Language of document :

Mededeling in het PB

 

ARREST VAN HET HOF

(Vijfde kamer)

van 19 september 2002

in zaak C-336/00 (verzoek van het Oberste Gerichtshof om een prejudiciële beslissing): Republik Österreich tegen Martin Huber (1)

("Landbouw ( Medegefinancierde steun ( Terugbetaling ( Rechtsgrondslag ( Bescherming van gewettigd vertrouwen ( Rechtszekerheid ( Procedurele autonomie van lidstaten")

(Procestaal: Duits)

(Voorlopige vertaling; de definitieve vertaling verschijnt in de Jurisprudentie van het Hof)

In zaak C-336/00, betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 234 EG van het Oberste Gerichtshof (Oostenrijk), in het aldaar aanhangige geding tussen Republik Österreich en Martin Huber, om een prejudiciële beslissing over de geldigheid en de uitlegging van verordening (EEG) nr. 2078/92 van de Raad van 30 juni 1992 betreffende landbouwproductiemethoden die verenigbaar zijn met de eisen inzake milieubescherming, en betreffende natuurbeheer (PB L 215, blz. 85), zoals gewijzigd bij de Akte betreffende de toetredingsvoorwaarden voor de Republiek Oostenrijk, de Republiek Finland en het Koninkrijk Zweden en de aanpassing van de Verdragen waarop de Europese Unie is gegrond (PB 1994, C 241, blz. 21, en PB 1995, L 1, blz. 1), heeft het Hof (Vijfde kamer), samengesteld als volgt: P. Jann, kamerpresident, D. A. O. Edward, A. La Pergola, M. Wathelet (rapporteur) en C. W. A. Timmermans, rechters; advocaat-generaal: S. Alber; griffier: M.-F. Contet, administrateur, op 19 september 2002 een arrest gewezen waarvan het dictum luidt als volgt:

1)Bij onderzoek van de eerste vraag is niet gebleken van feiten of omstandigheden die de geldigheid kunnen aantasten van verordening (EEG) nr. 2078/92 van de Raad van 30 juni 1992 betreffende landbouwproductiemethoden die verenigbaar zijn met de eisen inzake milieubescherming, en betreffende natuurbeheer, zoals gewijzigd bij de Akte betreffende de toetredingsvoorwaarden voor de Republiek Oostenrijk, de Republiek Finland en het Koninkrijk Zweden en de aanpassing van de Verdragen waarop de Europese Unie is gegrond.

2)Artikel 7, lid 2, van verordening nr. 2078/92, zoals gewijzigd bij bovengenoemde toetredingsakte, moet aldus worden uitgelegd dat een beschikking van de Commissie houdende goedkeuring van een nationaal steunprogramma, mede slaat op de inhoud van dat programma, zonder dat dit daardoor de hoedanigheid van een gemeenschapsrechtelijke handeling krijgt.

3)Alleen de betrokken lidstaat is de adressaat van de in artikel 7 van verordening nr. 2078/92, zoals gewijzigd bij de bovengenoemde toetredingsakte, bedoelde beschikking van de Commissie houdende goedkeuring van het nationale steunprogramma. Het staat aan de nationale rechterlijke instanties naar nationaal recht na te gaan of de bekendmaking van het programma volstond om het aan de agrarische en andere plattelandsbedrijven te kunnen tegenwerpen, en daarbij met name toe te zien op de naleving van het in artikel 3, lid 3, sub f, van die verordening geformuleerde vereiste van adequate informatie.

4)Het gemeenschapsrecht verzet er zich niet tegen dat het beginsel van bescherming van het gewettigd vertrouwen en het rechtszekerheidsbeginsel worden toegepast om de terugvordering van ten onrechte betaalde door de Gemeenschap medegefinancierde steun uit te sluiten, mits ook het gemeenschapsbelang in aanmerking wordt genomen. De toepassing van het beginsel van bescherming van het gewettigd vertrouwen vereist dat de goede trouw van de begunstigde van de betrokken steun is aangetoond.

5)Het staat de lidstaten vrij de nationale steunprogramma's in de zin van artikel 3, lid 1, van verordening nr. 2078/92, zoals gewijzigd bij de bovengenoemde toetredingsakte, uit te voeren door middel van privaatrechtelijke maatregelen dan wel door middel van publiekrechtelijke maatregelen, voorzover de betrokken nationale maatregelen de draagwijdte en de doeltreffendheid van het gemeenschapsrecht niet aantasten.

____________

1 - )PB C 335 van 25.11.2000.