Language of document : ECLI:EU:T:2017:250

Zaak T344/15

Franse Republiek

tegen

Europese Commissie

„Toegang tot documenten – Verordening (EG) nr. 1049/2001 – Documenten die in het kader van de procedure van richtlijn 98/34/EG zijn toegezonden – Documenten afkomstig van een lidstaat – Verlening van toegang – Uitzondering inzake de bescherming van gerechtelijke procedures – Uitzondering inzake de bescherming van het doel van inspecties, onderzoeken en audits – Voorafgaande toestemming van de lidstaat”

Samenvatting – Arrest van het Gerecht (Derde kamer – uitgebreid) van 5 april 2017

1.      Instellingen van de Europese Unie – Recht van toegang van het publiek tot documenten – Verordening nr. 1049/2001 – Uitzonderingen op het recht van toegang tot documenten – Documenten afkomstig van een lidstaat – Mogelijkheid voor de lidstaat, de instelling te verzoeken dat de documenten niet openbaar worden gemaakt – Omvang – Implicaties voor procedure – Toetsing door de betrokken instelling van de gegrondheid van de door de lidstaat aangevoerde argumenten om openbaarmaking te weigeren – Grenzen

(Verordening nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad, art. 4, leden 1 tot en met 3, en art. 5 en 8)

2.      Instellingen van de Europese Unie – Recht van toegang van het publiek tot documenten – Verordening nr. 1049/2001 – Uitzonderingen op het recht van toegang tot documenten – Bescherming van gerechtelijke procedures – Omvang – Documenten die een lidstaat de Commissie heeft toegezonden in het kader van de procedure van richtlijn 98/34 – Daarvan uitgesloten – Voorwaarde – Geen voorzienbaar risico op een niet-nakomingsprocedure tegen de betrokken lidstaat

(Art. 258, eerste alinea, VWEU; verordening nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad, art. 4, lid 2, tweede streepje; richtlijn 98/34 van het Europees Parlement en de Raad, art. 8, lid 1)

3.      Instellingen van de Europese Unie – Recht van toegang van het publiek tot documenten – Verordening nr. 1049/2001 – Uitzonderingen op het recht van toegang tot documenten – Bescherming van de doelstellingen van inspecties, onderzoeken en audits – Omvang – Toepassing na de sluiting van de procedure van richtlijn 98/34 om een dialoog tussen de Commissie en de betrokken lidstaat mogelijk te maken – Daarvan uitgesloten

(Verordening nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad, art. 4, lid 2, derde streepje; richtlijn 98/34 van het Europees Parlement en de Raad)

1.      Volgens artikel 4, lid 5, van verordening nr. 1049/2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie, kan een lidstaat een instelling verzoeken om een document afkomstig van deze lidstaat niet zonder zijn voorafgaande toestemming openbaar te maken. Deze bepaling verleent de betrokken lidstaat echter geen algemeen en onvoorwaardelijk vetorecht waarmee hij zich louter discretionair en zonder zijn besluit te hoeven motiveren tegen de openbaarmaking van elk bij een instelling berustend document kan verzetten, op de enkele grond dat dit document van die staat afkomstig is. De betrokken lidstaat kan zich immers slechts op grond van artikel 4, lid 5, van verordening nr. 1049/2001 tegen de openbaarmaking van documenten die van hem afkomstig zijn, verzetten op grond van de in de leden 1 tot en met 3 van dat artikel voorziene materiële uitzonderingen en dient zijn standpunt ter zake naar behoren te motiveren.

Hieruit volgt dat de instelling, alvorens de toegang tot een van een lidstaat afkomstig document te weigeren, moet onderzoeken of die lidstaat zijn verzet heeft gebaseerd op de in artikel 4, leden 1 tot en met 3, van verordening nr. 1049/2001 neergelegde materiële uitzonderingen en of hij zijn standpunt ter zake naar behoren heeft gemotiveerd. In de procedure van de totstandkoming van een beslissing waarbij toegang wordt geweigerd, moet die instelling dus verifiëren dat bedoelde motivering is verstrekt en daarvan melding maken in de beslissing die zij geeft aan het einde van die procedure. Het is daarentegen niet aan de instelling waarbij het verzoek om toegang tot een document is ingediend om het besluit tot verzet van de betrokken lidstaat in volle omvang te beoordelen door over te gaan tot een toetsing die verder zou gaan dan de loutere verificatie of sprake is van een motivering die verwijst naar de in artikel 4, leden 1 tot en met 3, van verordening nr. 1049/2001 bedoelde uitzonderingen. In dit verband moet het onderzoek van de instelling er niet op zijn gericht te bepalen of de door de betrokken lidstaat aangevoerde gronden zonder twijfel onjuist zijn, maar of de gronden waarop de lidstaat zijn verzet baseert, in het licht van de omstandigheden van de zaak en het toepasselijke recht, op het eerste gezicht een dergelijke weigering kunnen rechtvaardigen en dus of de bedoelde instelling op basis van deze gronden haar verantwoordelijkheid ingevolge artikel 8 van verordening nr. 1049/2001 kan nemen. Bovendien is het niet de bedoeling dat de instelling haar zienswijze oplegt of haar eigen beoordeling in de plaats stelt van die van de betrokken lidstaat, maar wel dat wordt voorkomen dat een besluit wordt genomen dat volgens haar niet verdedigbaar is. Als auteur van het besluit om toegang te verlenen of te weigeren is de instelling namelijk verantwoordelijk voor de rechtsgeldigheid ervan.

(zie punten 30, 36, 38, 41, 43, 46, 47)

2.      De term „gerechtelijke procedures” in de zin van artikel 4, lid 2, tweede streepje, van verordening nr. 1049/2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie moet aldus worden uitgelegd dat de bescherming van het openbaar belang zich ertegen verzet dat de inhoud openbaar wordt gemaakt van documenten die uitsluitend voor een bepaalde gerechtelijke procedure zijn opgesteld. In dit verband omvat de uitdrukking „documenten die uitsluitend voor een bepaalde gerechtelijke procedure zijn opgesteld” de neergelegde memories of stukken, de interne documenten betreffende het onderzoek van de lopende zaak en de briefwisseling tussen het betrokken directoraat-generaal en de juridische dienst of een advocatenkantoor over de zaak, en strekt deze afbakening van de draagwijdte van de uitzondering ertoe zowel de bescherming van de interne werkzaamheden van de Commissie als de vertrouwelijkheid en de eerbiediging van het beginsel van het beroepsgeheim van de advocaten te verzekeren.

De aan de Commissie gerichte mededelingen van een lidstaat in het kader van een kennisgeving van een ontwerp voor een technisch voorschrift overeenkomstig artikel 8, lid 1, van richtlijn 98/34 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften, vormen geen zodanig document, omdat deze documenten noch memories zijn, noch stukken, neergelegd in het kader van een gerechtelijke procedure, en zij in het algemeen niet opgesteld zijn voor een bepaalde gerechtelijke procedure. Wat betreft het argument dat de lidstaat gedurende een zekere tijd rekening moet houden met het risico dat een niet-nakomingsprocedure wordt ingeleid naar aanleiding van de tekst zoals die na de procedure voorzien in richtlijn 98/34 werd aangenomen, een risico dat temeer bestaat daar de Commissie niet formeel heeft besloten deze procedure te beëindigen, is de inleiding van de precontentieuze fase van een niet-nakomingsprocedure in dit opzicht niet redelijkerwijs voorzienbaar en blijft deze louter hypothetisch, aangezien de documenten waarvan openbaarmaking is gevraagd, meer dan negen maanden nadat het desbetreffende technische voorschrift is vastgesteld voor de Commissie geen aanleiding vormden voor een aanmaning krachtens artikel 258, eerste alinea, VWEU.

(zie punten 70‑74, 77)

3.      De uitzondering voorzien in artikel 4, lid 2, derde streepje, van verordening nr. 1049/2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie ziet niet op de bescherming van onderzoeksmaatregelen als zodanig, maar op het doel van deze maatregelen. Deze uitzondering is immers slechts van toepassing indien de openbaarmaking van de betrokken documenten de voltooiing van deze activiteiten in gevaar kan brengen. De verschillende onderzoeks‑ of inspectiehandelingen kunnen inderdaad onder de uitzondering ter bescherming van inspecties, onderzoeken en audits blijven vallen zolang de inspectie‑ of onderzoekswerkzaamheden nog lopen, zelfs als het concrete onderzoek dat of de concrete inspectie die tot het opgevraagde verslag heeft geleid, is afgesloten. Indien evenwel werd aanvaard dat de verschillende met inspecties, onderzoeken en audits verband houdende documenten onder de genoemde uitzondering vallen zolang niet is beslist over het aan deze procedures te geven gevolg, zou de toegang tot de genoemde documenten echter afhankelijk worden van een onzekere, toekomstige en mogelijk in de verre toekomst liggende gebeurtenis, al naargelang van de snelheid en de zorgvuldigheid van de verschillende autoriteiten. Een dergelijke uitlegging zou indruisen tegen de doelstelling om het publiek de toegang tot de documenten van de instellingen te waarborgen, zodat burgers de mogelijkheid hebben beter toe te zien op de regelmatigheid van de uitoefening van het overheidsgezag.

Dientengevolge moet een argument worden verworpen volgens hetwelk documenten die een lidstaat op grond van richtlijn 98/34 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften aan de Commissie heeft medegedeeld gedurende enige tijd na de sluiting van het onderzoek niet openbaar mogen worden gemaakt, te weten zolang een redelijkerwijs voorzienbaar risico bestaat dat de lidstaat en de Commissie belang zouden hebben bij voldoende gelegenheid voor ongestoorde discussies om een geschil betreffende de conformiteit van een nationale bepaling met het recht van de Unie op te lossen.

(zie punten 83, 85‑89)