Language of document : ECLI:EU:C:2012:778

Zaak C‑441/11 P

Europese Commissie

tegen

Verhuizingen Coppens NV

„Hogere voorziening – Mededinging – Kartels – Artikel 81 EG en artikel 53 EER-Overeenkomst – Markt voor internationale verhuisdiensten in België – Kartel dat bestaat uit drie afzonderlijke overeenkomsten – Eén enkele voortgezette inbreuk – Ontbreken van bewijs dat deelnemer aan afzonderlijke overeenkomst kennis had van overige afzonderlijke overeenkomsten – Gedeeltelijke of volledige nietigverklaring van beschikking van de Commissie – Artikelen 263 VWEU en 264 VWEU”

Samenvatting – Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 6 december 2012

1.        Beroep tot nietigverklaring – Arrest houdende nietigverklaring – Draagwijdte – Gedeeltelijke nietigverklaring van een Unierechtelijke handeling – Voorwaarde – Volledige nietigverklaring van beschikking van de Commissie waarbij globaal kartel wordt aangemerkt als één enkele voortgezette inbreuk en waarbij geldboete wordt opgelegd, niettegenstaande erkenning van aansprakelijkheid van onderneming voor deel van mededinging verstorende gedragingen – Ontoelaatbaarheid

(Art. 81, lid 1, EG; art. 264, eerste alinea, VWEU)

2.        Mededingingsregelingen – Verbod – Inbreuken – Overeenkomsten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen, die één enkele inbreuk vormen – Aansprakelijkstelling van onderneming voor gehele inbreuk – Voorwaarden

(Art. 81, lid 1, EG)

3.        Hogere voorziening – Hogere voorziening gegrond verklaard – Afdoening door het Hof

(Statuut van het Hof van Justitie, art. 61, eerste alinea)

4.        Mededinging – Administratieve procedure – Beschikking van de Commissie waarbij één enkele inbreuk wordt vastgesteld – Bewijslast ter zake van deelname van onderneming rustend op de Commissie – Omvang van bewijslast

(Art. 81, lid 1, EG)

5.        Mededingingsregelingen – Verbod – Inbreuken – Bewijs – Bewijslast rustend op de Commissie – Bewijs geleverd door aantal aanwijzingen en samenloop van omstandigheden waaruit bestaan en duur van voortgezette mededinging verstorende gedraging blijken – Geen bewijs voor bepaalde perioden van volledige betrokken periode – Geen invloed

(Art. 81, lid 1, EG)

6.        Mededingingsregelingen – Deelname van onderneming aan mededinging verstorende initiatieven – Volstaan van stilzwijgende goedkeuring, zonder publiekelijke afstandneming of aangifte bij bevoegde instanties, voor aansprakelijkheid van onderneming

(Art. 81, lid 1, EG)

7.        Mededinging – Geldboeten – Bedrag – Rechterlijke toetsing – Volledige rechtsmacht – Draagwijdte – Beperking – Inachtneming van non-discriminatiebeginsel

(Art. 261 VWEU; verordening nr.1/2003 van de Raad, art. 23, leden 2, tweede alinea, en 3, en art. 31; mededeling 2006/C 210/02 van de Commissie)

8.        Gerechtelijke procedure – Kosten – Verwijzing van in gelijk gestelde partij in eigen kosten en in deel van kosten van verzoekende partijen

(Reglement voor de procesvoering van het Hof, art. 138, leden 1 en 3, en 184, leden 1 en 2)

1.        Het Gerecht kan de bestreden handeling niet automatisch in haar geheel nietig verklaren op basis van het enkele feit dat het een door de verzoekende partij ter ondersteuning van haar beroep tot nietigverklaring aangevoerd middel gegrond acht. Volledige nietigverklaring mag immers niet worden uitgesproken wanneer het overduidelijk is dat het betrokken middel, dat slechts gericht is tegen een specifiek onderdeel van de bestreden handeling, slechts de grondslag kan vormen voor gedeeltelijke nietigverklaring. De gedeeltelijke nietigverklaring van een Unierechtelijke handeling is echter alleen dan mogelijk wanneer de elementen waarvan nietigverklaring wordt gevorderd, kunnen worden gescheiden van de rest van de handeling. Aan dit vereiste is niet voldaan wanneer de gedeeltelijke nietigverklaring van een handeling tot gevolg heeft dat de kern van die handeling wordt gewijzigd, wat moet worden beoordeeld aan de hand van een objectief criterium en niet aan de hand van een subjectief criterium dat samenhangt met de politieke wil van de instantie die de betrokken handeling heeft vastgesteld.

Een beschikking van de Commissie waarbij een globaal kartel wordt aangemerkt als één enkele voortgezette inbreuk, kan slechts worden opgesplitst indien de verzoekende onderneming tijdens de administratieve procedure in staat werd gesteld te begrijpen dat haar tevens elk van de gedragingen waaruit die inbreuk bestond, ten laste werd gelegd, en dus dienaangaande verweer te voeren, én indien die beschikking op dit punt voldoende duidelijk is. Hieruit volgt dat de rechter van de Unie, indien hij vaststelt dat de Commissie niet rechtens genoegzaam heeft aangetoond dat een onderneming, toen zij deelnam aan een van de mededingingsverstorende gedragingen waaruit één enkele voortgezette inbreuk bestaat, de andere mededingingsverstorende gedragingen die de andere karteldeelnemers met het oog op die doelstellingen verrichtten, kende of redelijkerwijs kon voorzien en bereid was het risico ervan te aanvaarden, daaraan geen andere gevolgtrekking dient te verbinden dan dat deze onderneming niet aansprakelijk kan worden gesteld voor die andere gedragingen en dus evenmin voor de enkele voortgezette inbreuk in zijn geheel, en dat de bestreden beschikking slechts in zoverre ongegrond moet worden geacht.

In dergelijke omstandigheden geeft het Gerecht blijk van een onjuiste rechtsopvatting door een beschikking van de Commissie waarbij een globaal kartel als één enkele voortgezette inbreuk wordt aangemerkt, volledig nietig te verklaren voor zover zij op een onderneming betrekking heeft, hoewel het de deelname van die onderneming aan een deel van de mededingingsregeling en het feit dat deze deelname als zodanig artikel 81 EG kan schenden, niet in twijfel heeft getrokken.

(cf. punten 37, 38, 46, 47, 54)

2.        Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punten 41‑44)

3.        Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punten 55, 56)

4.        Met het oog op de vaststelling dat een onderneming heeft deelgenomen aan de tenuitvoerlegging van één enkele inbreuk, dient de Commissie te bewijzen dat deze onderneming met haar eigen gedrag heeft willen bijdragen aan het bereiken van de gemeenschappelijke doelstellingen van alle deelnemers en dat zij de inbreuk makende gedragingen die de andere ondernemingen met het oog op die doelstellingen planden of in praktijk brachten, kende of redelijkerwijs kon voorzien en bereid was het risico ervan te aanvaarden.

De Commissie voldoet niet aan die vereisten wanneer zij stelt dat zij ervan mocht uitgaan dat een onderneming een dergelijke kennis had, op grond dat deze onderneming met name niet ontkent dat zij op de hoogte was van de betrokken overeenkomst, en de Commissie bovendien met zoveel woorden erkent dat haar beschikking op dit punt niet steunt op specifieke bewijselementen.

(cf. punten 60, 66)

5.        In de meeste gevallen moet het bestaan van een mededingingsverstorende gedraging of overeenkomst worden afgeleid uit een samenloop van omstandigheden en aanwijzingen die in hun totaliteit beschouwd, bij gebreke van een andere coherente verklaring, het bewijs kunnen leveren dat de mededingingsregels zijn geschonden.

Wanneer zij algemeen worden beoordeeld, kunnen dergelijke aanwijzingen en een dergelijke samenloop van omstandigheden niet enkel uitsluitsel geven over het bestaan van mededingingsverstorende gedragingen of overeenkomsten, maar tevens over de duur van een voortgezette mededingingsverstorende gedraging of over het tijdvak waarin een in strijd met de mededingingsvoorschriften gesloten overeenkomst werd toegepast. Wat het ontbreken van bewijs voor het bestaan van een overeenkomst gedurende bepaalde perioden betreft, of althans voor de tenuitvoerlegging ervan door een onderneming in een welbepaalde periode, zij eraan herinnerd dat het feit dat dit bewijs niet is geleverd voor welbepaalde tijdvakken er niet aan in de weg staat dat de inbreuk wordt aangemerkt als bestaand gedurende een totale periode die langer is dan deze tijdvakken mits een dergelijke vaststelling op objectieve en overeenstemmende aanwijzingen berust. In het kader van een inbreuk die zich over verschillende jaren uitstrekt, heeft het feit dat zich in verschillende tijdvakken, met langere of kortere tussenpozen, manifestaties van het kartel voordoen, geen invloed op het bestaan van dit kartel, voor zover met de verschillende handelingen die deel uitmaken van de inbreuk, hetzelfde doel wordt nagestreefd en deze handelingen passen in het kader van één enkele voortgezette inbreuk.

(cf. punten 70‑72)

6.        Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punt 73)

7.        Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punten 79‑82)

8.        Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punten 83‑85)