Language of document : ECLI:EU:T:2016:150

Zaak T‑100/15

Dextro Energy GmbH & Co. KG

tegen

Europese Commissie

„Bescherming van de consument – Verordening (EG) nr. 1924/2006 – Gezondheidsclaims voor levensmiddelen die niet over ziekterisicobeperking en de ontwikkeling en gezondheid van kinderen gaan – Weigering van een vergunning voor bepaalde claims ondanks het positieve advies van EFSA – Evenredigheid – Gelijke behandeling – Motiveringsplicht”

Samenvatting – Arrest van het Gerecht (Vijfde kamer) van 16 maart 2016

1.      Harmonisatie van de wetgevingen – Voedings‑ en gezondheidsclaims voor levensmiddelen – Verordening nr. 1924/2006 – Andere gezondheidsclaims dan claims die gaan over ziekterisicobeperking en de ontwikkeling en gezondheid van kinderen – Opneming in de lijst van toegestane claims – Advies van de Europese Autoriteit voor de voedselveiligheid – Dwingend karakter voor de Commissie – Geen

(Verordening nr. 1924/2006 van het Europees Parlement en de Raad, overweging 17 en art. 6, lid 1, 13, lid 3, 16, lid 3, en 18, leden 3‑5)

2.      Gerechtelijke procedure – Inleidend verzoekschrift – Vormvereisten – Summiere uiteenzetting van de aangevoerde middelen – Abstracte formulering – Niet-ontvankelijkheid

[Statuut van het Hof van Justitie, art. 21, eerste alinea, en 53, eerste alinea; Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, art. 44, lid 1, c)]

3.      Harmonisatie van de wetgevingen – Voedings‑ en gezondheidsclaims voor levensmiddelen – Verordening nr. 1924/2006 – Andere gezondheidsclaims dan claims die gaan over ziekterisicobeperking en de ontwikkeling en gezondheid van kinderen – Opneming in de lijst van toegestane claims – Beoordelingsbevoegdheid van de Commissie – Rechterlijke toetsing – Grenzen

(Verordening nr. 1924/2006 van het Europees Parlement en de Raad, art. 18, lid 4)

4.      Harmonisatie van de wetgevingen – Voedings‑ en gezondheidsclaims voor levensmiddelen – Verordening nr. 1924/2006 – Andere gezondheidsclaims dan claims die gaan over ziekterisicobeperking en de ontwikkeling en gezondheid van kinderen – Opneming in de lijst van toegestane claims – Beoordelingscriteria – Inaanmerkingneming van de algemeen aanvaarde voedings‑ en gezondheidsbeginselen – Toelaatbaarheid

(Verordening nr. 1924/2006 van het Europees Parlement en de Raad, overwegingen 14 en 18 en art. 18, lid 4)

5.      Handelingen van de instellingen – Motivering – Verplichting – Omvang – Inaanmerkingneming van in de contentieuze procedure verstrekte preciseringen over een toereikende motivering – Toelaatbaarheid

(Art. 296 VWEU)

6.      Harmonisatie van de wetgevingen – Voedings‑ en gezondheidsclaims voor levensmiddelen – Verordening nr. 1924/2006 – Andere gezondheidsclaims dan claims die gaan over ziekterisicobeperking en de ontwikkeling en gezondheid van kinderen – Claims inzake de heilzame werking van de bijdrage van glucose tot het energiemetabolisme – Advies van de Europese Autoriteit voor de voedselveiligheid waarbij wordt vastgesteld dat een levensmiddel een significante glucosebron moeten zijn om deze claims te kunnen dragen – Weigering van een vergunning door de Commissie teneinde het gebruik van suikers niet aan te moedigen – Toelaatbaarheid

(Verordening nr. 1924/2006 van het Europees Parlement en de Raad, overwegingen 10 en 19 en art. 13, lid 3, en 18, lid 4)

7.      Harmonisatie van de wetgevingen – Voedings‑ en gezondheidsclaims voor levensmiddelen – Verordening nr. 1924/2006 – Voorwaarden voor het gebruik van deze claims – Verbod van onjuiste, dubbelzinnige of misleidende claims – Beoordeling van de claims volgens de perceptie van het relevante publiek – Inaanmerkingneming van het voornemen van de producent – Daarvan uitgesloten

[Verordening nr. 1924/2006 van het Europees Parlement en de Raad, overweging 16 en art. 3, tweede alinea, a)]

8.      Recht van de Europese Unie – Beginselen – Evenredigheid – Draagwijdte

(Art. 5, lid 4, VEU)

9.      Harmonisatie van de wetgevingen – Voedings‑ en gezondheidsclaims voor levensmiddelen – Verordening nr. 1924/2006 – Andere gezondheidsclaims dan claims die gaan over ziekterisicobeperking en de ontwikkeling en gezondheid van kinderen – Opname in de lijst van toegestane claims – Toepasselijkheid van de rechtspraak inzake het beroep op passende etikettering in plaats van een reclameverbod ter bescherming van de consument – Geen

(Art. 95 EG; art. 114, lid 3, VWEU en 168, lid 1, VWEU; verordening nr. 1924/2006 van het Europees Parlement en de Raad, art. 18, lid 4; verordening nr. 2015/8 van de Commissie)

10.    Harmonisatie van de wetgevingen – Voedings‑ en gezondheidsclaims voor levensmiddelen – Verordening nr. 1924/2006 – Andere gezondheidsclaims dan claims die gaan over ziekterisicobeperking en de ontwikkeling en gezondheid van kinderen – Weigering van een vergunning voor een gezondheidsclaim inzake de heilzame werking van de bijdrage van glucose tot het energiemetabolisme – Onevenredige beperking van het recht op vrijheid en veiligheid en op de vrijheid van ondernemerschap – Geen

(Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, art. 6 en 16; verordening nr. 1924/2006 van het Europees Parlement en de Raad, art. 1, lid 2, en 18, lid 4)

11.    Gerechtelijke procedure – Aanvoering van nieuwe middelen in de loop van het geding – Middel dat voor het eerst in repliek wordt aangevoerd – Niet-ontvankelijkheid

(Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, art. 48, lid 2, eerste alinea)

12.    Recht van de Europese Unie – Beginselen – Gelijke behandeling – Begrip

13.    Handelingen van de instellingen – Motivering – Verplichting – Omvang – Verordening tot weigering van een vergunning voor een gezondheidsclaim voor levensmiddelen

(Art. 296, tweede alinea, VWEU; verordening nr. 2015/8 van de Commissie)

1.      Niets wettigt de conclusie dat de Commissie verplicht is gezondheidsclaims op te nemen in de lijst van toegestane claims als bedoeld in artikel 13, lid 3, van verordening nr. 1924/2006 inzake voedings‑ en gezondheidsclaims voor levensmiddelen, louter omdat de Europese Autoriteit voor de voedselveiligheid (EFSA) positieve adviezen heeft gegeven. De Commissie moet daarentegen, hoewel bij haar besluit op grond van artikel 18, lid 4, van verordening nr. 1924/2006 de wetenschappelijke onderbouwing volgens overweging 17 ervan bij het gebruik van gezondheidsclaims op de eerste plaats dient te komen, ook rekening houden met alle toepasselijke Unierechtelijke bepalingen en andere ter zake dienende factoren. Dat de Commissie niet gehouden is de EFSA-beslissing te volgen, vindt voorts bevestiging in artikel 18, lid 5, van deze verordening, volgens hetwelk een gezondheidsclaim ook mag worden toegestaan als het EFSA-advies zich uitspreekt tegen opneming ervan in de in artikel 13, lid 3, van deze verordening bedoelde lijst.

In dit verband is het onderzoek van de EFSA beperkt. Krachtens artikel 18, lid 3, tweede alinea, juncto artikel 16, lid 3, van verordening nr. 1924/2006 dient de EFSA voor haar advies alleen na te gaan of de gezondheidsclaim wetenschappelijk is onderbouwd en of de tekst van de gezondheidsclaim voldoet aan de bij verordening nr. 1924/2006 gestelde criteria. In het bijzonder moet de EFSA zich materieel ervan vergewissen dat de gezondheidsclaims overeenkomstig artikel 6, lid 1, van deze verordening zijn gebaseerd op en onderbouwd door algemeen aanvaarde wetenschappelijke gegevens.

(cf. punten 25, 39)

2.      Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punten 29, 92)

3.      Wanneer de Commissie volgens artikel 18, lid 4, van verordening nr. 1924/2006 inzake voedings‑ en gezondheidsclaims voor levensmiddelen een besluit over een aanvraag van een vergunning voor een gezondheidsclaim neemt, dient te worden aangenomen dat zij over een ruime discretionaire bevoegdheid beschikt op een gebied waarop van haar politieke, economische en sociale keuzes worden verlangd en zij ingewikkelde beoordelingen moet maken. In deze omstandigheden moet de toetsing door de Unierechter beperkt blijven tot de vraag of er bij de uitoefening van deze bevoegdheid geen sprake is geweest van een kennelijke dwaling of misbruik van bevoegdheid, dan wel of de Commissie de grenzen van haar beoordelingsbevoegdheid niet klaarblijkelijk heeft overschreden. In die context kan de Unierechter zijn beoordeling van de wetenschappelijke en technische feiten immers niet in de plaats stellen van die van de instellingen waaraan het VWEU die taak bij uitsluiting heeft toevertrouwd.

Ook wat de toetsing van de evenredigheid betreft, is een op dit gebied vastgestelde maatregel slechts onrechtmatig wanneer hij kennelijk ongeschikt is om het door de Commissie nagestreefde doel te bereiken. Aangezien de beoordelingsmarge waarover de bevoegde autoriteiten beschikken om het juiste evenwicht tussen de vrijheid van meningsuiting en het doel van bescherming van de gezondheid te bepalen, varieert naargelang van het doel op grond waarvan de beperking van dit recht gerechtvaardigd is en van de aard van de activiteiten waar het om gaat, dient de Commissie te beschikken over een ruime beoordelingsbevoegdheid inzake specifiek het commercieel gebruik van de vrijheid van meningsuiting in met name reclameboodschappen.

(cf. punten 30, 31, 80, 81)

4.      Niet geldig kan worden betwist dat de door de Commissie gehanteerde algemeen aanvaarde voedings‑ en gezondheidsbeginselen ter zake dienen om te beslissen of de betrokken gezondheidsclaims kunnen worden toegestaan krachtens verordening nr. 1924/2006 inzake voedings‑ en gezondheidsclaims voor levensmiddelen. Deze beginselen strekken namelijk tot waarborging van een hoog beschermingsniveau aan de consumenten. De Uniewetgever wees in overweging 18 van verordening nr. 1924/2006, volgens welke gezondheidsclaims niet toelaatbaar zijn indien zij indruisen tegen algemeen aanvaarde voedings‑ en gezondheidsbeginselen, overigens uitdrukkelijk op de relevantie van deze beginselen voor het onderzoek of een gezondheidsclaim kan worden toegestaan.

(cf. punt 34)

5.      Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punt 46)

6.      In het kader van een aanvraag tot opneming van een gezondheidsclaim in de lijst van toegestane claims als bedoeld in artikel 13, lid 3, van verordening nr. 1924/2006 inzake voedings‑ en gezondheidsclaims voor levensmiddelen beschouwt de Commissie, wanneer de Europese Autoriteit voor de voedselveiligheid adviezen geeft volgens welke een levensmiddel een significante glucosebron moeten zijn om de betrokken claims te kunnen dragen, niet ten onrechte dat het gebruik van deze claim het gebruik van suikers aanmoedigt. Zoals is vastgesteld in overweging 10 van deze verordening, kan bij de consument, wanneer levensmiddelen met claims worden aangeprezen, de indruk ontstaan dat zij in nutritioneel, fysiologisch of een ander met de gezondheid verband houdend opzicht beter zijn dan soortgelijke of andere stoffen waaraan dergelijke nutriënten niet zijn toegevoegd. Dit kan de consument brengen tot keuzes die zijn totale inname van nutriënten of andere stoffen rechtstreeks beïnvloeden op een wijze die strijdig is met de wetenschappelijke adviezen. Zoals blijkt uit overweging 19 van verordening nr. 1924/2006, roepen levensmiddelen met voedings‑ en/of gezondheidsclaims een positief beeld op.

(cf. punt 55)

7.      Volgens artikel 3, tweede alinea, onder a), van verordening nr. 1924/2006 inzake voedings‑ en gezondheidsclaims voor levensmiddelen mogen voedings‑ en gezondheidsclaims niet onjuist, dubbelzinnig of misleidend zijn. Zoals blijkt uit overweging 16 van deze verordening, moet bij de beoordeling of een dergelijke claim al dan niet misleidend is, worden uitgegaan van de verwachting van een normaal geïnformeerde, redelijk omzichtige en oplettende gemiddelde consument.

Gezondheidsclaims die gaan over de bijdrage van glucose tot het energiemetabolisme en die een bepaalde kwaliteit van verbetering van dit metabolisme op de voorgrond plaatsen, terwijl zij verzwijgen dat de gevaren van het gebruik van meer suikers, los van de goede werking van het energiemetabolisme, geenszins verdwijnen of zelfs maar worden beperkt, moeten worden geacht onvolledig en dus dubbelzinnig en misleidend te zijn. Dergelijke gezondheidsclaims kunnen, door alleen de heilzame werking voor het energiemetabolisme op de voorgrond te plaatsen, het gebruik van suikers aanmoedigen en uiteindelijk het gevaar van overdreven gebruik van suikers voor de gezondheid van de consumenten verhogen. De vraag of de producent kennis had van de aanbevelingen van de nationale en internationale autoriteiten over de vermindering van het gebruik van suikers speelt geen enkele rol bij de vaststelling dat de betrokken claims dubbelzinnig en misleidend blijken te zijn. Of sprake is van misleiding in de zin van artikel 3, tweede alinea, onder a), van verordening nr. 1924/2006, hangt evenmin af van de vraag of de producent met kennis daarvan of zelfs opzettelijk heeft gehandeld.

(cf. punten 65, 66, 68, 71)

8.      Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punt 79)

9.      Uit de rechtspraak blijkt weliswaar dat bij een nationaal reclameverbod de consument afdoende kan worden beschermd door een geschikte markeringsplicht zoals etikettering tot waarborging van de transparantie van aanbiedingen aan de consument, maar dit neemt niet weg dat deze rechtspraak niet-geharmoniseerde nationale maatregelen betreft. Dit is evenwel niet het geval bij een verordening van de Commissie tot weigering van een vergunning voor bepaalde gezondheidsclaims voor levensmiddelen, die artikel 18, lid 4, van verordening nr. 1924/2006 inzake voedings‑ en gezondheidsclaims voor levensmiddelen als rechtsgrondslag heeft. Deze laatste verordening berust op artikel 95 EG, volgens hetwelk de wetgever de maatregelen vaststelt inzake de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten die de instelling en de werking van de interne markt betreffen. In dit verband eist artikel 168, lid 1, eerste alinea, VWEU dat bij de bepaling en de uitvoering van elk beleid en optreden van de Unie een hoog niveau van bescherming van de menselijke gezondheid wordt verzekerd, en verlangen artikel 95, lid 3, EG en artikel 114, lid 3, VWEU uitdrukkelijk dat bij de harmonisatie een hoog niveau van bescherming van de volksgezondheid wordt gewaarborgd.

(cf. punten 89, 90)

10.    Eet verbod door de Commissie van de gezondheidsclaims die verwijzen naar de bijdrage van glucose tot het energiemetabolisme, op grond van artikel 18, lid 4, van verordening nr. 1924/2006 inzake voedings‑ en gezondheidsclaims voor levensmiddelen, beperkt weliswaar de beroepsactiviteit van de aanvrager enigerwijs op een bepaald aspect, maar de eerbiediging van deze vrijheden is verzekerd op de essentiële aspecten. Een maatregel waarbij een dergelijk verbod wordt opgelegd, voorziet krachtens artikel 1, lid 2, van deze verordening namelijk alleen in een kader voor de etikettering, de presentatie van de betrokken levensmiddelen en de reclame ervoor met het doel de volksgezondheid te beschermen, welk doel een beperking van een fundamentele vrijheid kan rechtvaardigen, zonder de productie en commercialisering van de producten van de aanvrager of reclame ervoor te verbieden. Een weigering om gezondheidsclaims toe te staan, raakt dus geenszins het wezen zelf van de bij de artikelen 6 en 16 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie erkende vrijheden en moet verenigbaar worden geacht met de eis om de verschillende aanwezige grondrechten met elkaar te verzoenen en een juist evenwicht tussen die grondrechten tot stand te brengen.

(cf. punt 93)

11.    Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punt 95)

12.    Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punt 99)

13.    Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punten 123‑125)