Language of document :

Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Court of Appeal (Ierland) op 2 maart 2018 – Atif Mahmood, Shabina Atif, Mohammed Ahsan, Noor Habib, Mohammed Haroon, Nik Bibi Haroon / Minister for Justice and Equality

(Zaak C-169/18)

Procestaal: Engels

Verwijzende rechter

Court of Appeal

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Atif Mahmood, Shabina Atif, Mohammed Ahsan, Noor Habib, Mohammed Haroon, Nik Bibi Haroon

Verwerende partij: Minister for Justice and Equality

Prejudiciële vragen

Komt een lidstaat, onder voorbehoud van de mogelijke rechtvaardigingen als beschreven in de tweede, derde en vierde vraag, de verplichting van artikel 5, lid 2, van richtlijn 2004/38/EG1 (hierna: „richtlijn 2004/38”) om zo spoedig mogelijk een visum af te geven aan de echtgenoot en familieleden van een burger van de Unie die in de betreffende lidstaat zijn recht op vrij verkeer uitoefent of hiertoe voornemens is, niet na wanneer de vertraging bij de behandeling van een dergelijke aanvraag meer dan twaalf maanden bedraagt?

Onverminderd de eerste vraag: zijn vertragingen bij de behandeling van of bij het anderszins beslissen op een visumaanvraag krachtens artikel 5, lid 2, die voortvloeien uit de noodzaak om in het bijzonder door middel van achtergrondonderzoeken te verzekeren dat bij de aanvraag geen fraude wordt gepleegd of misbruik van rechten wordt gemaakt, waaronder het sluiten van een schijnhuwelijk, te rechtvaardigen op grond van artikel 35 van richtlijn 2004/38 of anderszins, en vormen zij dus geen schending van artikel 5, lid 2?

Onverminderd de eerste vraag: zijn vertragingen bij de behandeling van of bij het beslissen op een visumaanvraag krachtens artikel 5, lid 2, die voortvloeien uit de noodzaak om uitgebreide achtergrond- en veiligheidsonderzoeken uit te voeren naar uit bepaalde derde landen afkomstige personen in verband met specifieke bezorgdheden op het gebied van de veiligheid ten aanzien van reizigers die afkomstig zijn uit die derde landen, te rechtvaardigen op grond van artikel 27 of artikel 35 van richtlijn 2004/38 of anderszins en vormen zij dus geen schending van artikel 5, lid 2?

Onverminderd de eerste vraag: zijn vertragingen bij de behandeling van of het beslissen op een visumaanvraag krachtens artikel 5, lid 2, als gevolg van een plotselinge en onverwachte toename van het aantal aanvragen uit bepaalde derde landen die worden geacht reële veiligheidsproblemen op te werpen, te rechtvaardigen en vormen zij dus geen schending van artikel 5, lid 2?

____________

1 Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden, tot wijziging van verordening (EEG) nr. 1612/68 en tot intrekking van de richtlijnen 64/221/EEG, 68/360/EEG, 72/194/EEG, 73/148/EEG, 75/34/EEG, 75/35/EEG, 90/364/EEG, 90/365/EEG en 93/96/EEG (PB 2004, L 158, blz. 77).