Language of document :

Beroep ingesteld op 27 september 2016 – CJ / ECDC

(Zaak T-692/16)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: CJ (Agios Stefanos, Griekenland) (vertegenwoordiger: V. Kolias, advocaat)

Verwerende partij: Europees Centrum voor ziektepreventie en -bestrijding (ECDC)

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

het bestreden besluit nietig te verklaren en ECDC derhalve te veroordelen tot betaling van het volledige salaris dat verzoeker van 1 mei 2012 tot en met 31 december 2014 zou hebben ontvangen indien hij in dienst van ECDC was gebleven, welk bedrag hij voorlopig, afhankelijk van de specificatie van ECDC, begroot op 140 000 EUR, plus vertragingsrente tegen het wettelijke tarief;

ECDC te veroordelen tot betaling aan verzoeker van het bedrag van 13 000 EUR ter vergoeding van zijn immateriële schade;

ECDC te verwijzen in alle kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij twee middelen aan.

Eerste middel, ontleend aan schending door ECDC van artikel 266 VWEU doordat het niet op de juiste wijze uitvoering heeft gegeven aan het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie in de gevoegde zaken F-159/12 en F-161/12 CJ/ECDC. In dit verband stelt verzoeker met name:

dat ECDC, als gevolg van de onomkeerbare wijziging van essentiële omstandigheden, geen terugwerkende kracht mocht verlenen aan het bestreden besluit;

dat ECDC het evenredigheidsbeginsel heeft geschonden, daar het bestreden besluit noch geschikt noch nodig was voor de verwezenlijking van het doel zoals dat werd beoogd door het in 2012 nietig verklaarde ontslag;

dat ECDC blijk heeft gegeven van een kennelijk onjuiste beoordeling door geen rekening te houden met de aanwervingsfraude door het hoofd van de juridische dienst van ECDC;

dat ECDC artikel 22 bis, lid 3, van het Ambtenarenstatuut heeft geschonden door verzoeker te ontslaan omdat hij kort vóór zijn ontslag in tempore non suspecto feiten had gemeld die financieel wanbeheer bij ECDC deden vermoeden.

Tweede middel, strekkende tot betaling van een vergoeding voor de immateriële schade als gevolg van de schending door ECDC van artikel 266 VWEU en diens bewering dat verzoeker had geprobeerd om nepotisme in de hand te werken.

____________