwoording van de prejudiciële vragen

 Eerste vraag

25      Met zijn eerste vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 7 van verordening nr. 261/2004 aldus moet worden uitgelegd dat op basis van dit artikel compensatie is verschuldigd aan de passagier van een vlucht met rechtstreekse aansluitingen die bij vertrek een vertraging heeft opgelopen die de in artikel 6 van die verordening neergelegde drempels niet overschrijdt, maar zijn eindbestemming heeft bereikt met een vertraging van drie uur of meer ten opzichte van de geplande aankomsttijd.

26      In de eerste plaats zij eraan herinnerd dat, zoals volgt uit artikel 1, lid 1, van verordening nr. 261/2004, deze verordening tot doel heeft minimumrechten toe te kennen aan passagiers wanneer zij worden geconfronteerd met drie verschillende soorten situaties, te weten: (i) instapweigering tegen hun wil; (ii) annulering van hun vlucht, en (iii) vertraging van hun vlucht.

27      Uit artikel 2 van verordening nr. 261/2004, dat definities bevat met een transversale reikwijdte, volgt evenwel dat, in tegenstelling tot de instapweigering en de annulering van een vlucht, de vluchtvertraging zelf in die bepaling niet is gedefinieerd.

28      Bovendien moet worden vastgesteld dat verordening nr. 261/2004 ziet op twee verschillende situaties van vluchtvertraging.

29      Enerzijds verwijst verordening nr. 261/2004 in sommige situaties, zoals de vluchtvertraging als bedoeld in artikel 6 van die verordening, enkel naar de vertraging van een vlucht ten opzichte van de geplande vertrektijd.

30      Anderzijds doelt verordening nr. 261/2004 in andere situaties op het geval waarin de vluchtvertraging wordt vastgesteld bij aankomst op de eindbestemming. Aldus verbindt de wetgever van de Unie in artikel 5, lid 1, sub c‑iii, van verordening nr. 261/2004 rechtsgevolgen aan het feit dat de passagiers waarvan de vlucht is geannuleerd en aan wie de luchtvaartmaatschappij een andere vlucht aanbiedt, op hun eindbestemming aankomen met een bepaalde vertraging ten opzichte van de geplande aankomsttijd van de geannuleerde vlucht.

31      Dienaangaande zij opgemerkt dat de verwijzing, in verordening nr. 261/2004, naar verschillende situaties van vertraging verenigbaar is met artikel 19 van het Verdrag van Montreal, dat een integrerend bestanddeel vormt van de rechtsorde van de Unie (zie arresten van 10 januari 2006, IATA en ELFAA, C‑344/04, Jurispr. blz. I‑403, punt 36, en 6 mei 2010, Walz, C‑63/09, Jurispr. blz. I‑4239, punten 19 en 20). In dit artikel wordt immers bij het begrip „vertraging in het luchtvervoer van passagiers” niet gepreciseerd in welk stadium van dit luchtvervoer die vertraging moet worden geconstateerd.

32      In de tweede plaats zij eraan herinnerd dat het Hof reeds heeft geoordeeld dat wanneer passagiers een langdurige vertraging, dat wil zeggen een vertraging van drie uur of meer, oplopen, zij, net als de passagiers van wie de oorspronkelijke vlucht is geannuleerd en aan wie de luchtvaartmaatschappij geen alternatieve vlucht kan aanbieden onder de in artikel 5, lid 1, sub c‑iii, van verordening nr. 261/2004 gestelde voorwaarden, beschikken over een recht op compensatie op basis van artikel 7 van verordening nr. 261/2004, aangezien zij een onomkeerbaar tijdverlies lijden en, bijgevolg, ernstig ongemak ondervinden (zie reeds aangehaald arrest Sturgeon e.a., punten 60 en 61, en arrest van 23 oktober 2012, Nelson e.a., C‑581/10 en C‑629/10, punten 34 en 40).

33      Het Hof heeft geoordeeld dat, voor de toepassing van de in artikel 7 van verordening nr. 261/2004 voorziene compensatie, een vertraging moet worden beoordeeld ten opzichte van het geplande tijdstip van aankomst op die bestemming, aangezien bij vertraagde vluchten het ongemak zich voordoet bij aankomst op de eindbestemming (zie reeds aangehaalde arresten Sturgeon e.a., punt 61, en Nelson e.a., punt 40).

34      Het begrip „eindbestemming” wordt in artikel 2, sub h, van verordening nr. 261/2004 gedefinieerd als de bestemming die vermeld staat op het bij de incheckbalie aangeboden ticket of, in geval van een vlucht met rechtstreekse aansluitingen, de bestemming van de laatste vlucht.

35      Hieruit volgt dat voor de toepassing van de in artikel 7 van verordening nr. 261/2004 voorziene forfaitaire compensatie in geval van een vlucht met rechtstreekse aansluitingen enkel de vertraging van belang is die is vastgesteld ten opzichte van de oorspronkelijk geplande aankomsttijd op de eindbestemming, waaronder wordt verstaan de bestemming van de laatste vlucht die de betrokken passagier heeft genomen.

36      In de derde plaats strekt artikel 6 van verordening nr. 261/2004, dat verwijst naar de vertraging van een vlucht ten opzichte van de geplande vertrektijd, volgens de bewoordingen zelf van die bepaling uitsluitend tot vaststelling van de voorwaarden waaronder een recht ontstaat op bijstand en verzorging, neergelegd in respectievelijk de artikelen 8 en 9 van die verordening.

37      Hieruit volgt dat voor de forfaitaire compensatie waarop een passagier krachtens artikel 7 van verordening nr. 261/2004 recht heeft wanneer zijn vlucht met een vertraging van drie uur of meer ten opzichte van de geplande aankomsttijd op de eindbestemming aankomt, niet hoeft te zijn voldaan aan de voorwaarden van artikel 6 van die verordening.

38      Bijgevolg laat de omstandigheid dat een vlucht zoals die welke aan de orde is in het hoofdgeding geen vertraging ten opzichte van de geplande vertrektijd heeft opgelopen die de in artikel 6 van verordening nr. 261/2004 vastgestelde drempels overschrijdt, de verplichting voor de luchtvaartmaatschappij onverlet om compensatie te betalen aan passagiers van een dergelijke vlucht wanneer deze bij aankomst op de eindbestemming een vertraging heeft opgelopen van drie uur of meer.

39      Een oplossing in tegengestelde zin zou een ongerechtvaardigd verschil in behandeling opleveren, aangezien dit erop neer zou komen dat passagiers van vluchten die bij aankomst op hun eindbestemming een vertraging hebben opgelopen van drie uur of meer ten opzichte van de geplande aankomsttijd, anders worden behandeld naargelang de vertraging van hun vlucht ten opzichte van de geplande vertrektijd al dan niet de in artikel 6 van verordening nr. 261/2004 vastgestelde drempels heeft overschreden, hoewel zij hetzelfde, uit een onomkeerbaar tijdverlies voortvloeiend ongemak ondervinden.

40      In de vierde plaats zijn ter terechtzitting, met name door de Europese Commissie, bepaalde statistische gegevens ter sprake gebracht met betrekking tot, enerzijds, het feit dat vluchten met rechtstreekse aansluitingen een aanzienlijk aandeel uitmaken van het vervoer van passagiers door het Europese luchtruim en, anderzijds, het recurrente karakter van de bij aankomst op de eindbestemming vastgestelde drie uur of langer durende vluchtvertragingen als gevolg van door de betrokken passagiers gemiste aansluitende vluchten.

41      In dit opzicht is het juist dat de verplichting om aan de passagiers van de betrokken vluchten compensatie te betalen volgens de in artikel 7 van verordening nr. 261/2004 neergelegde forfaitaire berekeningen, bepaalde financiële gevolgen heeft voor de luchtvervoerders (zie in die zin reeds aangehaald arrest Nelson e.a., punt 76).

42      Opgemerkt zij evenwel dat, enerzijds, die financiële gevolgen niet als onevenredig aan de doelstelling van een hoog beschermingsniveau voor luchtreizigers kunnen worden beschouwd (reeds aangehaald arrest Nelson e.a., punt 76) en, anderzijds, de reële omvang van die financiële gevolgen kan worden verminderd in het licht van de volgende drie elementen.

43      Om te beginnen zij eraan herinnerd dat de luchtvervoerders niet verplicht zijn compensatie te betalen indien zij kunnen aantonen dat de annulering of de langdurige vertraging het gevolg is van buitengewone omstandigheden die ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen niet konden worden voorkomen, dat wil zeggen van omstandigheden waarop de luchtvervoerder geen daadwerkelijke invloed kan uitoefenen (arrest van 22 december 2008, Wallentin-Hermann, C‑549/07, Jurispr. blz. I‑11061, punt 34, en reeds aangehaald arrest Nelson e.a., punt 79).

44      Voorts laat de nakoming van de verplichtingen op grond van verordening nr. 261/2004 de mogelijkheid voor deze vervoerders onverlet om van eenieder die de vertraging heeft veroorzaakt, ook van derden, terugbetaling te vorderen, zoals artikel 13 van deze verordening bepaalt (reeds aangehaald arrest Nelson e.a., punt 80).

45      Bovendien kan het compensatiebedrag, dat afhankelijk van de afstand van de betrokken vlucht 250, 400 of 600 EUR bedraagt, overeenkomstig artikel 7, lid 2, sub c, van verordening nr. 261/2004 met 50 % worden verlaagd wanneer de vertraging van een niet onder artikel 7, lid 2, sub a en b, van deze verordening vallende vlucht minder dan vier uur bedraagt (reeds aangehaalde arresten Sturgeon e.a., punt 63, en Nelson e.a., punt 78).

46      Tot slot blijkt uit de rechtspraak dat het belang van de doelstelling van bescherming van consumenten, tot wie ook de luchtreizigers behoren, de voor sommige marktdeelnemers negatieve economische gevolgen – zelfs indien deze aanzienlijk zijn – kan rechtvaardigen (reeds aangehaald arrest Nelson e.a., punt 81 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

47      Gelet op het voorgaande moet op de eerste prejudiciële vraag worden geantwoord dat artikel 7 van verordening nr. 261/2004 aldus moet worden uitgelegd dat op basis van dit artikel compensatie is verschuldigd aan de passagier van een vlucht met rechtstreekse aansluitingen die bij vertrek een vertraging heeft opgelopen die de in artikel 6 van die verordening neergelegde drempels niet overschrijdt, maar zijn eindbestemming heeft bereikt met een vertraging van drie uur of meer ten opzichte van de geplande aankomsttijd, aangezien deze compensatie niet afhankelijk is van het bestaan van een vertraging bij het vertrek en dus evenmin van de vraag of de voorwaarden van voornoemd artikel 6 van die verordening vervuld zijn.

 Tweede vraag

48      Gelet op het bevestigende antwoord op de eerste vraag, hoeft de tweede vraag niet te worden beantwoord.

 Kosten

49      Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechter over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Het Hof (Grote kamer) verklaart voor recht:

Artikel 7 van verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van verordening (EEG) nr. 295/91, moet aldus worden uitgelegd dat op basis van dit artikel compensatie is verschuldigd aan de passagier van een vlucht met rechtstreekse aansluitingen die bij vertrek een vertraging heeft opgelopen die de in artikel 6 van die verordening neergelegde drempels niet overschrijdt, maar zijn eindbestemming heeft bereikt met een vertraging van drie uur of meer ten opzichte van de geplande aankomsttijd, aangezien deze compensatie niet afhankelijk is van het bestaan van een vertraging bij het vertrek en dus evenmin van de vraag of de voorwaarden van voornoemd artikel 6 van die verordening vervuld zijn.

ondertekeningen


* Procestaal: Duits.