Language of document :

Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Rayonen sad Svilengrad (Bulgarije) op 19 december 2017 – Strafzaak tegen Daniela Pinzaru en Robert-Andrei Cirstinoiu

(Zaak C-707/17)

Procestaal: Bulgaars

Verwijzende rechter

Rayonen sad Svilengrad

Partijen in het hoofdgeding

Daniela Pinzaru, Robert-Andrei Cirstinoiu

Prejudiciële vragen

1.1.    Moeten artikel 65, lid 3, VWEU en artikel 9, lid 1, van verordening (EG) nr. 1889/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 2005 betreffende de controle van liquide middelen die de Gemeenschap binnenkomen of verlaten, aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een nationale wettelijke regeling die voorziet in sancties ingeval de in artikel 3 van de verordening bedoelde aangifteplicht niet wordt nagekomen, welke sancties qua aard en omvang overeenstemmen met die welke zijn bepaald in artikel 251 van het Nakazatelen kodeks (strafwetboek) (NK) van de Republiek Bulgarije, dat in lid 1 voorziet in een alternatieve gevangenisstraf van maximaal zes jaar die, zelfs bij een eerste inbreuk, niet voorwaardelijk hoeft te worden opgeschort, of een geldboete van tweemaal de waarde van het voorwerp van het misdrijf, en in lid 2, cumulatief met de ene of de andere straf, in de confiscatie door de staat van alle niet-aangegeven liquide middelen zonder dat de herkomst en het beoogde gebruik ervan hoeven te worden nagegaan, aangezien het daarbij gaat om een samenvoeging van sancties die, in strijd met het in artikel 49, lid 3, van het Handvest neergelegde beginsel van evenredigheid van de straf aan het strafbare feit, verder gaan dan wat voor de doelstellingen van de verordening noodzakelijk is en die een verkapte beperking van het vrije kapitaalverkeer vormen?

1.2.    Moeten de voornoemde Unieregels, te weten artikel 65, lid 3, VWEU, de artikelen 3 en 9, lid 1, van verordening nr. 1889/2005 en artikel 49, lid 3 van het Handvest, aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een nationale wettelijke regeling, met name artikel 251, lid 2, NK, die in geval van schending van de in artikel 3 van verordening nr. 1889/2005 bedoelde aangifteplicht, bovenop de voorgeschreven strafsancties voorziet in confiscatie door de staat van het volledige niet-aangegeven bedrag ongeacht de herkomst en het beoogde gebruik ervan?

1.3.    Moet artikel 17, lid 1, van het Handvest aldus worden uitgelegd dat een nationale confiscatiemaatregel als artikel 251, lid 2, NK, die de loutere niet-naleving van de aangifteplicht bestraft, geen blijk geeft van de evenredigheid die is vereist tussen het algemeen belang en de in artikel 17 van het Handvest opgelegde verplichting tot bescherming van de eigendom?

____________