Language of document :

Hogere voorziening ingesteld op 5 januari 2018 door Oleksandr Viktorovych Klymenko tegen het arrest van het Gerecht (Zesde kamer) van 8 november 2017 in zaak T-245/15, Klymenko / Raad

(Zaak C-11/18 P)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirant: Oleksandr Viktorovych Klymenko (vertegenwoordiger: M. Phelippeau, advocaat)

Andere partij in de procedure: Raad van de Europese Unie

Conclusies

Rekwirant verzoekt het Hof het arrest van het Gerecht (Zesde kamer) van 8 november 2017 in zaak T-245/15 te vernietigen.

Rekwirant verzoekt het Hof het in de procedure voor het Gerecht gevorderde toe te wijzen, namelijk:

- besluit (GBVB) 2015/364 van de Raad van 5 maart 20151 en uitvoeringsverordening (EU) 2015/357 van de Raad van 5 maart 20152 nietig te verklaren;

- besluit (GBVB) 2016/318 van de Raad van 4 maart 20163 en uitvoeringsverordening (EU) 2016/311 van de Raad van 4 maart 20164 nietig te verklaren;

- besluit (GBVB) 2017/381 van de Raad van 3 maart 20175 en uitvoeringsverordening (EU) 2017/374 van de Raad van 3 maart 20176 nietig te verklaren,

voor zover deze maatregelen rekwirant betreffen, en de Raad van de Europese Unie te verwijzen in de kosten van de hogere voorziening alsook van het verzoek tot nietigverklaring in de memorie houdende aanpassing.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van zijn hogere voorziening voert rekwirant drie middelen aan.

Ten eerste stelt hij dat het Gerecht ten onrechte heeft geoordeeld dat de Raad van de Europese Unie de concrete en specifieke redenen heeft verstrekt waarom het gerechtvaardigd was hem beperkende maatregelen op te leggen, en dat het Gerecht het bureau van de procureur-generaal van Oekraïne ten onrechte als een „hoge rechterlijke instantie” heeft aangemerkt.

Ten tweede stelt rekwirant dat het Gerecht ten onrechte heeft vastgesteld dat het in de betrokken handelingen neergelegde plaatsingscriterium beantwoordde aan de doelstellingen van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid.

Ten derde betoogt hij dat het Gerecht blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te oordelen dat de beperkende maatregel geen schending opleverde van het recht op eigendom.

____________

1 Besluit (GBVB) 2015/364 van de Raad van 5 maart 2015 tot wijziging van besluit 2014/119/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde personen, entiteiten en lichamen in het licht van de situatie in Oekraïne (PB 2015, L 62, blz. 25).

2 Uitvoeringsverordening (EU) 2015/357 van de Raad van 5 maart 2015 tot uitvoering van verordening (EU) nr. 208/2014 betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde personen, entiteiten en lichamen in het licht van de situatie in Oekraïne (PB 2015, L 62, blz. 1).

3 Besluit (GBVB) 2016/318 van de Raad van 4 maart 2016 tot wijziging van besluit 2014/119/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde personen, entiteiten en lichamen in het licht van de situatie in Oekraïne (PB 2016, L 60, blz. 76).

4 Uitvoeringsverordening (EU) 2016/311 van de Raad van 4 maart 2016 tot uitvoering van verordening (EU) nr. 208/2014 betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde personen, entiteiten en lichamen in het licht van de situatie in Oekraïne (PB 2016, L 60, blz. 1).

5 Besluit (GBVB) 2017/381 van de Raad van 3 maart 2017 tot wijziging van besluit 2014/119/GBVB van de Raad betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde personen, entiteiten en lichamen in het licht van de situatie in Oekraïne (PB 2017, L 58, blz. 34).

6 Uitvoeringsverordening (EU) 2017/374 van de Raad van 3 maart 2017 tot uitvoering van verordening (EU) nr. 208/2014 betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde personen, entiteiten en lichamen in het licht van de situatie in Oekraïne (PB 2017, L 58, blz. 1).