Language of document : ECLI:EU:C:2008:550

ARREST VAN HET HOF (Achtste kamer)

9 oktober 2008 (*)

„Niet-nakoming – Richtlijn 2002/22/EG – Elektronische communicatie – Uniform Europees alarmnummer – Locatie van oproeper – Niet-uitvoering binnen gestelde termijn”

In zaak C‑230/07,

betreffende een beroep wegens niet-nakoming krachtens artikel 226 EG, ingesteld op 8 mei 2007,

Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door M. Shotter en W. Wils als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,

verzoekster,

tegen

Koninkrijk der Nederlanden, vertegenwoordigd door C. Wissels als gemachtigde,

verweerder,

ondersteund door:

Republiek Litouwen, vertegenwoordigd door D. Kriaučiūnas als gemachtigde,

interveniënte,

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE (Achtste kamer),

samengesteld als volgt: T. von Danwitz (rapporteur), kamerpresident, R. Silva de Lapuerta en G. Arestis, rechters,

advocaat-generaal: D. Ruiz-Jarabo Colomer,

griffier: R. Grass,

gezien de stukken,

gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,

het navolgende

Arrest

1        De Commissie van de Europese Gemeenschappen verzoekt het Hof vast te stellen dat het Koninkrijk der Nederlanden, door niet voor oproepen naar het uniforme Europese alarmnummer „112” informatie over de locatie van de oproeper ter beschikking te stellen van de instanties die noodsituaties behandelen, voor zover dat technisch haalbaar is, de verplichtingen niet is nagekomen die op hem rusten krachtens artikel 26, lid 3, van richtlijn 2002/22/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 inzake de universele dienst en gebruikersrechten met betrekking tot elektronische-communicatienetwerken en ‑diensten (Universeledienstrichtlijn) (PB L 108, blz. 51; hierna: „richtlijn”).

2        Artikel 26, lid 3, van de richtlijn luidt als volgt:

„De lidstaten zorgen ervoor dat ondernemingen die openbare telefoonnetwerken exploiteren, voor zover dat technisch haalbaar is voor alle oproepen van het Europese alarmnummer ,112’ informatie over de locatie van de oproeper ter beschikking stellen van de instanties die noodsituaties behandelen.”

3        Overeenkomstig artikel 38, lid 1, van de richtlijn stellen de lidstaten de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast die noodzakelijk zijn om uiterlijk 24 juli 2003 aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis. Zij passen deze bepalingen toe met ingang van 25 juli 2003.

 Precontentieuze procedure

4        Daar de Commissie geen kennisgeving had ontvangen van de bepalingen die het Koninkrijk der Nederlanden had vastgesteld om te voldoen aan de richtlijn, en over geen ander gegeven beschikte waaruit zij kon opmaken dat binnen de gestelde termijn de bepalingen waren vastgesteld die noodzakelijk zijn voor de omzetting van artikel 26, lid 3, van de richtlijn in de interne rechtsorde van deze lidstaat, heeft zij de niet-nakomingsprocedure van artikel 226 EG ingeleid.

5        Bij aanmaningsbrief van 10 april 2006 heeft zij deze lidstaat verzocht opmerkingen in te dienen. Na het antwoord van deze lidstaat heeft de Commissie op 18 oktober 2006 een met redenen omkleed advies uitgebracht.

6        In zijn antwoord op dit met redenen omkleed advies heeft het Koninkrijk der Nederlanden erkend dat aan de richtlijn nog niet was voldaan. Het voerde evenwel aan dat voor het „push”-systeem de nieuwe „112”-centrale in dienst moest worden genomen. Naar het verwachtte zou de operationele oplevering van deze nieuwe „112”-centrale pas eind oktober 2007 plaatsvinden.

7        Van mening dat de in artikel 26, lid 3, van de richtlijn bedoelde verplichting reeds op 25 juli 2003 daadwerkelijk moest worden nagekomen en dat het voor mobiele operatoren reeds op dat ogenblik via de „pull”-techniek technisch haalbaar was om locatie-informatie te verstrekken, en daar zij ten slotte over geen informatie beschikte waaruit zij kon opmaken dat de voor uitvoering van de richtlijn noodzakelijke maatregelen daadwerkelijk waren genomen, heeft de Commissie het onderhavige beroep ingesteld.

8        Bij beschikking van de president van het Hof van 3 oktober 2007 werd de Republiek Litouwen toegelaten tot interventie ter ondersteuning van de conclusies van het Koninkrijk der Nederlanden.

 Het beroep

9        In lijn met het standpunt waarop de Commissie zich tijdens de precontentieuze procedure heeft gesteld, voert zij aan dat het voor mobiele operatoren reeds op 25 juli 2003 via de „pull”-techniek technisch haalbaar was om informatie over de locatie van de oproeper te verstrekken.

10      In zijn verweerschrift herinnert het Koninkrijk der Nederlanden eraan dat het nog niet heeft voldaan aan de krachtens artikel 26, lid 3, van de richtlijn opgelegde verplichtingen betreffende het Europese alarmnummer „112”, daar de locatiegegevens alleen voor oproepen vanaf het vaste net beschikbaar zijn.

11      Het feit dat het Koninkrijk der Nederlanden deze verplichtingen nog niet is nagekomen, is het gevolg van technische en logistieke problemen. Het wenst geen genoegen te nemen met een techniek, namelijk het „pull”-systeem, waarvan bij voorbaat vaststaat dat de informatie betreffende de locatie van de oproeper doorgaans te laat aan de hulpdiensten wordt doorgegeven. Daarom heeft het Koninkrijk der Nederlanden meteen geopteerd voor de zogenaamde „push”-techniek.

12      Bovendien is, om de kostbare investering in de afhandeling van mobiele oproepen rendabel te maken, onderzoek gedaan naar een mogelijke aanvullende functionaliteit en is in oktober 2006 een Europese aanbestedingsprocedure gestart. De oplevering van de werken had in oktober 2007 moeten plaatsvinden.

13      De Republiek Litouwen voegt daaraan toe dat de invoering van een systeem dat op de „push”-techniek berust, technisch veel gecompliceerder is en veel tijd vraagt.

14      Om te beginnen zij eraan herinnerd dat het Koninkrijk der Nederlanden in wezen niet betwist dat het voor oproepen naar het uniforme alarmnummer „112” niet de informatie betreffende de locatie van de oproeper ter beschikking heeft gesteld van de instanties die noodsituaties behandelen, voor zover dat technisch haalbaar was.

15      Voor zover deze lidstaat evenwel technische problemen aanvoert, stelt hij niet ter discussie dat het voor mobiele operatoren technisch haalbaar is om informatie betreffende de locatie van de oproeper ter beschikking te stellen, aangezien het via de „pull”-techniek technisch haalbaar is om deze informatie ter beschikking te stellen.

16      Wat eenvoudige technische moeilijkheden betreft, heeft het Hof reeds geoordeeld dat het irrelevant is of de niet-nakoming door een lidstaat voortvloeit uit technische moeilijkheden die hij zou hebben ondervonden (zie met name arresten van 1 oktober 1998, Commissie/Spanje, C‑71/97, Jurispr. blz. I‑5991, punt 15; 1 februari 2001, Commissie/Frankrijk, C‑333/99, Jurispr. blz. I‑1025, punt 36, en 10 mei 2001, Commissie/Nederland, C‑152/98, Jurispr. blz. I‑3463, punt 41).

17      Evenmin kan het streven naar grotere rendabiliteit een rechtvaardiging zijn voor de niet-nakoming van de door een richtlijn opgelegde verplichtingen en voor de niet-inachtneming van de door een richtlijn gestelde termijnen. Een lidstaat kan zich ter rechtvaardiging van de niet-nakoming van uit het gemeenschapsrecht voortvloeiende verplichtingen en termijnen immers niet beroepen op nationale situaties, zoals problemen die zich bij de uitvoering van een gemeenschapshandeling voordoen (zie arrest van 7 april 1992, Commissie/Griekenland, C‑45/91, Jurispr. blz. I‑2509, punt 21).

18      Bovendien heeft het Hof onlangs geoordeeld dat een lidstaat een eventuele vertraging in de nakoming van zijn uit artikel 26, lid 3, van de richtlijn voortvloeiende verplichting niet kan rechtvaardigen op grond van het feit dat hij heeft beslist om de „push”-methode toe te passen (zie arrest van 11 september 2008, Commissie/Litouwen, C‑274/07, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 52).

19      Bijgevolg waren bij het verstrijken van de in het met redenen omkleed advies gestelde termijn, zijnde het tijdstip waarop het bestaan van een niet-nakoming moet worden beoordeeld (zie met name arresten van 14 september 2004, Commissie/Spanje, C‑168/03, Jurispr. blz. I‑8227, punt 24, en 27 oktober 2005, Commissie/Luxemburg, C‑23/05, Jurispr. blz. I‑9535, punt 9), de maatregelen die noodzakelijk zijn voor de omzetting van de richtlijn in de nationale rechtsorde, nog niet genomen.

20      Het door de Commissie ingestelde beroep moet dus gegrond worden verklaard.

21      Derhalve dient te worden vastgesteld dat het Koninkrijk der Nederlanden, door niet voor oproepen naar het uniforme Europese alarmnummer „112” informatie over de locatie van de oproeper ter beschikking te stellen van de instanties die noodsituaties behandelen, voor zover dat technisch haalbaar is, de krachtens artikel 26, lid 3, van de richtlijn op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen.

 Kosten

22      Volgens artikel 69, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen voor zover dat is gevorderd. Aangezien het Koninkrijk der Nederlanden in het ongelijk is gesteld, moet het overeenkomstig de vordering van de Commissie in de kosten worden verwezen. Krachtens lid 4, eerste alinea, van dat artikel draagt interveniënte haar eigen kosten.

Het Hof van Justitie (Achtste kamer) verklaart:

1)      Door niet voor oproepen naar het uniforme Europese alarmnummer „112” informatie over de locatie van de oproeper ter beschikking te stellen van de instanties die noodsituaties behandelen, voor zover dat technisch haalbaar is, is het Koninkrijk der Nederlanden de verplichtingen niet nagekomen die op hem rusten krachtens artikel 26, lid 3, van richtlijn 2002/22/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 inzake de universele dienst en gebruikersrechten met betrekking tot elektronische-communicatienetwerken en ‑diensten (Universeledienstrichtlijn).

2)      Het Koninkrijk der Nederlanden wordt verwezen in de kosten.

3)      De Republiek Litouwen draagt haar eigen kosten.

ondertekeningen


* Procestaal: Nederlands.