Language of document : ECLI:EU:C:2013:445

Zaak C‑287/11 P

Europese Commissie

tegen

Aalberts Industries NV e.a.

„Hogere voorziening – Mededingingsregelingen – Europese markt – Sector van koperen fittingen en fittingen uit koperlegering – Beschikking van de Commissie – Vaststelling van inbreuk op artikel 101 VWEU – Geldboeten – Eén enkele complexe en voortdurende inbreuk – Beëindiging van inbreuk – Voortzetting van inbreuk door bepaalde deelnemers – Recidive”

Samenvatting – Arrest van het Hof (Derde kamer) van 4 juli 2013

1.        Mededinging – Regels van de Unie – Inbreuken – Toerekening – Moedermaatschappij en dochterondernemingen – Economische eenheid – Beoordelingscriteria – Betwisting van kwalificatie van economische eenheid – Geen onderzoek van dit middel door het Gerecht – Onjuiste rechtsopvatting

(Art. 81 EG)

2.        Hogere voorziening – Middelen – Motivering van arrest waarbij het Unierecht wordt geschonden – Dictum op andere rechtsgronden gerechtvaardigd – Afwijzing

(Art. 256, lid 1, VWEU; Statuut van het Hof van Justitie, art. 58, eerste alinea)

3.        Hogere voorziening – Middelen – Toetsing door het Hof van beoordeling van feiten en bewijzen – Uitgesloten, behoudens geval van onjuiste opvatting – Middel inzake onjuiste opvatting van bewijzen – Noodzaak om onjuist opgevatte elementen precies aan te geven en om analysefouten die tot deze onjuiste opvatting hebben geleid, te bewijzen

(Art. 256, lid 1, tweede alinea, VWEU; Statuut van het Hof van Justitie, art. 51, eerste alinea, en 58, eerste alinea; Reglement voor de procesvoering van het Hof, art. 168, lid 1, sub d)

4.        Mededingingsregelingen – Verbod – Inbreuken – Overeenkomsten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen, die één enkele inbreuk vormen – Aansprakelijkstelling van onderneming voor gehele inbreuk – Voorwaarden

(Art. 81, lid 1, EG)

1.        Op het gebied van de mededinging kunnen de gedragingen van een dochteronderneming aan de moeder worden toegerekend wanneer die dochteronderneming, hoewel zij afzonderlijke rechtspersoonlijkheid heeft, niet zelfstandig haar marktgedrag bepaalt, maar in hoofdzaak de haar door de moedermaatschappij verstrekte instructies volgt, met name gelet op de economische, organisatorische en juridische banden die de twee juridische entiteiten verenigen.

Het Gerecht heeft, door alleen de aan elk van deze dochterondernemingen eigen bewijselementen en niet het middel tot betwisting van de kwalificatie van de moedermaatschappij en haar dochterondernemingen als één enkele onderneming in de zin van artikel 81 EG te onderzoeken, blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting.

(cf. punten 26‑29)

2.        Een onjuiste rechtsopvatting van het Gerecht maakt het bestreden arrest niet ongeldig wanneer het dictum ervan om andere redenen rechtens is gegrond.

(cf. punt 32)

3.        Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punten 47‑52)

4.        Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punten 62, 63)