Language of document : ECLI:EU:T:2003:235

ARREST VAN HET GERECHT (Vierde kamer - uitgebreid)

17 september 2003 (1)

„Verordening (EG) nr. 1049/2001 - Toegang tot documenten - Niet-openbaarmaking van document afkomstig van lidstaat zonder zijn voorafgaande toestemming”

In zaak T-76/02,

Mara Messina, wonende te Napels (Italië), vertegenwoordigd door M. Calabrese, advocaat, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,

verzoekster,

tegen

Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door U. Wölker, V. Di Bucci en P. Aalto als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,

verweerster,

betreffende een verzoek tot nietigverklaring van de beschikking van de Commissie waarbij verzoekster toegang is geweigerd tot een aantal documenten met betrekking tot een staatssteunregeling die het voorwerp was van de beschikking van de Commissie van 2 augustus 2000 [staatssteun N 715/99 - Italië (SG 2000 D/10574)],

wijst

HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Vierde kamer - uitgebreid),

samengesteld als volgt: V. Tiili, kamerpresident, J. Pirrung, P. Mengozzi, A. W. H. Meij en M. Vilaras, rechters,

griffier: J. Palacio González, hoofdadministrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 3 april 2003,

het navolgende

Arrest

Rechtskader

1.
    Artikel 255 EG bepaalt:

„1. Iedere burger van de Unie en iedere natuurlijke of rechtspersoon met verblijfplaats of statutaire zetel in een lidstaat heeft recht op toegang tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie, volgens de beginselen en onder de voorwaarden die overeenkomstig de leden 2 en 3 worden bepaald.

2. Binnen twee jaar na de inwerkingtreding van het Verdrag van Amsterdam bepaalt de Raad volgens de procedure van artikel 251 de algemene beginselen en de beperkingen op grond van openbare of particuliere belangen betreffende dit recht op toegang tot documenten.

[...]”

2.
    Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (PB L 145, blz. 43) bepaalt de beginselen, voorwaarden en beperkingen op grond van openbare of particuliere belangen betreffende het in artikel 255 EG neergelegde recht van toegang tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie, en wel zodanig, dat een zo ruim mogelijke toegang tot documenten wordt gewaarborgd, stelt regels vast die een zo gemakkelijk mogelijke uitoefening van dit recht verzekeren, en beoogt goede administratieve praktijken met betrekking tot de toegang tot documenten te bevorderen.

3.
    Artikel 2 van verordening nr. 1049/2001 luidt als volgt:

„1. Iedere burger van de Unie en iedere natuurlijke of rechtspersoon met verblijfplaats of statutaire zetel in een lidstaat heeft een recht van toegang tot documenten van de instellingen, volgens de beginselen en onder de voorwaarden en beperkingen, die in deze verordening worden bepaald.

[...]

3. Deze verordening is van toepassing op alle bij een instelling berustende documenten, dit wil zeggen documenten die door de instelling zijn opgesteld of ontvangen en zich in haar bezit bevinden, op alle werkterreinen van de Europese Unie.

[...]”

4.
    Artikel 3 van verordening nr. 1049/2001 bepaalt:

„Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

[...]

b) .derde’: natuurlijke of rechtspersonen en entiteiten buiten de betrokken instelling, met inbegrip van de lidstaten, andere communautaire of niet-communautaire instellingen en organen, alsmede derde landen.”

5.
    Artikel 4 van verordening nr. 1049/2001, dat de uitzonderingen op het recht van toegang omschrijft, luidt als volgt:

„[...]

2. De instellingen weigeren de toegang tot een document wanneer de openbaarmaking ervan zou leiden tot ondermijning van de bescherming van:

[...]

-    gerechtelijke procedures en juridisch advies,

-    het doel van inspecties, onderzoeken en audits,

tenzij een hoger openbaar belang openbaarmaking gebiedt.

[...]

4. Wanneer het gaat om documenten van derden, wordt de derde door de instelling geraadpleegd om te kunnen beoordelen of een uitzondering van de leden 1 of 2 van toepassing is, tenzij het duidelijk is dat het document wel of niet openbaar moet worden gemaakt.

5. Een lidstaat kan de instelling verzoeken, een van deze lidstaat afkomstig document niet zonder zijn voorafgaande toestemming openbaar te maken.

[...]”

De feiten van het geding en het procesverloop

6.
    Verzoekster is als assistente verbonden aan de rechtenfaculteiten van de universiteiten van Salerno en Napels (Italië).

7.
    Omdat zij van plan was een studie te maken over de gevolgen van staatssteun voor de ondernemingen van de achtergebleven gebieden in Zuid-Italië, heeft verzoekster bij brief van 4 december 2001 op basis van verordening nr. 1049/2001 verzocht om toegang tot een aantal documenten betreffende een staatssteunregeling die na een eerste onderzoek bij beschikking van de Commissie van 2 augustus 2000 [staatssteun N 715/99 - Italië (SG 2000 D/10574)] verenigbaar met de gemeenschappelijke markt is verklaard. Zij heeft meer in het bijzonder verzocht om toegang tot de briefwisseling tussen de Italiaanse autoriteiten en de Commissie in het kader van de procedure van onderzoek van de betrokken regeling, tot de notulen van de op 16 mei 2000 te Brussel gehouden vergadering tussen deze autoriteiten en de diensten van de Commissie, en tot de aanbeveling - voorzover niet vervat in een van de andere hiervóór genoemde documenten - waarin de Commissie op basis van artikel 18 van verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad van 22 maart 1999 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel [88] van het EG-Verdrag (PB L 83, blz. 1), dienstige wijzigingen aan de betrokken steunregeling had voorgesteld.

8.
    Bij brief van 19 december 2001 heeft de Commissie verzoeksters aanvraag afgewezen. Ter rechtvaardiging van haar weigering om toegang te verlenen, heeft zij verwezen naar de overwegingen van twee arresten van het Gerecht, meer in het bijzonder naar de overwegingen in de punten 86 tot en met 90 van het arrest van 14 december 2000, Ufex e.a./Commissie (T-613/97, Jurispr. blz. II-4055), en in de punten 67 en 68 van het arrest van 11 december 2001, Petrie e.a./Commissie (T-191/99, Jurispr. blz. II-3677). De Commissie heeft verzoekster voorgesteld haar verzoek te richten tot de Italiaanse autoriteiten, waarbij zij stelde dat zij zelf geen bezwaar had tegen de openbaarmaking van haar eigen brieven aan die autoriteiten.

9.
    Bij brief van 14 januari 2002 heeft verzoekster overeenkomstig artikel 7, lid 2, van verordening nr. 1049/2001 bij de Commissie een confirmatief verzoek ingediend.

10.
    Nadat zij verzoekster bij brief van 1 februari 2002 in kennis had gesteld van de verlenging van de termijn voor de behandeling van haar verzoek met vijftien dagen, heeft de Commissie uiteindelijk niet uitdrukkelijk geantwoord op het confirmatief verzoek, hetgeen overeenkomstig artikel 8, lid 3, van verordening nr. 1049/2001 neerkomt op een afwijzing.

11.
    Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 18 maart 2002, heeft verzoekster het onderhavige beroep ingesteld. Bij afzonderlijke akte van dezelfde dag heeft zij het Gerecht op basis van artikel 76 bis van het Reglement voor de procesvoering verzocht uitspraak te doen volgens de versnelde procedure. Dat verzoek is afgewezen bij beschikking van 11 april 2002.

12.
    In antwoord op een brief van de Commissie van 30 april 2002, waarbij de Italiaanse autoriteiten werd gevraagd of zij al dan niet akkoord gingen met de mededeling van de gevraagde documenten aan verzoekster, hebben deze autoriteiten bij brief van 16 mei 2002 verklaard in te stemmen met de weigering om betrokkene toegang te verlenen.

13.
    De schriftelijke behandeling is op 1 augustus 2002 beëindigd.

14.
    Overeenkomstig artikel 14 van het Reglement voor de procesvoering en op voorstel van de Vierde kamer heeft het Gerecht, partijen gehoord overeenkomstig artikel 51 van het Reglement, besloten de zaak te verwijzen naar een formatie met uitgebreide samenstelling.

15.
    Op rapport van de rechter-rapporteur heeft het Gerecht (Vierde kamer - uitgebreid) besloten over te gaan tot de mondelinge behandeling.

16.
    Bij brief van 3 maart 2003 heeft verzoekster onder meer verzocht om heropening van de schriftelijke behandeling teneinde nieuwe middelen te kunnen voordragen op basis van feitelijke gegevens waarvan na sluiting van de schriftelijke behandeling was gebleken, en heeft zij om meer tijd voor haar pleidooi gevraagd.

17.
    Als antwoord op deze brief is onder meer besloten het verzoek om heropening van de schriftelijke behandeling af te wijzen, verzoekster te verzoeken het Gerecht de documenten betreffende de gestelde nieuwe feiten mee te delen en schriftelijk de inhoud van de aangevoerde nieuwe middelen in het kort te verduidelijken.

18.
    Verzoekster is op 24 maart 2003 op dit verzoek ingegaan door overlegging van een nota van 21 maart 2003, waarin zij vier nieuwe middelen tot nietigverklaring aanvoert.

19.
    Intussen had de Commissie, bij brief ingekomen bij de griffie van het Gerecht op 21 maart 2003, verklaard dat zij de door haar bij het onderzoek van de betrokken steunregeling opgestelde documenten bij brief van 20 maart 2003 aan verzoekster had toegezonden. Het betrof de brieven aan de Italiaanse autoriteiten van 22 december 1999, 7 maart en 29 mei 2000, die in verzoeksters initieel verzoek om toegang waren genoemd. De laatste brief gaf onder meer de inhoud weer van de in punt 7 vermelde vergadering van 16 mei 2000 te Brussel. Volgens de Commissie was door deze mededeling het beroep met betrekking tot deze documenten zonder voorwerp geraakt. De Commissie heeft daarentegen gepreciseerd dat zij de brieven van de Italiaanse autoriteiten in het kader van het onderzoek van de betrokken steunregeling niet aan verzoekster had kunnen toezenden, omdat de Italiaanse autoriteiten bij brief van 16 mei 2002 elke openbaarmaking hadden afgewezen. Gelet op deze ontwikkeling stelde de Commissie voor, verzoekster te vragen of zij al dan niet in haar beroep volhardde.

20.
    Bij brief van 26 maart 2003 heeft verzoekster gevraagd dat de voor 3 april 2003 geplande terechtzitting zoals overeengekomen zou plaatsvinden. Op 27 maart 2003 heeft verzoekster verzocht om mededeling van de brief van de Italiaanse autoriteiten van 17 februari 2003, waarin zij antwoorden op een vraag van de Commissie betreffende een door een Italiaanse onderneming geformuleerd verzoek om toegang en zich verzetten tegen de mededeling van documenten die identiek zijn aan die welke verzoekster heeft gevraagd. Dat verzoek is ingewilligd.

21.
    Partijen zijn in hun pleidooien en hun antwoorden op de vragen van het Gerecht gehoord ter terechtzitting van 3 april 2003.

Conclusies van partijen

22.
    Verzoekster concludeert dat het het Gerecht behage:

-    de beschikking van 19 december 2001 houdende afwijzing van haar initieel verzoek om toegang nietig te verklaren;

-    de stilzwijgende afwijzing van haar confirmatief verzoek nietig te verklaren;

-    de Commissie in de kosten te verwijzen.

23.
    De Commissie concludeert dat het het Gerecht behage:

-    het beroep te verwerpen;

-    verzoekster in de kosten te verwijzen.

In rechte

Het voorwerp van het geding

24.
    Vastgesteld moet worden dat de Commissie in de loop van de onderhavige procedure verzoekster de in punt 19 genoemde documenten heeft toegezonden, hetgeen de oorspronkelijke gegevens van het geding heeft gewijzigd.

25.
    Ter terechtzitting van 3 april 2003 heeft verzoekster verklaard dat haar verzoek om toegang door deze mededeling gedeeltelijk was ingewilligd voor wat de documenten van de Commissie betreft, en heeft zij bijgevolg afgezien van haar vordering tot nietigverklaring van de weigering van toegang tot deze documenten. Zij heeft tevens de eerste drie nieuwe middelen die zij had aangevoerd in haar nota van 21 maart 2003, betreffende schending van het beginsel van behoorlijk bestuur, artikel 4, lid 4, van verordening nr. 1049/2001, en het beginsel van gelijke behandeling, ingetrokken. Het Gerecht heeft in het proces-verbaal van de terechtzitting akte genomen van deze gedeeltelijke afstand van instantie.

26.
    Verzoekster handhaaft daarentegen haar vordering tot nietigverklaring van de beschikking van de Commissie waarbij haar de toegang tot de documenten van de Italiaanse autoriteiten wordt ontzegd, alsmede de middelen tot nietigverklaring ontleend aan schending van de artikelen 2, leden 1 en 3, juncto artikel 4, lid 2, van verordening nr. 1049/2001, zoals vermeld in haar verzoekschrift, en schending van artikel 4, lid 5, van die verordening, zoals vermeld in haar nota van 21 maart 2003.

27.
    Om te beginnen moet het middel inzake schending van artikel 4, lid 5, van verordening nr. 1049/2001 worden onderzocht.

Het middel inzake schending van artikel 4, lid 5, van verordening nr. 1049/2001

Argumenten van partijen

28.
    Aangaande het nieuwe gegeven waarop dit middel is gebaseerd, voert verzoekster aan dat zij, na te hebben vernomen dat de secretaris-generaal van de Commissie had toegestaan dat documenten in verband met het onderzoek van een andere staatssteunregeling werden meegedeeld aan een Italiaanse onderneming, haar verzoek opnieuw heeft voorgelegd aan de secretaris-generaal van de Commissie. Diens antwoord bij brief van 11 november 2002 vormt samen met de brief van de Italiaanse autoriteiten van 16 mei 2002 die is opgenomen in bijlage 2 bij de dupliek, een nieuwe motivering van de bestreden weigering tot toegang, die de voordracht van een nieuw middel rechtvaardigt.

29.
    In zijn brief van 11 november 2002 heeft de secretaris-generaal van de Commissie opnieuw geweigerd de gevraagde documenten mee te delen, op grond dat de onderhavige procedure aanhangig was en de Italiaanse autoriteiten zich hadden gekant tegen de openbaarmaking van de documenten die zij de Commissie in het kader van het onderzoek van de betrokken steunregeling hadden bezorgd.

30.
    Wat het middel ten gronde betreft, merkt verzoekster om te beginnen op dat de brief van 16 mei 2002 van het Italiaanse ministerie van Productieve Activiteiten is ondertekend door een directeur-generaal, en betwijfelt zij „of de handtekening van één van de (vele) leidinggevende ambtenaren van één van de (vele) ministeries van een lidstaat volstaat om deze lidstaat te binden”, gelet op het feit dat de mogelijkheid die artikel 4, lid 5, van verordening nr. 1049/2001 de lidstaat biedt, een uitzondering is.

31.
    Verder stelt verzoekster dat de auteur van die brief zich ertoe beperkt akte te nemen van de weigering van de Commissie om toegang te verlenen en deze goed te keuren, en niet uitdrukkelijk verzoekt om de niet-openbaarmaking van de gevraagde documenten. Dit sloot dus niet uit dat de Commissie later een andere beschikking gaf dan die waarop dit beroep betrekking heeft.

32.
    In die omstandigheden heeft de Commissie, door deze brief gelijk te stellen met de uitoefening door de Italiaanse Staat van de hem bij artikel 4, lid 5, van verordening nr. 1049/2001 verleende bevoegdheid om te verzoeken de gevraagde documenten niet openbaar te maken, en door deze brief bijgevolg te beschouwen als een obstakel voor de openbaarmaking, een kennelijke beoordelingsfout gemaakt en het betrokken artikel geschonden.

33.
    De Commissie heeft in haar brief van 21 maart 2003 en ter terechtzitting verklaard dat zij de van de Italiaanse autoriteiten afkomstige documenten niet kon toezenden wegens de weigering van laatstgenoemde in de brief van 16 mei 2002 en in een brief van 17 februari 2003 betreffende dezelfde documenten, en dat artikel 4, lid 5, van verordening nr. 1049/2001 in casu volledig was geëerbiedigd. De mogelijkheid die dit artikel de lidstaten biedt, is te verklaren doordat er nog nationale voorschriften inzake toegang tot documenten bestaan, die niet mogen worden omzeild door middel van de bepalingen van verordening nr. 1049/2001. Zij heeft tevens verklaard dat het niet aan het Gerecht staat, de weigering van openbaarmaking door een lidstaat formeel of materieel te toetsen, en heeft beklemtoond dat het Tribunale amministrativo regionale del Lazio bij beschikking van 25 juli 2001 de afwijzing door de Italiaanse administratie van een in april van dat jaar door ondernemingen geformuleerd verzoek om toegang tot de bedoelde documenten geldig heeft verklaard.

Beoordeling door het Gerecht

34.
    Om te beginnen zij eraan herinnerd dat ingevolge artikel 48, lid 2, eerste alinea, van het Reglement voor de procesvoering in de loop van het geding geen nieuwe middelen mogen worden voorgedragen, tenzij zij steunen op gegevens, hetzij rechtens of feitelijk, waarvan eerst in de loop van de behandeling is gebleken.

35.
    In casu staat vast dat de Commissie in haar dupliek heeft gepreciseerd dat zij, met betrekking tot verzoeksters verzoek om toegang, de Italiaanse autoriteiten op 30 april 2002 heeft gevraagd of zij er al dan niet mee instemden dat de gevraagde documenten aan verzoekster werden toegezonden, en dat die autoriteiten bij brief van 16 mei 2002 (bijlage 2 bij de dupliek) hebben geantwoord dat zij de weigering om verzoekster toegang te verlenen, goedkeurden.

36.
    Deze feitelijke gegevens, waarvan eerst in de loop van de behandeling is gebleken en die verzoekster niet op een andere wijze kon kennen, vormen nieuwe feiten op grond waarvan het nieuwe middel inzake schending van artikel 4, lid 5, van verordening nr. 1049/2001 mag worden voorgedragen, mede gelet op het feit dat verweerster ter terechtzitting de ontvankelijkheid van dit middel niet heeft betwist.

37.
    Verder moet worden opgemerkt dat de Commissie verzoekster in de loop van de procedure de brieven heeft doen toekomen die zij met betrekking tot de betrokken steunregeling tot de Italiaanse autoriteiten had gericht, en heeft volhard in haar weigering om de van die autoriteiten afkomstige documenten mee te delen, waarbij zij als aanvullende motivering gaf, dat die autoriteiten zich in twee brieven van 16 mei 2002 en 17 februari 2003 tegen elke openbaarmaking hadden gekant.

38.
    Beklemtoond zij dat het recht van toegang tot documenten van de instellingen, waarin artikel 2 van verordening nr. 1049/2001 voorziet, volgens lid 3 van dit artikel betrekking heeft op alle bij een instelling berustende documenten, dit wil zeggen documenten die door de instelling zijn opgesteld of ontvangen en zich in haar bezit bevinden.

39.
    De instellingen kunnen in voorkomend geval dan ook gehouden zijn tot mededeling van documenten van derden, waartoe overeenkomstig de definitie van het begrip derde in artikel 3, sub b, van verordening nr. 1049/2001, met name de lidstaten behoren.

40.
    Blijkens artikel 4, lid 5, van verordening nr. 1049/2001 geniet een lidstaat als derde evenwel een bijzondere behandeling. Deze bepaling biedt een lidstaat immers de mogelijkheid een instelling te verzoeken een van hem afkomstig document niet zonder zijn voorafgaande toestemming openbaar te maken.

41.
    In dit stadium zij beklemtoond dat de formulering van artikel 4, lid 5, van verordening nr. 1049/2001 uitvoering geeft aan verklaring nr. 35 bij de Slotakte van Amsterdam, volgens welke de Conferentie overeenkomt dat de in artikel 255 EG neergelegde beginselen en voorwaarden het een lidstaat mogelijk maken de Commissie of de Raad te verzoeken een uit die lidstaat afkomstig document niet zonder zijn voorafgaande toestemming aan derden door te geven. Zoals de Commissie ter terechtzitting terecht heeft opgemerkt, is de door artikel 4, lid 5, van verordening nr. 1049/2001 aan de lidstaten geboden mogelijkheid te verklaren doordat die verordening noch tot doel noch tot gevolg heeft de nationale wetgevingen ter zake van toegang tot documenten te wijzigen (overweging 15 van de considerans van verordening nr. 1049/2001).

42.
    In casu staat vast dat de Commissie de Italiaanse autoriteiten bij brief van 30 april 2002 heeft gevraagd of zij er al dan niet mee instemden dat de briefwisseling met de instelling werd meegedeeld aan verzoekster, wier naam uitdrukkelijk in de betrokken brief was vermeld. Dienaangaande zij opgemerkt dat deze raadpleging van de Italiaanse autoriteiten kennelijk noodzakelijk was, aangezien verzoeksters verzoek om toegang betrekking had op documenten die de instelling vóór de datum van inwerkingtreding van verordening nr. 1049/2001 waren toegezonden.

43.
    Bij brief van 16 mei 2002, aan de Commissie toegezonden bij brief van de Permanente Vertegenwoordiging van de Italiaanse Republiek bij de Europese Unie van 17 mei 2002 (bijlage 2 bij de dupliek), heeft G. Visconti, directeur-generaal bij het Italiaanse ministerie van Productieve Activiteiten, er akte van genomen dat de Commissie bij brief van 19 december 2001 verzoekster reeds de toegang had ontzegd, en daarmee ingestemd.

44.
    Volgens verzoekster heeft de Commissie, door de brief van 16 mei 2002 gelijk te stellen met de uitoefening door de Italiaanse Staat van de hem bij artikel 4, lid 5, van verordening nr. 1049/2001 verleende bevoegdheid om te verzoeken de gevraagde documenten niet openbaar te maken, en door deze brief bijgevolg te beschouwen als een obstakel voor de openbaarmaking, een kennelijke beoordelingsfout gemaakt en het betrokken artikel geschonden.

45.
    In haar nota van 21 maart 2003 heeft verzoekster in de eerste plaats opgemerkt dat zij „betwijfelt” of de ondertekenaar van de brief van 16 mei 2002 bevoegd was om de bij artikel 4, lid 5, van verordening nr. 1049/2001 aan de Italiaanse Republiek verleende bevoegdheid uit te oefenen.

46.
    Dienaangaande zij eraan herinnerd dat het volgens de rechtspraak van het Hof niet aan de Commissie staat, zich uit te laten over de verdeling van de bevoegdheden volgens de organieke bepalingen van elke lidstaat (arrest Hof van 12 juni 1990, Duitsland/Commissie, C-8/88, Jurispr. blz. I-2321, punt 13).

47.
    Voorts zij eraan herinnerd dat, in het kader van een beroep krachtens artikel 230 EG, de gemeenschapsrechter niet bevoegd is zich uit te spreken over de wettigheid van een handeling van een nationale autoriteit (arrest Hof van 3 december 1992, Oleificio Borelli/Commissie, C-97/91, Jurispr. blz. I-6313, punt 9, en arrest Gerecht van 15 december 1999, Kesko/Commissie, T-22/97, Jurispr. blz. II-3775, punt 83).

48.
    In deze omstandigheden was het niet aan de Commissie om uit te maken of de auteur van de brief van 16 mei 2002 naar Italiaans recht bevoegd was om zich op basis van artikel 4, lid 5, van verordening nr. 1049/2001 tegen de openbaarmaking van de door verzoekster gevraagde documenten te verzetten, maar diende zij enkel na te gaan of de betrokken brief op het eerste gezicht van een lidstaat afkomstig was in de zin van die bepaling (arrest Kesko/Commissie, reeds aangehaald, punt 84). Op basis van een brief van het Italiaanse ministerie van Productieve Activiteiten, vergezeld van een begeleidend schrijven van de Permanente Vertegenwoordiging van de Italiaanse Republiek bij de Europese Unie waarin uitdrukkelijk werd verwezen naar de brief van de Commissie van 30 april 2002, heeft de Commissie dus terecht geoordeeld dat zij, op het eerste gezicht, overeenkomstig artikel 4, lid 5, van verordening nr. 1049/2001 van de Italiaanse Republiek een verzet tegen de mededeling van de door verzoekster gevraagde documenten had ontvangen.

49.
    Hoe dan ook zij opgemerkt dat verzoekster, die in haar nota van 21 maart 2003 haar grief als twijfel had geformuleerd, in antwoord op een uitdrukkelijke vraag van het Gerecht ter terechtzitting heeft verklaard, niet te kunnen zeggen welke instantie volgens haar in Italië bevoegd is om de bij artikel 4, lid 5, van verordening nr. 1049/2001 verleende bevoegdheid uit te oefenen. Derhalve is niet bewezen dat de auteur van de brief van 16 mei 2002 onbevoegd was.

50.
    Verzoekster beroept zich er in de tweede plaats op dat de brief van 16 mei 2002 de mededeling van de gevraagde documenten niet uitdrukkelijk weigert, hetgeen voor de toepassing van artikel 4, lid 5, van verordening nr. 1049/2001 vereist zou zijn.

51.
    Dienaangaande moet om te beginnen worden opgemerkt dat uit de inhoud van de betrokken brief duidelijk blijkt dat deze het antwoord vormt op de brief van de Commissie van 30 april 2002, waarbij kennis wordt gegeven van het door verzoekster ingestelde beroep tegen de weigering haar toegang te verlenen en waarbij de Italiaanse autoriteiten word verzocht hun standpunt te bepalen omtrent de openbaarmaking van de door betrokkene gevraagde documenten.

52.
    Voorts moet worden opgemerkt dat de formulering van die brief van 16 mei 2002 eenvoudigweg te verklaren is door de context waarbinnen hij is opgesteld, namelijk de voorafgaande weigering van de Commissie om verzoekster toegang te verlenen, en dat, gelet op de inhoud van de brief, er geen enkele twijfel over bestaat dat het antwoord van de Italiaanse autoriteiten afwijzend is en dat zij zich bijgevolg, overeenkomstig artikel 4, lid 5, van verordening nr. 1049/2001 verzetten tegen elke openbaarmaking van door hen bij het onderzoek van de betrokken steunregeling opgestelde documenten. Naast hun uitdrukkelijke goedkeuring van de weigering van de Commissie om verzoekster toegang te verlenen, hebben de Italiaanse autoriteiten in de brief verklaard dat zij reeds twee verzoeken hadden afgewezen om toegang tot dezelfde documenten als de door verzoekster verlangde, die in april en in december 2001 waren ingediend door Italiaanse ondernemingen en verzoeksters advocaat, optredend in eigen naam.

53.
    In deze omstandigheden hoeft geen rekening te worden gehouden met de brief van de Italiaanse autoriteiten van 17 februari 2003 in antwoord op een vraag van de Commissie met betrekking tot een door een Italiaanse onderneming geformuleerd verzoek om toegang, waarin zij zich verzetten tegen de mededeling van dezelfde documenten als die welke verzoekster vraagt.

54.
    Gelet op bovenstaande overwegingen moet worden geconcludeerd dat de Commissie in casu geen kennelijke beoordelingsfout heeft gemaakt en artikel 4, lid 5, van verordening nr. 1049/2001 niet heeft geschonden.

55.
    Tot slot zij erop gewezen dat de mogelijkheid waarover een lidstaat beschikt om te verzoeken zijn documenten niet zonder zijn voorafgaande toestemming aan derden bekend te maken, één van de in artikel 4 van verordening nr. 1049/2001 neergelegde uitzonderingen op het recht van toegang tot documenten van de instellingen is.

56.
    Gelet op het uit de brief van 16 mei 2002 blijkende verzet van de Italiaanse autoriteiten tegen de mededeling aan verzoekster van documenten die zijn opgesteld bij het onderzoek van de betrokken steunregeling, is de afwijzing van het verzoek om toegang, voorzover het betrekking heeft op genoemde documenten, rechtmatig, nu verzoekster in casu enkel in twijfel heeft getrokken of de betrokken autoriteiten zich werkelijk tegen de mededeling van de bedoelde documenten hebben verzet.

57.
    Derhalve moet het beroep worden verworpen, zonder dat het nodig is uitspraak te doen over het middel inzake schending van artikel 2, leden 1 en 3, juncto artikel 4, lid 2, van verordening nr. 1049/2001.

Kosten

58.
    Volgens artikel 87, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, voorzover dit is gevorderd. Volgens artikel 87, lid 3, van dit Reglement kan het Gerecht evenwel de proceskosten over de partijen verdelen of beslissen dat elke partij haar eigen kosten zal dragen, indien zij onderscheidenlijk op één of meer punten in het ongelijk worden gesteld, of wegens bijzondere redenen.

59.
    Zoals het Gerecht hiervóór heeft vastgesteld, moet het beroep in casu worden verworpen voorzover het strekt tot nietigverklaring van de beschikking van de Commissie houdende weigering toegang te verlenen tot documenten afkomstig van de Italiaanse Republiek. Bovendien zij eraan herinnerd dat verzoekster afstand van instantie heeft gedaan met betrekking tot de nietigverklaring van de weigering om toegang te verlenen tot door de Commissie opgestelde documenten, welke haar op 20 maart 2003 zijn bezorgd.

60.
    Het Gerecht wijst er evenwel op dat de Commissie de Italiaanse autoriteiten tardief heeft geraadpleegd en de door haar bij het onderzoek van de betrokken steunregeling opgestelde documenten pas na instelling van het beroep en meer dan vijftien maanden na de indiening van het initiële verzoek om toegang aan verzoekster heeft doen toekomen.

61.
    Gelet op de handelwijze van de Commissie, is het Gerecht van oordeel dat verweerster moet worden verwezen in haar eigen kosten alsmede in de helft van de kosten van verzoekster.

HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Vierde kamer - uitgebreid),

rechtdoende:

1)    Verwerpt het beroep.

2)    Verwijst verzoekster in de helft van haar kosten. De Commissie wordt verwezen in haar eigen kosten alsmede in de helft van de kosten van verzoekster.

Tiili
Pirrung
Mengozzi

Meij

Vilaras

Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 17 september 2003.

De griffier

De president van de Vierde kamer

H. Jung

V. Tiili


1: Procestaal: Italiaans.

Jurispr.