Language of document : ECLI:EU:C:2012:770

Zaak C‑457/10 P

AstraZeneca AB
en
AstraZeneca plc

tegen

Europese Commissie

„Hogere voorziening – Mededinging – Misbruik van machtspositie – Markt voor geneesmiddelen tegen maagzweren – Misbruik van procedures voor verlenen van aanvullende beschermingscertificaten voor geneesmiddelen en van vergunningprocedures voor in de handel brengen van geneesmiddelen – Misleidende verklaringen – Intrekking van vergunningen voor op de markt brengen – Hindernissen voor in de handel brengen van generieke geneesmiddelen en voor parallelimport”

Samenvatting – Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 6 december 2012

1.        Mededinging – Machtspositie – Relevante markt – Afbakening – Criteria – Substitueerbaarheid van producten aan vraagzijde – Lancering van nieuw product – Geleidelijke stijging van verkoop van nieuw product niet noodzakelijkerwijs bewijs dat bestaand product concurrentiedruk uitoefent

(Art. 82 EG)

2.        Hogere voorziening – Middelen – Onjuiste beoordeling van feiten en bewijsmateriaal – Niet-ontvankelijkheid – Toetsing door het Hof van beoordeling van feiten en bewijsmateriaal – Uitgesloten, behoudens geval van onjuiste opvatting

(Art. 256, lid 1, VWEU; Statuut van het Hof van Justitie, art. 58, eerste alinea)

3.        Mededinging – Machtspositie – Misbruik – Begrip – Farmaceutische onderneming

(Art. 82 EG)

4.        Mededinging – Machtspositie – Misbruik – Verstrekking van misleidende informatie aan autoriteiten – Informatie op basis waarvan exclusief recht kan worden verleend – Onrechtmatigheid – Beoordelingscriteria

(Art. 82 EG)

5.        Mededinging – Machtspositie – Misbruik – Verplichtingen van onderneming met machtspositie – Farmaceutische onderneming – Mededinging enkel op basis van kwaliteit – Draagwijdte

(Art. 82 EG)

6.        Hogere voorziening – Middelen – Betwisting van uitlegging of toepassing van het Unierecht door het Gerecht, waarbij voor het Gerecht aangevoerde middelen en argumenten worden herhaald – Ontvankelijkheid

(Art. 256, lid 1, tweede alinea, VWEU; Statuut van het Hof van Justitie, art. 58, eerste alinea; Reglement voor de procesvoering van het Hof, art. 112, lid 1, sub c)

7.        Mededinging – Machtspositie – Misbruik – Intrekking van vergunningen voor in de handel brengen van farmaceutische producten – Intrekking die producenten van generieke geneesmiddelen verhindert verkorte procedure te volgen

(Art. 82 EG; richtlijn 65/65 van de Raad, art. 4, derde alinea, punt 8, sub a‑iii)

8.        Hogere voorziening – Bevoegdheid van het Hof – Weer in geding brengen, op billijkheidsgronden, van oordeel van het Gerecht over bedrag van aan onderneming opgelegde geldboete – Daarvan uitgesloten

(Art. 101 VWEU; Statuut van het Hof van Justitie, art. 58; verordening nr. 1/2003 van de Raad, art. 23)

9.        Mededinging – Geldboeten – Bedrag – Vaststelling – Criteria – Zwaarte van inbreuk – Misbruik van machtspositie – Farmaceutische onderneming – Verstrekking van misleidende informatie aan autoriteiten op basis waarvan exclusief recht kan worden verleend – Intrekking van vergunningen voor in de handel brengen van farmaceutische producten

(Art. 82 EG)

10.      Mededinging – Machtspositie – Bestaan – Bezit van zeer aanzienlijke marktaandelen – In algemeen voldoende aanwijzing

(Art. 82 EG)

11.      Mededinging – Machtspositie – Bestaan – Aanwijzingen – Bestaan en gebruik van intellectuele-eigendomsrechten

(Art. 82 EG)

1.        Het feit dat de stijging van de verkoop van een nieuw product dat in de plaats komt van een bestaand product, geleidelijk aan verloopt, betekent niet noodzakelijkerwijs dat laatstgenoemd product aanzienlijke concurrentiedruk op eerstgenoemd product heeft uitgeoefend. Het is immers mogelijk dat de verkoop van het nieuwe product zelfs zonder de aanwezigheid van een ouder product globaal gezien dezelfde geleidelijke ontwikkeling zou hebben gekend. Er kan dus niet van worden uitgegaan dat in beginsel een causaal verband bestaat tussen de geleidelijke stijging van de verkoop van het nieuwe product en een door de bestaande producten op dat nieuwe product uitgeoefende concurrentiedruk.

(cf. punt 48)

2.        Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punt 51)

3.        Het begrip „misbruik” is een objectief begrip dat doelt op gedragingen van een onderneming met een machtspositie die invloed kunnen uitoefenen op de structuur van een markt waar, juist door de aanwezigheid van de betrokken onderneming, de mededinging reeds is verzwakt, en die ertoe leiden dat de handhaving of de ontwikkeling van de nog bestaande mededinging op de markt wordt tegengegaan met andere middelen dan die welke bij een op ondernemersprestaties berustende normale mededinging met goederen of diensten gebruikelijk zijn. Hieruit volgt dat artikel 82 EG een onderneming met een machtspositie verbiedt, een concurrent uit te schakelen en aldus haar positie te versterken met behulp van andere middelen dan die welke berusten op een mededinging op basis van kwaliteit.

Wanneer een farmaceutische onderneming constant en stelselmatig een gedragslijn volgt die hierin bestaat dat zij tegenover de octrooibureaus sterk misleidende verklaringen aflegt en zich kennelijk niet transparant opstelt, waardoor zij bewust tracht de octrooibureaus en de gerechtelijke autoriteiten te misleiden teneinde haar monopolie op de betrokken markt zo lang mogelijk te behouden, voert zij geen mededinging op basis van kwaliteit.

De stelling dat een onderneming met een machtspositie alle middelen mag aanwenden om een recht te verkrijgen en daartoe zelfs zeer bedrieglijke verklaringen mag afleggen om de openbare autoriteiten te misleiden, als zij maar van mening is dat zij volgens een juridisch verdedigbare interpretatie aanspraak kan maken op dit recht, is kennelijk onverenigbaar met het begrip mededinging op basis van kwaliteit en met de bijzondere verantwoordelijkheid van een dergelijke onderneming om zich zodanig te gedragen dat geen afbreuk wordt gedaan aan een daadwerkelijke en onvervalste mededinging binnen de Unie.

(cf. punten 74, 75, 93, 98)

4.        Verklaringen die ertoe strekken op onregelmatige wijze exclusieve rechten te verkrijgen, vormen slechts misbruik wanneer is aangetoond dat deze verklaringen, gelet op de objectieve context waarin zij zijn afgelegd, de openbare autoriteiten er werkelijk toe kunnen brengen het gevraagde exclusieve recht te verlenen.

Dat de praktijk van een onderneming met een machtspositie niet als misbruik kan worden gekwalificeerd indien er totaal geen de mededinging verstorende gevolgen op de markt zijn, betekent niet dat deze gevolgen noodzakelijkerwijs concreet moeten zijn. Het is voldoende dat mogelijke de mededinging verstorende gevolgen worden aangetoond.

(cf. punten 106, 112)

5.        Een farmaceutische onderneming, zelfs met een machtspositie, is gerechtigd een strategie uit te werken die tot doel heeft, de daling van haar verkoop tot een minimum te beperken en de mededinging van generieke producten het hoofd te bieden. Zij voert aldus een normale mededinging, voor zover het voorgenomen gedrag niet afwijkt van praktijken die worden toegepast in het kader van een mededinging op basis van kwaliteit en aldus de consument ten goede komen.

Een onderneming met een machtspositie draagt immers een bijzondere verantwoordelijkheid op dit punt en zij kan dus de wettelijke procedures niet op zodanige wijze gebruiken dat het voor de concurrenten onmogelijk of moeilijker wordt gemaakt om de markt te betreden, wanneer er daarvoor geen redenen zijn die verband houden met de bescherming van de wettige belangen van een onderneming die mededinging voert op basis van kwaliteit, en elke objectieve rechtvaardiging daarvoor ontbreekt.

Wanneer een onderneming zonder objectieve rechtvaardiging en na het verstrijken van het door het Unierecht verleende exclusieve recht om de resultaten van de farmacologische, toxicologische en klinische proeven te exploiteren, de vergunningen voor het in de handel brengen laat intrekken om de introductie van generieke producten en parallelimporten te belemmeren, heeft dit niets te maken met een mededinging op basis van kwaliteit.

(cf. punten 129, 130, 134)

6.        Wanneer een rekwirant de uitlegging of de toepassing van het Unierecht door het Gerecht betwist, kunnen de in eerste aanleg onderzochte rechtspunten in hogere voorziening opnieuw worden behandeld. De procedure van hogere voorziening zou immers ten dele aan betekenis verliezen, indien een rekwirant niet op die manier zijn hogere voorziening kon baseren op argumenten die reeds zijn aangevoerd voor het Gerecht.

(cf. punt 147)

7.        De omstandigheid dat de toepasselijke bepalingen in – duurdere en langere – alternatieve wegen voorzien om een vergunning voor het in de handel brengen van een farmaceutisch product te verkrijgen, doet niet af aan het feit dat het gedrag van een onderneming met een machtspositie misbruik vormt wanneer het, objectief beschouwd, louter tot doel heeft de toepassing van de door de wetgever in artikel 4, derde alinea, punt 8, sub a‑iii, van richtlijn 65/65 inzake farmaceutische specialiteiten vastgestelde verkorte procedure uit te sluiten en de fabrikanten van generieke producten dus zo lang mogelijk van de markt te houden en hun kosten voor het overwinnen van de marktdrempels op te drijven, en aldus de zware concurrentiedruk van de generieke producten tijdelijk afwendt.

(cf. punt 154)

8.        Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punt 162)

9.        Misbruik van machtspositie dat hierin bestaat dat een onderneming opzettelijk misleidende verklaringen aflegt om exclusieve rechten te verkrijgen waarop zij geen recht heeft of slechts voor een kortere periode recht heeft, en dat tot doel heeft de concurrenten van de markt te weren, en misbruik van machtspositie dat hierin bestaat dat een farmaceutische onderneming vergunningen voor het in de handel brengen van door haar vervaardigde geneesmiddelen laat intrekken om de introductie van generieke producten op de markt en parallelimporten te belemmeren, vormen duidelijk een zware inbreuk.

Het feit dat dergelijke vormen van misbruik nieuw zijn, doet geen afbreuk aan de kwalificatie ervan als zware inbreuk en vormt evenmin een verzachtende omstandigheid die een verlaging van de geldboete rechtvaardigt, aangezien dergelijke praktijken kennelijk indruisen tegen een mededinging op basis van kwaliteit.

(cf. punten 164, 166)

10.      Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punt 176)

11.      Het loutere bezit van intellectuele-eigendomsrechten kan weliswaar niet worden geacht een machtspositie te verlenen, maar kan niettemin onder bepaalde omstandigheden een dergelijke positie in het leven roepen, met name door de onderneming de mogelijkheid te bieden een effectieve mededinging op de markt te verhinderen. Het feit dat bij het onderzoek naar het bestaan van een machtspositie rekening wordt gehouden met intellectuele-eigendomsrechten, heeft evenwel geenszins tot gevolg dat ondernemingen die innoverende producten op de markt introduceren, zich ervoor moeten hoeden een omvangrijke portefeuille aan intellectuele-eigendomsrechten te verwerven of deze rechten geldend te maken. Dienaangaande kan worden volstaan met de opmerking dat een machtspositie niet verboden is – alleen het misbruik ervan is verboden – en dat de vaststelling dat er sprake is van een machtspositie, op zich geen verwijt jegens de betrokken onderneming inhoudt.

(cf. punten 186, 188)