Language of document :

Hogere voorziening ingesteld op 7 juni 2011 door de Europese Commissie tegen het arrest van het Gerecht (Achtste kamer) van 24 maart 2011 in zaak T-382/06, Tomkins plc / Europese Commissie

(Zaak C-286/11 P)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirante: Europese Commissie (vertegenwoordigers: F. Castillo de la Torre, V. Bottka, R. Sauer, gemachtigden)

Andere partij in de procedure: Tomkins plc

Conclusies

het bestreden arrest vernietigen;

het bij het Gerecht ingestelde beroep in zijn geheel verwerpen;

verzoekster verwijzen in alle kosten van deze procedure en in de kosten in eerste aanleg.

Middelen en voornaamste argumenten

De Commissie voert de volgende vijf middelen aan:

Als eerste middel wordt aangevoerd dat het Gerecht kennelijk ultra petita heeft beslist door de gedeeltelijke nietigverklaring van de in de beslissing vastgestelde duur van de inbreuk op grond van nooit door Tomkins aangevoerde gegevens. In de rechtspraak van de rechterlijke instanties van de Unie worden geen uitzonderingen aanvaard op de in het arrest AssiDomän (C-310/97 P) vastgestelde regel op grond dat twee verzoeksters tot dezelfde onderneming behoorden. Recentelijk heeft het Hof in het arrest ArcelorMittal Luxembourg (gevoegde zaken C-201/09 P en C-216/09 P) duidelijk gemaakt dat een door één entiteit binnen een groep aanhangig gemaakte zaak geen wijziging brengt in de rechtspositie van andere entiteiten binnen dezelfde onderneming.

In haar tweede middel betoogt de Commissie dat het Gerecht ook blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te oordelen dat de conclusies van Pegler (de dochteronderneming, in zaak T-386/06) en Tomkins (de moedermaatschappij, in zaak T-382/06) "hetzelfde voorwerp" hadden. Hoewel de door Tomkins betwiste periode veel korter was dan de door Pegler in de andere zaak betwiste periode, werd de duur van de inbreuk voor beide ondernemingen in dezelfde mate verlaagd. Pegler betwistte echter niet alleen een veel langere periode, maar zij heeft tevens haar vordering gebaseerd op andere middelen dan die van Tomkins of zelfs op hieraan tegengestelde middelen. Met de betwisting van het begin van de inbreukperiode beoogde Pegler zichzelf vrij te pleiten en Tomkins als schuldige aan te wijzen, terwijl Tomkins een eerder beperkt doel had, namelijk het bewijs betreffende de eerste 38 dagen betwisten (wat niet eens een invloed zou hebben gehad op de voor de geldboete in aanmerking genomen duur van de inbreuk).

Voorts berust het oordeel van het Gerecht op de feitelijk onjuiste premisse dat Tomkins heeft gesteld dat "indien de bestreden beschikking nietig wordt verklaard met betrekking tot Pegler, die beschikking ook moet worden nietig verklaard voor zover zij betrekking heeft op verzoekster" (punt 42 van het bestreden arrest). Noch in haar verzoekschrift noch in haar repliek (wat in elk geval te laat zou zijn geweest) heeft Tomkins een dergelijk middel aangevoerd. Dit is een onjuiste voorstelling van verzoeksters middel, die op zichzelf kan leiden tot de vernietiging van het bestreden arrest.

Het derde middel betreft het niet in aanmerking nemen van het feit dat Tomkins deel uitmaakte van een onderneming die, zoals algemeen erkend, een inbreuk heeft gemaakt. Het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door de aansprakelijkheid van een entiteit (de moedermaatschappij Tomkins) binnen de "onderneming Tomkins" te verlagen omdat voor een ander onderdeel van die onderneming, de dochteronderneming Pegler, de duur van de inbreuk was verlaagd. De verlaging van Peglers aansprakelijkheid voor de inbreuk was echter gebaseerd op Peglers hoedanigheid van "slapende vennootschap" en niet op het feit dat de betrokken groep niet aan de inbreuk had deelgenomen. De Commissie is van mening dat het feit dat deze specifieke dochteronderneming van de groep (Pegler) voor een bepaalde periode misschien niet de juiste adressaat binnen de groep was, enkel deze dochteronderneming betreft en niet de hele "onderneming" vrijspreekt. Dit geldt met name voor de situatie waarin noch het Gerecht (noch Tomkins zelf) betwistte dat de door Tomkins bestuurde onderneming gedurende een groot gedeelte van de betrokken periode aan de inbreuk deelnam.

De Commissie baseert haar vierde middel op het gebrek aan motivering en de tegenstrijdigheid van het bestreden arrest. Het vierde middel is subsidiair ten opzichte van het eerste middel, zodat zelfs indien het Gerecht niet ultra petita uitspraak heeft gedaan, het arrest toch moet worden vernietigd, omdat daarin niet voldoende duidelijke redenen worden gegeven voor de gedeeltelijke nietigverklaring (ontoereikende motivering). Het bestreden arrest is op minstens twee belangrijke punten onduidelijk.

o Ten eerste zijn de voorwaarden voor de afwijking van het arrest AssiDomän, die volgens het Gerecht moet worden gemaakt, bij de beschrijving ervan onduidelijk en tegenstrijdig;

o De tweede incoherentie of onduidelijkheid in de redenering van het Gerecht is het feit dat het Gerecht in punt 57 van het bestreden arrest met betrekking tot de vermenigvuldigingsfactor met het oog op een afschrikkende werking oordeelt dat het overeenkomstig "artikel 266 VWEU [...] aan de Commissie [staat] om uit deze onjuiste opvatting en uit de hoofdelijke aansprakelijkheid tot betaling van de geldboete, de gevolgen te trekken die deze voor verzoekster hebben." In punt 59 oefent het Gerecht echter zijn volledige rechtsmacht met betrekking tot de geldboete uit en wordt het aan Tomkins op te leggen boetebedrag bepaald. In het dictum van het bestreden arrest wordt het uiteindelijke bedrag van de geldboete herhaald, zonder te vermelden dat dit bedrag verder moet worden gewijzigd. Zonder rekening te houden met de precieze betekenis van punt 57, merkt de Commissie op dat de nietigverklaring van de vermenigvuldigingsfactor met het oog op een afschrikkende werking in het arrest Pegler/Commissie (T-386/06) niet van invloed mag zijn op de vermenigvuldigingsfactor van Tomkins.

Ten slotte wordt als vijfde middel aangevoerd dat het Gerecht in strijd heeft gehandeld met het beginsel van hoor en wederhoor en het recht van verweer, doordat het de Commissie niet de mogelijkheid heeft geboden om haar voornemen toe te lichten om Tomkins' geldboete te verminderen op grond van door Pegler in een andere zaak aangevoerde middelen.

____________