Language of document :

Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Juzgado de Primera Instancia de Reus (Spanje) op 30 mei 2018 – Jaime Cardus Suárez/Catalunya Caixa S.A.

(Zaak C-352/18)

Procestaal: Spaans

Verwijzende rechter

Juzgado de Primera Instancia de Reus

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Jaime Cardus Suárez

Verwerende partij: Catalunya Caixa S.A.

Prejudiciële vragen

1.1    Moet artikel 1, lid 2, van richtlijn 93/131 aldus worden uitgelegd dat een beding in een overeenkomst dat een officiële index bevat, de IRPH, die bij wet is geregeld, niet is onderworpen aan de bepalingen van de richtlijn, ook wanneer die index niet verplicht hoeft te worden toegepast, los van de keuze van partijen, en evenmin aanvullend is bij gebreke van een akkoord tussen de partijen?

1.2    Moet artikel 1, lid 2, van richtlijn 93/13 aldus worden uitgelegd dat een beding in een overeenkomst dat een officiële index bevat, de IRPH, hoewel die index bij wet geregeld is, onderworpen is aan de bepalingen van de richtlijn wanneer dat beding een wijziging inhoudt van het voorschrift van de bestuursrechtelijke bepaling waarin de IRPH-index is vastgesteld met betrekking tot het negatieve renteverschil dat zou moeten worden toegepast wanneer deze index als contractuele rentevoet wordt gehanteerd, om het jaarlijks kostenpercentage (hierna: „JKP”) van de hypotheektransactie in overeenstemming te brengen met dat van de markt, waarbij dus mag worden aangenomen dat het door de nationale wetgever tot stand gebrachte contractuele evenwicht is verstoord?

2.1.    Sluit het feit dat de referentie-index, de IRPH, die door de verkoper in een beding van een leningovereenkomst is opgenomen, in wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen is geregeld uit dat de rechter moet nagaan of aan de consument alle gegevens zijn meegedeeld die van invloed kunnen zijn op de omvang van zijn verbintenis, om te beoordelen of het beding duidelijk en begrijpelijk werd geformuleerd in de zin van artikel 4, lid 2, van richtlijn 93/13?

2.2.    Is rechtspraak die stelt dat aan de verplichting tot transparantie wordt voldaan louter door in het vooraf vastgestelde beding te verwijzen naar de officiële index, zonder dat de verkoper die het beding vaststelt enige andere informatie ter zake hoeft over te leggen, strijdig met richtlijn 93/13, of moet diegene die het beding vaststelt daarentegen informatie verstrekken over de samenstelling, de draagwijdte en de concrete werking van het mechanisme van deze referentie-index om aan de transparantieverplichting te voldoen?

2.3.    Moet artikel 4, lid 2, van richtlijn 93/13 aldus worden uitgelegd dat indien geen informatie wordt verstrekt over de samenstelling, de werking en de evolutie van de IRPH in het verleden en de verwachte evolutie ervan in de toekomst, op zijn minst op de korte of middellange termijn, rekening houdend met de kennis van de verkoper van deze gegevens op het moment waarop de overeenkomst wordt gesloten, kan worden aangenomen dat het beding inzake de index niet duidelijk en begrijpelijk is geformuleerd in de zin van artikel 4, lid 2, van richtlijn 93/13?

2.4    Moet het transparantievereiste van artikel 4, lid 2, van de richtlijn aldus worden uitgelegd dat de consument in kennis moet zijn gesteld van de bestuursrechtelijke bepalingen waarin de referentie-index is geregeld en van de inhoud ervan, als relevante informatie om het financiële en juridische belang van het beding waarin deze index is opgenomen te kunnen begrijpen?

2.5.    Kan de door de verkoper verstrekte reclame en informatie, die de consument bij het sluiten van zijn aan de IRPH gekoppelde leningovereenkomst kan misleiden, een aspect zijn waarop de rechter zijn beoordeling van het oneerlijke karakter van het contractuele beding kan baseren overeenkomstig artikel 4, lid 2, van richtlijn 93/13?

3.1.    Indien het beding oneerlijk wordt bevonden en de lening derhalve zonder rente moet worden terugbetaald, moet dan worden toegestaan dat de betrokken overeenkomst wordt aangepast door de inhoud van het oneerlijke beding te herzien en een andere referentie-index toe te passen ter vervanging van de nietig verklaarde index, aangezien de grond voor het sluiten van de overeenkomst louter uit het oogpunt van de bank door de nietigheid en schrapping van het beding met de variabele rentevoet is verdwenen? Zou een dergelijke uitlegging en aanpassing van de overeenkomst in dat geval strijdig zijn met artikel 6 van richtlijn 93/13?

____________

1 Richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (PB 1993, L 95, blz. 29)