Language of document :

Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Raad van State (Nederland) op 2 februari 2018 – Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tegen A e.a.

(Zaak C-70/18)

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Raad van State

Partijen in het hoofdgeding

Verzoeker: Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

Andere partijen: A, B, P

Prejudiciële vragen

a. Moeten artikel 7 van besluit nr. 2/761 onderscheidenlijk artikel 13 van besluit nr. 1/801 aldus worden uitgelegd dat deze bepalingen zich niet verzetten tegen een nationale regeling die voorziet in het algemeen verwerken en bewaren van biometrische gegevens van onderdanen van derde landen, waaronder Turkse onderdanen, in een bestand in de zin van artikel 2, aanhef en onder a en b, van richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PB 1995, L 281[, blz. 31]), omdat deze nationale regeling niet verder gaat dan nodig is voor het verwezenlijken van het met deze regeling nagestreefde legitieme doel om identiteits- en documentfraude te voorkomen en bestrijden?

b. Is daarbij van belang dat de duur van het bewaren van de biometrische gegevens is gekoppeld aan de duur van het legale en/of illegale verblijf van onderdanen van derde landen, waaronder Turkse onderdanen?

Moet artikel 7 van besluit nr. 2/76 onderscheidenlijk artikel 13 van besluit nr. 1/80 aldus worden uitgelegd dat een nationale regeling geen beperking in de zin van deze bepalingen vormt, indien het effect van de nationale regeling op de toegang tot de werkgelegenheid, als bedoeld in deze bepalingen, te onzeker en indirect is om te kunnen aannemen dat deze toegang wordt belemmerd?

a. Indien het antwoord op vraag 2 is dat een nationale regeling die het mogelijk maakt de biometrische gegevens van onderdanen van derde landen, waaronder Turkse onderdanen, uit een bestand aan derden beschikbaar te stellen met het oog op voorkomen, opsporen en onderzoeken van – al dan niet terroristische – misdrijven een nieuwe beperking is, moet artikel 52, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 7 en artikel 8 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, dan aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een dergelijke nationale regeling?

b. Is daarbij van belang dat deze onderdaan op het moment dat hij als verdachte van een misdrijf is aangehouden het verblijfsdocument, waarop zijn biometrische gegevens zijn opgeslagen, bij zich heeft?

____________

1     Van de Associatieraad ingesteld bij de overeenkomst waarbij een associatie tot stand is gebracht tussen de Europese Economische Gemeenschap en Turkije