Language of document : ECLI:EU:C:2010:802

ARREST VAN HET HOF (Vierde kamer)

22 december 2010 (*)

„Niet-nakoming – Staatssteun – Gedeeltelijke kwijtschelding van belastingschuld van onderneming in kader van crediteurenakkoord – Beschikking van Commissie waarbij steun onverenigbaar met gemeenschappelijke markt wordt verklaard en terugvordering ervan wordt gelast – Niet-uitvoering”

In zaak C‑507/08,

betreffende een beroep wegens niet-nakoming krachtens artikel 88, lid 2, EG, ingesteld op 21 november 2008,

Europese Commissie, vertegenwoordigd door C. Giolito, J. Javorský en K. Walkerová als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,

verzoekster,

tegen

Slowaakse Republiek, vertegenwoordigd door B. Ricziová als gemachtigde,

verweerster,

wijst

HET HOF (Vierde kamer),

samengesteld als volgt: J.‑C. Bonichot, kamerpresident, K. Schiemann (rapporteur), L. Bay-Larsen, C. Toader en M. Safjan, rechters,

advocaat-generaal: P. Cruz Villalón,

griffier: K. Malacek, administrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 3 juni 2010,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 9 september 2010,

het navolgende

Arrest

1        De Commissie van de Europese Gemeenschappen verzoekt het Hof vast te stellen dat de Slowaakse Republiek, door beschikking 2007/254/EG van de Commissie van 7 juni 2006 betreffende staatssteun C 25/2005 (ex NN 21/2005) van de Slowaakse Republiek ten gunste van Frucona Košice, a.s. (PB 2007, L 112, blz. 14) niet uit te voeren, de krachtens artikel 249, vierde alinea, EG en artikel 2 van deze beschikking op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen.

 Toepasselijke bepalingen

2        Punt 13 van de considerans van verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad van 22 maart 1999 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 93 van het EG-Verdrag (PB L 83, blz. 1) luidt als volgt:

„Overwegende dat in gevallen van niet met de gemeenschappelijke markt verenigbare onrechtmatige steun, de daadwerkelijke mededinging dient te worden hersteld; dat het hiertoe noodzakelijk is dat de steun, met inbegrip van de rente, onverwijld wordt teruggevorderd; dat het passend is de terugvordering overeenkomstig de procedures van nationaal recht te doen geschieden; dat de toepassing van die procedures niet, door verhindering van de onverwijlde en daadwerkelijke uitvoering van de beschikking van de Commissie, het herstel van daadwerkelijke mededinging mag beletten; dat de lidstaten daartoe dan ook alle nodige maatregelen moeten treffen om de effectiviteit van die beschikking te verzekeren.”

3        Artikel 14, lid 3, van verordening nr. 659/1999 bepaalt:

„Onverminderd een beschikking van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen overeenkomstig artikel [242 EG], dient terugvordering onverwijld en in overeenstemming met de nationaalrechtelijke procedures van de betrokken lidstaat te geschieden, voor zover die procedures een onverwijlde en daadwerkelijke tenuitvoerlegging van de beschikking van de Commissie toelaten. Daartoe nemen de betrokken lidstaten in geval van een procedure voor een nationale rechtbank alle nodige maatregelen, met inbegrip van voorlopige maatregelen, waarover zij binnen hun nationale rechtsstelsel beschikken om dit doel te bereiken, onverminderd de communautaire wetgeving.”

4        Artikel 23, lid 1, van de verordening bepaalt:

„Indien de betrokken lidstaat, met name in gevallen bedoeld in artikel 14, niet voldoet aan een voorwaardelijke of negatieve beschikking, kan de Commissie overeenkomstig [artikel 88, lid 2, EG] de zaak rechtstreeks bij het Hof van Justitie aanhangig maken.”

 Precontentieuze procedure

5        Bij beschikking 2007/254 heeft de Commissie vastgesteld dat de door de Slowaakse Republiek ten gunste van Frucona Košice a.s. (hierna: „Frucona”) getroffen maatregelen staatssteun vormden en dat deze steun onverenigbaar was met de gemeenschappelijke markt.

6        Uit deze beschikking blijkt dat Frucona ten tijde van de feiten actief was op het gebied van de productie van alcoholhoudende dranken en likeuren, alcoholvrije dranken, ingemaakte vruchten en groenten en azijn. De betrokken staatssteun bestond in de kwijtschelding door het lokale belastingkantoor van Košice IV (hierna: „belastingkantoor”) van een belastingschuld in het kader van een crediteurenakkoord, een procedure die geregeld wordt door wet nr. 328/91 betreffende het faillissement en het crediteurenakkoord. Blijkens deze wetgeving strekt het crediteurenakkoord er evenals het faillissement toe de financiële situatie van een schuldplichtige onderneming te regelen, maar heeft dit akkoord tot doel, deze onderneming de mogelijkheid te bieden haar activiteiten voort te zetten door een akkoord te sluiten met de schuldeisers waarbij zij zich ertoe verbindt haar schulden gedeeltelijk af te lossen in ruil voor de kwijtschelding van het verschuldigde saldo. Dit akkoord dient te worden goedgekeurd door de rechtbank die toezicht houdt op de procedure.

7        Op 8 maart 2004 heeft Frucona bij het bevoegde regionale hof een voorstel voor een crediteurenakkoord ingediend. Haar passiva omvatten met name een schuld ter zake van de accijns op alcohol. Nadat de schuldeisers het akkoord bij stemming hadden goedgekeurd, is dit akkoord op 14 juli 2004 door het regionale hof bekrachtigd. Bij het verstrijken van de beroepstermijn is de beslissing van dit hof in kracht van gewijsde gegaan.

8        Volgens het crediteurenakkoord moest Frucona binnen één maand 35 % van haar schulden voldoen en deden de schuldeisers afstand van de resterende 65 %.

9        De door Frucona aan het belastingkantoor verschuldigde som bedroeg in totaal 640 793 831 SKK (16,86 miljoen EUR). In het kader van het crediteurenakkoord heeft dit kantoor 224 277 841 SKK (5,86 miljoen EUR) ontvangen en heeft het dus afstand gedaan van een belastingschuld van 416 515 990 SKK (11 miljoen EUR).

10      Na afloop van het onderzoek naar de betrokken kwijtschelding overeenkomstig artikel 88, lid 2, eerste alinea, EG heeft de Commissie vastgesteld dat de Slowaakse Republiek door deze kwijtschelding onrechtmatige steun aan Frucona had verleend. Dienaangaande heeft zij in beschikking 2007/254 het volgende vastgesteld:

Artikel 1

De staatssteun van de Slowaakse Republiek ten gunste van [Frucona], ten bedrage van [...] 416 515 990 [SKK], is onverenigbaar met de interne markt.

Artikel 2

1.      De Slowaakse Republiek neemt alle noodzakelijke maatregelen om de onrechtmatig verleende staatssteun bedoeld in artikel 1 terug te vorderen.

2.      De teruggave dient onverwijld en in overeenstemming met de nationaalrechtelijke procedures te geschieden, voor zover deze procedures een onverwijlde en daadwerkelijke tenuitvoerlegging van de onderhavige beschikking toelaten.

3.      De terug te vorderen steun omvat de rente over de volledige periode vanaf de datum waarop de steun aan [Frucona] is toegekend tot de datum van de effectieve terugbetaling.

[...]

Artikel 3

De Slowaakse Republiek stelt de Commissie binnen twee maanden na datum van de kennisgeving van deze beschikking in kennis van de maatregelen die zijn getroffen om aan deze beschikking te voldoen. [...]

[...]”

11      Op 12 januari 2007 heeft Frucona bij het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen een beroep tot nietigverklaring van deze beschikking ingesteld (zaak Frucona Košice, T‑11/07), maar zonder bij wijze van voorlopige maatregel de schorsing ervan te vorderen. De Slowaakse Republiek heeft geen beroep ingesteld tegen deze beschikking, die haar op 12 juni 2006 ter kennis is gebracht.

12      Op 4 juli 2006 heeft het belastingkantoor ter uitvoering van deze beschikking Frucona gesommeerd om binnen een termijn van acht dagen de onrechtmatige steun, vermeerderd met rente, terug te betalen. Aangezien Frucona geen gevolg heeft gegeven aan deze sommatie, heeft het belastingkantoor op 21 juli 2006 bij de districtsrechtbank van Košice II een vordering tot terugbetaling ingesteld.

13      Bij vonnis van 11 juni 2007 heeft deze rechtbank deze vordering afgewezen en geoordeeld dat Frucona niet verplicht was om deze steun terug te betalen. Het regionale hof te Košice heeft deze beslissing bevestigd bij arrest van 21 april 2008, onder andere op grond dat de beslissing met betrekking tot het akkoord niet kon worden gewijzigd, aangezien deze in kracht van gewijsde was gegaan.

14      Bij brief van 2 juli 2008 heeft het belastingkantoor de procureur-generaal van de Republiek verzocht, een buitengewoon beroep tegen deze beslissing in te stellen. De Slowaakse Republiek heeft niet duidelijk gesteld welk gevolg aan dit verzoek is gegeven.

15      Tijdens de procedure tot terugvordering van de onrechtmatige steun heeft de Commissie aangedrongen op de onverwijlde en daadwerkelijke uitvoering van beschikking 2007/254, en de Slowaakse autoriteiten verweten dat zij deze beschikking niet onverwijld overeenkomstig het nationale recht hebben uitgevoerd, maar het nodig hebben geacht een vordering tot betaling bij de districtsrechtbank in te stellen.

16      Dienaangaande hebben de Slowaakse autoriteiten in wezen twee hoofdargumenten aangevoerd:

–        het was absoluut noodzakelijk om een gerechtelijke procedure aan te spannen om de steun, vermeerderd met rente, terug te vorderen, daar het Slowaakse belastingrecht geen wettelijke grondslag biedt voor het innen van een vordering van een belastingautoriteit die in het kader van een crediteurenakkoord is kwijtgescholden, zodat een executoriale titel moest worden verkregen. Met andere woorden, naar Slowaaks recht kan een administratieve beslissing van het belastingkantoor de in kracht van gewijsde gegane beslissing van de rechtbank die belast is met het toezicht op het akkoord tussen Frucona en haar crediteuren en dit akkoord heeft goedgekeurd, niet „vernietigen”;

–        beschikking 2007/254 is niet rechtstreeks bindend voor Frucona, maar verplicht de Slowaakse Republiek tot het nemen van alle nodige maatregelen om de onrechtmatige steun terug te vorderen. Deze beschikking, die een „buitenlandse” administratieve beslissing is, schept geen verplichting voor Frucona om deze steun terug te betalen. Het is dus onmogelijk om deze beschikking op nationaal niveau uit te voeren.

17      Na diverse brieven en rappels te hebben gezonden na het verstrijken van de in artikel 3 van beschikking 2007/254 gestelde termijn van twee maanden waarbinnen de maatregelen die ter uitvoering ervan waren genomen, dienden te worden meegedeeld, heeft de Commissie besloten het onderhavige beroep in te stellen, aangezien zij van mening was dat de Slowaakse Republiek deze beschikking nog steeds niet daadwerkelijk had uitgevoerd.

 Het beroep

 Argumenten van partijen

18      De Commissie stelt onder verwijzing naar de arresten van 21 maart 1990, België/Commissie (C‑142/87, Jurispr. blz. I‑959, punt 66), en 21 maart 1991, Italië/Commissie (C‑305/89, Jurispr. blz. I‑1603, punt 41), dat de ongedaanmaking van onrechtmatige steun door middel van de terugvordering ervan het logische gevolg is van de vaststelling dat deze steun onrechtmatig is verleend. Volgens het arrest van 26 juni 2003, Commissie/Spanje (C‑404/00, Jurispr. blz. I‑6695, punt 21), is een lidstaat die bij beschikking wordt gelast onrechtmatige steun terug te vorderen, op grond van artikel 249 EG verplicht alle nodige maatregelen te nemen om deze beschikking uit te voeren.

19      De Commissie stelt evenwel vast dat in casu de aan Frucona verleende steun meer dan 29 maanden na de kennisgeving van beschikking 2007/254 nog steeds niet is terugbetaald. Zij stelt dan ook dat de Slowaakse Republiek de krachtens beschikking 2007/254 en artikel 14, lid 3, van verordening nr. 659/1999 op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen.

20      Het feit dat de belastingadministratie een vordering tot terugbetaling van de onrechtmatige steun heeft ingesteld, de traagheid van de gerechtelijke procedure en de strekking van de beslissing van de districtsrechtbank te Košice II en vervolgens van die van het regionaal hof te Košice hebben volgens de Commissie een onverwijlde en daadwerkelijke uitvoering van beschikking 2007/254 verhinderd, ook al heeft de autoriteit die met de terugvordering belast is overeenkomstig het nationale recht gehandeld. De Commissie is van mening dat de Slowaakse autoriteiten het beginsel hebben geschonden dat de gemeenschapsrechtelijke bepalingen rechtstreekse werking hebben ingeval een wettelijke bepaling van een lidstaat hier niet mee strookt.

21      Wat het argument van de Slowaakse Republiek betreft dat de verleende steun onmogelijk kan worden teruggevorderd omdat de beslissing van de rechtbank die het in het kader van de akkoordprocedure gesloten akkoord heeft goedgekeurd, gezag van gewijsde heeft verworven, verwijst de Commissie naar het arrest van 18 juli 2007, Lucchini (C‑119/05, Jurispr. blz. I‑6199, punt 63), waarin het Hof heeft geoordeeld dat het gemeenschapsrecht zich verzet tegen de toepassing van een bepaling van nationaal recht waarin het beginsel van het gezag van gewijsde is neergelegd, voor zover de toepassing daarvan in de weg staat aan de terugvordering van staatssteun die in strijd met het gemeenschapsrecht is verleend en waarvan de onverenigbaarheid met de gemeenschappelijke markt bij een definitief geworden beschikking van de Commissie is vastgesteld.

22      Volgens de Commissie komt de beslissing van de Slowaakse rechtbanken er in casu ook op neer dat de doelstellingen van de communautaire regels inzake staatssteun niet in acht worden genomen, wat de daadwerkelijke uitvoering van beschikking 2007/254 en het onverwijlde herstel in de vorige toestand verhindert en het uit de betrokken steun voortvloeiende ongerechtvaardigde mededingingsvoordeel langer laat duren, zoals blijkt uit het arrest van 5 oktober 2006, Commissie/Frankrijk (C‑232/05, Jurispr. blz. I‑10071, punt 52).

23      Voorts stelt de Commissie dat de handelwijze van de Slowaakse autoriteiten niet voldoet aan het gelijkwaardigheidsbeginsel, dat evenals het effectiviteitsbeginsel in acht moet worden genomen bij de beoordeling van de procedurele autonomie waarover de lidstaten bij de uitvoering van het gemeenschapsrecht beschikken. Volgens haar is dit gelijkwaardigheidsbeginsel geschonden, gelet op het feit dat beschikking 2007/254 de uitvoerbare kracht is ontzegd waarover bijvoorbeeld door het belastingkantoor opgelegde belastingaanslagen beschikken.

24      In haar verweerschrift stelt de Slowaakse Republiek dat uit een letterlijke interpretatie van artikel 2, leden 1 en 2, van beschikking 2007/254, met name uit het gebruik van het woord „terugvordering” („vymáhanie” in het Slowaaks) in plaats van het woord „terugverkrijging” („vymoženie”), anders dan uit de door de Commissie voorgestelde interpretatie, blijkt dat uit dit artikel niet kan worden afgeleid dat de Slowaakse Republiek de steun daadwerkelijk binnen de gestelde termijn terugbetaald diende te krijgen. Uit dit artikel vloeit enkel de verplichting voort om binnen de gestelde termijn alle noodzakelijke stappen te ondernemen om de betrokken steun terug te vorderen.

25      De Slowaakse Republiek stelt dat zij daadwerkelijk verschillende stappen heeft ondernomen om deze steun snel daadwerkelijk terugbetaald te krijgen, in het bijzonder door Frucona aan te manen om deze terug te betalen en vervolgens te proberen, haar daar langs gerechtelijke weg toe te dwingen. Voorts heeft zij in haar opmerkingen gesteld dat beschikking 2007/254 nog niet definitief was, aangezien hiertegen beroep was ingesteld bij het Gerecht.

26      De Slowaakse Republiek is dan ook van mening dat zij aan beschikking 2007/254 en de vereisten van artikel 14, lid 3, van verordening nr. 659/1999 heeft voldaan.

27      De Slowaakse Republiek beklemtoont tevens dat de staatssteun die in het kader van het crediteurenakkoord aan Frucona is verleend, is goedgekeurd bij een beslissing van de rechtbank die dit akkoord diende te controleren, en dat deze beslissing, na gezag van gewijsde te hebben verworven, niet kan worden vernietigd door het belastingkantoor, dat een administratief orgaan is. Volgens haar vereist het gemeenschapsrecht niet dat een dergelijk administratief orgaan in kracht van gewijsde gegane beslissingen van nationale rechterlijke instanties vernietigt.

28      Voorts is de Slowaakse Republiek van mening dat het reeds aangehaalde arrest Lucchini in casu niet relevant is. Anders dan de beslissing van de Italiaanse rechterlijke instantie waar het om ging in de zaak die tot dat arrest heeft geleid, heeft de beslissing van het regionale hof van 14 juli 2004 immers lang vóór de vaststelling van beschikking 2007/254 gezag van gewijsde verworven door het verstrijken van de wettelijke termijnen waarbinnen overeenkomstig het nationale procesrecht beroep kan worden ingesteld. Bovendien is dat arrest gewezen nadat de Slowaakse Republiek stappen had ondernomen om de steun die in casu aan de orde is langs gerechtelijke weg terug te vorderen.

29      De bij een nationale rechtbank tegen Frucona ingestelde vordering tot terugbetaling van deze steun vormde dus een doeltreffend middel hiertoe, dat voldoet aan de vereisten van een onverwijlde en doeltreffende terugvordering.

30      Wat de stelling van de Commissie betreft dat de Slowaakse Republiek het gelijkwaardigheidsbeginsel heeft geschonden, stelt deze laatste dat beschikking 2007/254 geen rechtstreeks uitvoerbare titel is, zodat zij niet gedwongen was de rechtstreekse werking ervan te erkennen, aangezien anders de procedurele autonomie waarover de lidstaten in het kader van de uitvoering van een krachtens artikel 88, lid 2, EG vastgestelde beschikking beschikken zou worden uitgehold.

31      Bovendien is het gelijkwaardigheidsbeginsel ontwikkeld op het gebied van de bescherming van de rechten van particulieren en niet op een gebied dat uitsluitend betrekking heeft op de verplichtingen van de lidstaten ten opzichte van de Europese Gemeenschap, waartoe beschikkingen van de Commissie op grond van artikel 88, lid 2, EG behoren.

32      De Commissie betwist in repliek de door de Slowaakse Republiek voorgestelde letterlijke interpretatie van beschikking 2007/254. Volgens de Commissie brengt deze beschikking voor deze lidstaat de verplichting mee om in concreto terugbetaling van de onrechtmatige staatssteun te verkrijgen, en niet alleen de verplichting om binnen de in artikel 3 ervan vastgestelde termijn van twee maanden de nodige stappen te zetten om deze steun terug te vorderen. Deze opvatting beantwoordt aan het beginsel dat de nationaalrechtelijke procedures die een lidstaat instelt om beschikkingen uit te voeren de onverwijlde en daadwerkelijke uitvoering daarvan mogelijk moeten maken.

33      Op de verplichting tot uitvoering van een beschikking van de Commissie bestaat slechts één uitzondering, namelijk wanneer uitzonderlijke omstandigheden het volstrekt onmogelijk maken voor de lidstaat om deze beschikking correct uit te voeren. In casu heeft de Slowaakse Republiek evenwel nooit dergelijke omstandigheden aangevoerd.

34      Voorts stelt de Commissie onder verwijzing naar het arrest van 27 juni 2000, Commissie/Portugal (C‑404/97, Jurispr. blz. I‑4897, punt 55), dat het gemeenschapsrecht niet bepaalt welke procedure de betrokken lidstaat dient te volgen om een beschikking waarbij terugvordering van onrechtmatige steun wordt gelast, overeenkomstig artikel 14, lid 3, van verordening nr. 659/1999 ten uitvoer te leggen, zodat deze terugvordering in beginsel overeenkomstig de relevante nationale bepalingen moet geschieden, maar dat deze bepalingen aldus moeten worden toegepast, dat de door het gemeenschapsrecht verlangde terugvordering niet praktisch onmogelijk wordt gemaakt en het belang van de Gemeenschap daarbij ten volle in aanmerking wordt genomen.

35      Dienaangaande merkt de Commissie op dat zij weliswaar niet de bedoeling had, de Slowaakse Republiek voor te schrijven op welke manier de betrokken staatssteun diende te worden teruggevorderd, maar dat de door deze laatste gekozen methode niet voldoet aan het vereiste van een onverwijlde en daadwerkelijke terugvordering van de onrechtmatige steun, aangezien deze steun 29 maanden nadat beschikking 2007/254 ter kennis is gebracht, nog steeds niet is terugbetaald.

36      Bovendien heeft de Commissie, anders dan de Slowaakse Republiek stelt, niet geëist dat het belastingkantoor een definitief geworden rechterlijke beslissing zou vernietigen, maar gesuggereerd dat de bevoegde autoriteit de beslissing tot verlening van de onrechtmatige steun zou intrekken, wat één van de mogelijke procedures is om beschikking 2007/254 uit te voeren en in overeenstemming is met de rechtspraak van het Hof. Zij heeft tevens gesteld dat de bevoegde nationale rechterlijke instanties volgens deze rechtspraak nationaalrechtelijke bepalingen die in strijd zijn met het gemeenschapsrecht niet mogen toepassen.

37      De Commissie herinnert eraan dat dit beginsel van de voorrang van het gemeenschapsrecht impliceert dat dit recht, zoals blijkt uit het reeds aangehaalde arrest Lucchini, op elke nationale rechtshandeling primeert, of het nu gaat om een administratieve of een wetgevende handeling of zelfs om een definitief geworden rechterlijke beslissing. Het feit dat het arrest Lucchini is gewezen na de rechterlijke beslissing waarbij de aan Frucona verleende staatssteun is goedgekeurd, is niet bepalend, aangezien dit arrest slechts het geldende recht uitlegt zoals dit moet worden toegepast.

38      Ten slotte betwist de Commissie de stelling van de Slowaakse Republiek dat het gelijkwaardigheidsbeginsel niet van toepassing is in het kader van de uitvoering van een beschikking van de Commissie inzake staatssteun, en stelt zij dat de procedurele autonomie van de lidstaat door het algemene effectiviteitsbeginsel wordt beperkt. Anders zou de verplichting tot terugvordering elke zin verliezen en zou het onmogelijk zijn, een uniforme toepassing van het gemeenschapsrecht te verzekeren.

39      De Slowaakse Republiek betwist de stelling van de Commissie dat de bevoegde Slowaakse autoriteiten niet louter alle nodige maatregelen moesten nemen om de steun terug te vorderen, maar daadwerkelijk de terugbetaling daarvan moesten verkrijgen. Zij is van mening dat zij volledig heeft voldaan aan de verplichtingen die voortvloeien uit de Slowaakse versie van beschikking 2007/254, die de enige authentieke versie is.

40      Voorts blijft de Slowaakse Republiek bij haar standpunt dat de belastingautoriteiten geen rechterlijke beslissing konden vernietigen, en stelt zij dat deze autoriteiten gebruik hebben gemaakt van het enig beschikbare middel tot terugvordering van de betrokken steun.

 Beoordeling door het Hof

41      Alvorens het verwijt te onderzoeken dat de Slowaakse Republiek haar verplichting tot uitvoering van beschikking 2007/254 niet is nagekomen, wenst het Hof te herinneren aan bepaalde beginselen die uit zijn constante rechtspraak ter zake voortvloeien.

42      De ongedaanmaking van onwettige steun door middel van terugvordering is het logische gevolg van de vaststelling dat de steun onwettig is, en dit gevolg kan niet afhankelijk zijn van de vorm waarin de steun verleend is (zie met name arrest van 10 juni 1993, Commissie/Griekenland, C‑183/91, Jurispr. blz. I‑3131, punt 16, en arrest Commissie/Portugal, reeds aangehaald, punt 38).

43      Wanneer bij beschikking wordt vastgesteld dat onrechtmatige steun is verleend, vindt de door de Commissie gelaste terugvordering daarvan plaats volgens de voorwaarden van artikel 14, lid 3, van verordening nr. 659/1999. Het enige verweer dat een lidstaat kan aanvoeren tegen een door de Commissie krachtens artikel 88, lid 2, EG ingesteld beroep wegens niet-nakoming, is de volstrekte onmogelijkheid om de beschikking waarbij de terugvordering wordt gelast correct uit te voeren (zie arrest van 13 november 2008, Commissie/Frankrijk, C‑214/07, Jurispr. blz. I‑8357, punten 43 en 44 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

44      In geval van uitvoeringsproblemen moeten de Commissie en de lidstaat op grond van het met name in artikel 14, lid 3, VEU tot uitdrukking gebrachte beginsel dat de lidstaten en de instellingen van de Europese Unie over en weer tot loyale samenwerking verplicht zijn, te goeder trouw samenwerken om met volledige inachtneming van de bepalingen van het VWEU, in het bijzonder die met betrekking tot steunmaatregelen, deze moeilijkheden te overwinnen (zie arrest van 13 november 2008, Commissie/Frankrijk, reeds aangehaald, punt 45 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

45      In casu dient meteen te worden vastgesteld dat Frucona op het ogenblik dat de Commissie het onderhavige beroep heeft ingesteld, namelijk 29 maanden na de kennisgeving van beschikking 2007/254, niets had terugbetaald. De Slowaakse Republiek betwist dit niet en voert voorts niet aan dat het volstrekt onmogelijk is om de beschikking van de Commissie uit te voeren.

46      Wat de omstandigheden betreft die de Slowaakse Republiek aanvoert ter rechtvaardiging van het feit dat beschikking 2007/254 niet is uitgevoerd en dat Frucona de aan haar verleende onrechtmatige steun dus niet heeft terugbetaald, bevat haar betoog in wezen twee onderdelen.

47      In de eerste plaats heeft zij in haar schriftelijke opmerkingen gepleit voor een letterlijke interpretatie van artikel 2, leden 1 en 2, van beschikking 2007/254 en zich dienaangaande gebaseerd op het feit dat in de Slowaakse versie van deze beschikking het woord „terugvordering” wordt gebruikt in plaats van het woord „terugverkrijging”, wat volgens haar slechts de verplichting meebrengt om diverse stappen te ondernemen om de onrechtmatige steun terug te vorderen, zonder dat zij evenwel deze steun daadwerkelijk terugbetaald moet krijgen.

48      Een dergelijke interpretatie van de bewoordingen van beschikking 2007/254 miskent vanzelfsprekend de werkelijke draagwijdte ervan. Tegen de achtergrond van de regelgeving van de Unie en met name van punt 13 van de considerans en artikel 14, lid 3, van verordening nr. 659/1999 is het duidelijk, zoals de Commissie stelt, dat beschikking 2007/254 tot doel heeft een daadwerkelijke mededinging te herstellen, en dus de lidstaat tot welke zij gericht is verplicht om daadwerkelijk en onverwijld terugbetaling van de onrechtmatige staatssteun te verkrijgen. De door de Slowaakse Republiek voorgestane letterlijke interpretatie van de bewoordingen van deze beschikking kan dus niet worden aanvaard.

49      In de tweede plaats is het standpunt van de Slowaakse Republiek gebaseerd op het argument dat de gerechtelijke procedure die het belastingkantoor eerst voor de districtsrechtbank te Košice II en vervolgens voor het regionale hof te Košice heeft aangespannen om de aan Frucona verleende steun terug te vorderen, onvermijdelijk was, aangezien het crediteurenakkoord, dat is goedgekeurd door een beslissing van de bevoegde rechtbank die kracht van gewijsde heeft verworven, niet door het belastingkantoor, dat een administratief orgaan is, kon worden vernietigd.

50      Dienaangaande zij er om te beginnen aan herinnerd dat de bij een beschikking van de Commissie gelaste terugvordering van onrechtmatige steun volgens artikel 14, lid 3, van verordening nr. 659/1999 onverwijld en overeenkomstig de nationaalrechtelijke procedures van de betrokken lidstaat dient te geschieden, voor zover deze procedures de onverwijlde en daadwerkelijke uitvoering van deze beschikking mogelijk maken.

51      Aldus kan een lidstaat die krachtens een dergelijke beschikking van de Commissie onrechtmatige steun moet terugvorderen, vrij de middelen kiezen waarmee hij deze verplichting zal uitvoeren, mits de gekozen maatregelen geen afbreuk doen aan de strekking en de doeltreffendheid van het recht van de Unie (zie arresten van 12 december 2002, Commissie/Duitsland, C‑209/00, Jurispr. blz. I‑11695, punt 34, en 20 mei 2010, Scott en Kimberly Clark, C‑210/09, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 21).

52      Het recht van de Unie vereist dus dat alle passende maatregelen worden genomen om ervoor te zorgen dat beschikkingen van de Commissie waarbij de terugvordering van onrechtmatige steun wordt gelast, worden uitgevoerd met inachtneming van de bijzondere kenmerken van de verschillende procedures die de lidstaten dienaangaande hebben vastgesteld. De Commissie heeft in het kader van het onderhavige beroep in overeenstemming met dit recht gesteld dat het niet haar bedoeling was om de bevoegde autoriteiten van de Slowaakse Republiek precies voor te schrijven op welke wijze de aan Frucona verleende onrechtmatige staatssteun moest worden teruggevorderd, en tegelijkertijd te kennen gegeven dat de daarvoor gehanteerde methode niet voldoet aan het vereiste dat deze steun onverwijld en daadwerkelijk wordt teruggevorderd.

53      Het feit dat het belastingkantoor na de vaststelling van beschikking 2007/254 heeft gepoogd om de onrechtmatige staatssteun langs gerechtelijke weg terug te vorderen is dus als zodanig niet voor kritiek vatbaar, aangezien een lidstaat, zoals hierboven is opgemerkt, vrij de middelen kan kiezen waarmee hij de op hem rustende verplichting tot terugvordering zal nakomen.

54      In casu hebben de door de Slowaakse bevoegde autoriteiten genomen maatregelen evenwel niet geleid tot de terugbetaling van de onrechtmatige steun en zijn de normale mededingingsvoorwaarden dus niet hersteld. De voornaamste belemmering voor de terugvordering was de weigering van de districtsrechtbank te Košice II en vervolgens van het regionale hof te Košice om de door het belastingkantoor ingestelde vordering tot terugbetaling toe te wijzen, op grond dat de beslissing van de bevoegde rechtbank van 14 juli 2004 waarbij het crediteurenakkoord was gehomologeerd, gezag van gewijsde had verworven.

55      In de onderhavige zaak is dus de vraag aan de orde of het definitieve karakter van een nationale rechterlijke beslissing waarbij in het kader van een gerechtelijke saneringsprocedure een crediteurenakkoord is goedgekeurd waaruit blijkt dat de overheid gedeeltelijk afstand heeft gedaan van haar schuldvordering, wat later door de Commissie als staatssteun is gekwalificeerd, aan de terugvordering van deze steun in de weg kan staan.

56      Dienaangaande zij in de eerste plaats opgemerkt dat de situatie die in casu aan de orde is dient te worden onderscheiden van de zaak die heeft geleid tot het reeds aangehaalde, door de Commissie aangevoerde arrest Lucchini, waarin het Hof heeft geoordeeld dat het recht van de Unie zich verzet tegen de toepassing van een bepaling van nationaal recht waarin het beginsel van het gezag van gewijsde is neergelegd, voor zover de toepassing daarvan in de weg staat aan de terugvordering van staatssteun die in strijd met het recht van de Unie is verleend en waarvan de onverenigbaarheid met de gemeenschappelijke markt bij een definitief geworden beschikking van de Commissie is vastgesteld (zie punt 63 van het arrest Lucchini).

57      In casu dateert de in kracht van gewijsde gegane rechterlijke beslissing waarop de Slowaakse Republiek zich beroept, immers van vóór de beschikking waarbij de Commissie de terugvordering van de litigieuze steun heeft gelast.

58      Bijgevolg kan het reeds aangehaalde arrest Lucchini, zoals de Slowaakse Republiek stelt, niet direct relevant zijn voor de onderhavige zaak.

59      In de tweede plaats moet worden herinnerd aan het belang van het beginsel van het gezag van gewijsde, zowel in de communautaire rechtsorde als in de nationale rechtsordes. Ter verzekering van zowel de stabiliteit van het recht en van de rechtsbetrekkingen als een goede rechtspleging is het van belang dat rechterlijke beslissingen die definitief zijn geworden nadat de beschikbare beroepsmogelijkheden zijn uitgeput of na afloop van de voor deze beroepen gestelde termijnen, niet meer in geding kunnen worden gebracht (arresten van 30 september 2003, Köbler, C‑224/01, Jurispr. blz. I‑10239, punt 38; 16 maart 2006, Kapferer, C‑234/04, Jurispr. blz. I‑2585, punt 20, en 3 september 2009, Fallimento Olimpiclub, C‑2/08, Jurispr. blz. I‑7501, punt 22).

60      Bijgevolg gebiedt het recht van de Unie een nationale rechter niet in alle gevallen, nationale procedureregels die een rechterlijke beslissing gezag van gewijsde verlenen buiten toepassing te laten, ook al zou daardoor een schending van het recht van de Unie door de betrokken beslissing kunnen worden opgeheven (zie in die zin reeds aangehaalde arresten Kapferer, punt 21, en Fallimento Olimpiclub, punt 23).

61      Zoals de advocaat-generaal in zijn conclusie heeft opgemerkt, blijkt zowel uit de stukken als uit de opmerkingen die de Slowaakse Republiek ter terechtzitting heeft gemaakt, dat de autoriteiten van deze lidstaat naar nationaal recht over middelen beschikten die, indien zij zorgvuldig waren toegepast, deze staat de mogelijkheid hadden kunnen bieden om terugbetaling van de betrokken steun te verkrijgen.

62      De Slowaakse Republiek heeft evenwel geen precieze gegevens verstrekt over de omstandigheden waarin deze autoriteiten gebruik hebben gemaakt van de middelen waarover zij aldus beschikken.

63      Meer bepaald heeft deze lidstaat, zoals in punt 14 van het onderhavige arrest is opgemerkt, niet duidelijk uiteengezet welk gevolg is gegeven aan het verzoek van het belastingkantoor om een buitengewoon beroep tegen het arrest van het regionale hof te Košice van 21 april 2008 in te stellen.

64      Het Hof kan dan ook enkel vaststellen dat de Slowaakse Republiek onvoldoende elementen ter weerlegging van de specifieke bezwaren van de Commissie heeft aangevoerd om te kunnen concluderen dat zij binnen de haar verleende termijn alle mogelijke stappen heeft ondernomen om terugbetaling van de betrokken steun te verkrijgen.

65      Gelet op het voorgaande dient te worden vastgesteld dat de Slowaakse Republiek de krachtens artikel 249, vierde alinea, EG en artikel 2 van beschikking 2007/254 op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen, door niet binnen de gestelde termijn alle nodige maatregelen te nemen om de in deze beschikking bedoelde onrechtmatige steun van de ontvanger ervan terug te vorderen.

 Kosten

66      Ingevolge artikel 69, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering van het Hof wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, voor zover dit is gevorderd. Aangezien de Slowaakse Republiek in het ongelijk is gesteld, dient zij overeenkomstig de vordering van de Commissie te worden verwezen in de kosten.

Het Hof (Vierde kamer) verklaart:

1)      De Slowaakse Republiek is de verplichtingen niet nagekomen die op haar rusten krachtens artikel 249, vierde alinea, EG en artikel 2 van beschikking 2007/254/EG van de Commissie van 7 juni 2006 betreffende staatssteun C 25/2005 (ex NN 21/2005) van de Slowaakse Republiek ten gunste van Frucona Košice, a.s., door niet binnen de gestelde termijn alle nodige maatregelen te nemen om de in deze beschikking bedoelde onrechtmatige steun van de ontvanger ervan terug te vorderen.

2)      De Slowaakse Republiek wordt verwezen in de kosten.

ondertekeningen


* Procestaal: Slowaaks.