Language of document :

Beroep ingesteld op 25 september 2017 – Europese Commissie / Koninkrijk België

(Zaak C-564/17)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: C. Cattabriga, G. von Rintelen, R. Troosters, gemachtigden)

Verwerende partij: Koninkrijk België

Conclusies

vaststellen dat het Koninkrijk België, door niet uiterlijk 25 december 2013 de wettelijke en bestuursrechtelijke maatregelen vast te stellen die noodzakelijk zijn om te voldoen aan richtlijn 2011/98/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 betreffende één enkele aanvraagprocedure voor een gecombineerde vergunning voor onderdanen van derde landen om te verblijven en te werken op het grondgebied van een lidstaat, alsmede inzake een gemeenschappelijk pakket rechten voor werknemers uit derde landen die legaal in een lidstaat verblijven1 , of althans door deze maatregelen niet aan de Commissie mee te delen, de krachtens artikel 16, lid 1, van die richtlijn op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen;

het Koninkrijk België overeenkomstig artikel 260, lid 3, VWEU veroordelen tot betaling van een dwangsom van 70 828,80 EUR per dag vanaf de uitspraak van het arrest in de onderhavige zaak omdat de verplichting tot mededeling van de maatregelen ter omzetting van richtlijn 2011/98/EU niet is nagekomen;

het Koninkrijk België verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

De lidstaten waren overeenkomstig artikel 16, lid 1, eerste alinea, van richtlijn 2011/98/EU verplicht om uiterlijk op 25 december 2013 de nodige nationale maatregelen te nemen ter uitvoering van de krachtens die richtlijn op hen rustende verplichtingen. Aangezien België niet heeft meegedeeld dat het de richtlijn volledig heeft omgezet, heeft de Commissie besloten de zaak bij het Hof van Justitie aanhangig te maken.

In haar beroep verzoekt de Commissie dat het Koninkrijk België wordt veroordeeld tot betaling van een dwangsom van 70 828,80 EUR per dag. Bij de berekening van de dwangsom is rekening gehouden met de ernst en de duur van de inbreuk alsmede met het afschrikkende effect ervan op basis van de financiële draagkracht van de lidstaat.

____________

1 PB 2011, L 343, blz. 1.