Language of document :

Beroep ingesteld op 28 mei 2014 – Europees Parlement / Raad van de Europese Unie

(Zaak C-263/14)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Europees Parlement (vertegenwoordigers: R. Passos, A. Caiola, M. Allik, gemachtigden)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie

Conclusies

besluit 2014/198/GBVB van de Raad van 10 maart 2014 betreffende de ondertekening en de sluiting van de Overeenkomst tussen de Europese Unie en de Verenigde Republiek Tanzania inzake de voorwaarden waaronder piraterijverdachten en in beslag genomen goederen door de door de Europese Unie geleide zeemacht worden overgedragen aan de Verenigde Republiek Tanzania1 , nietig verklaren;

de gevolgen van besluit 2014/198/GBVB van de Raad van 10 maart 2014 handhaven tot het is vervangen;

de Raad van de Europese Unie verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Het Europees Parlement is van mening dat besluit 2014/198/GBVB van de Raad van 10 maart 2014 betreffende de ondertekening en de sluiting van de Overeenkomst tussen de Europese Unie en de Verenigde Republiek Tanzania inzake de voorwaarden waaronder piraterijverdachten en in beslag genomen goederen door de door de Europese Unie geleide zeemacht worden overgedragen aan de Verenigde Republiek Tanzania, onrechtmatig is omdat het niet uitsluitend betrekking heeft op het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid, zoals uitdrukkelijk door artikel 218, lid 6, tweede alinea, VWEU is vereist.

Volgens het Europees Parlement betreft de Overeenkomst tussen de Europese Unie en de Republiek Tanzania ook de justitiële samenwerking in strafzaken en de politiële samenwerking en derhalve bestrijkt deze domeinen waarvoor de gewone wetgevingsprocedure geldt.

Bijgevolg hadden de artikelen 37 VEU, 82 VWEU en 87 VWEU als materiële rechtsgrondslag voor deze Overeenkomst moeten worden gebruikt, nadat zij overeenkomstig artikel 218, lid 6, sub a, VWEU door het Europees Parlement was goedgekeurd.

Derhalve heeft de Raad de verdragen geschonden door voor het sluiten van de Overeenkomst niet de passende rechtsgrondslag te kiezen.

Voorts is het Europees Parlement van mening dat de Raad artikel 218, lid 10, VWEU heeft geschonden, daar hij het parlement niet in iedere fase van de procedure onverwijld en ten volle heeft geïnformeerd.

Indien het Hof van Justitie het bestreden besluit nietig verklaart, stelt het Europees Parlement echter voor om overeenkomstig artikel 264, tweede alinea, VWEU de gevolgen ervan te handhaven tot dit besluit is vervangen.

____________

1 PB L 108, blz. 1.