Language of document :

Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Justice de paix du troisième canton de Charleroi (België) op 5 juni 2018 – Frank Casteels / Ryanair DAC, voorheen Ryanair Ltd

(Zaak C-368/18)

Procestaal: Frans

Verwijzende rechter

Justice de paix du troisième canton de Charleroi

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Frank Casteels

Verwerende partij: Ryanair DAC, voorheen Ryanair Ltd

Prejudiciële vragen

Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreffende de uitlegging van artikel 5, lid 3, van verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van verordening (EEG) nr. 295/911 luidt als volgt:

-    Valt de omstandigheid die in het onderhavige geding aan de orde is, te weten de staking van de werknemers van het bagageafhandelingsbedrijf op de luchthaven van vertrek van de betrokken vlucht, onder het begrip „gebeurtenis” in de zin van punt 22 van het arrest van 22 december 2008, Wallentin-Hermann (C-549/07, EU:C:2008:771), dan wel onder het begrip „buitengewone omstandigheid” in de zin van overweging 14 van genoemde verordening, zoals uitgelegd in het arrest van 31 januari 2013, McDonagh (C-12/11, EU:C:2013:43), of vallen deze begrippen met elkaar samen?

-    Moet artikel 5, lid 3, van verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van verordening (EEG) nr. 295/91 aldus worden uitgelegd dat een gebeurtenis als aan de orde in het onderhavige geding, te weten de staking van de werknemers van het bagageafhandelingsbedrijf op de luchthaven van vertrek van de betrokken vlucht, moet worden beschouwd als een gebeurtenis die inherent is aan de normale uitoefening van de activiteit als luchtvaartmaatschappij en dientengevolge niet kan worden aangemerkt als „buitengewone omstandigheid” op basis waarvan de luchtvaartmaatschappij wordt vrijgesteld van haar verplichting om de passagiers te compenseren ingeval van annulering van een vlucht die met het betrokken vliegtuig wordt uitgevoerd?

-    Indien een gebeurtenis als aan de orde in het onderhavige geding, te weten de staking van de werknemers van het bagageafhandelingsbedrijf op de luchthaven van vertrek van de betrokken vlucht, moet worden beschouwd als een „buitengewone omstandigheid”, moet daaruit dan worden afgeleid dat het voor de luchtvaartmaatschappij om een „buitengewone omstandigheid” gaat die niet had kunnen worden voorkomen, zelfs niet als alle redelijke maatregelen waren getroffen?

-    Moet worden aangenomen dat het feit dat de staking is aangekondigd, tot gevolg heeft dat een gebeurtenis als aan de orde in het onderhavige geding, te weten de staking van de werknemers van het bagageafhandelingsbedrijf op de luchthaven van vertrek van de betrokken vlucht, niet onder het begrip „buitengewone omstandigheden” in de zin van artikel 5, lid 3, van verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van verordening (EEG) nr. 295/91 valt?

____________

1 PB 2004, L 46, blz. 1.