Language of document :

Hogere voorziening ingesteld op 28 juni 2017 door Irit Azoulay, Andrew Boreham, Mirja Bouchard en Darren Neville tegen het arrest van het Gerecht (Achtste kamer) van 28 april 2017 in zaak T-580/16, Azoulay e.a. / Europees Parlement

(Zaak C-390/17 P)

Procestaal: Frans

Partijen

Rekwiranten: Irit Azoulay, Andrew Boreham, Mirja Bouchard, Darren Neville (vertegenwoordiger: M. Casado García-Hirschfeld, advocaat)

Andere partij in de procedure: Europees Parlement

Conclusies

het bestreden arrest vernietigen;

de door rekwiranten in eerste instantie in het kader van zaak T-580/16 geformuleerde vorderingen toewijzen;

de verwerende partij verwijzen in alle kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Rekwiranten zijn van mening dat het bestreden arrest op verschillende punten op een onjuiste rechtsopvatting en een onjuiste opvatting van de feiten berust.

De onjuiste rechtsopvatting en de onjuiste opvatting van de feiten door het Gerecht blijken uit het feit dat het geen autonome en uniforme uitlegging heeft gegeven aan het begrip schoolkosten binnen de rechtsorde van de Unie, maar dit begrip afhankelijk heeft gesteld van de vraag hoe het in de verschillende onderwijsinstellingen van het land van de woonplaats van een ambtenaar wordt gehanteerd, zonder rekening te houden met de aard van de kosten en het belang van de kinderen.

Volgens de rechtspraak van het Hof vereist zowel de uniforme toepassing van het Unierecht als het gelijkheidsbeginsel dat de bewoordingen van een bepaling van Unierecht die voor de betekenis en de draagwijdte ervan niet uitdrukkelijk naar het recht van de lidstaten verwijst, normaliter in de gehele Europese Unie autonoom en uniform worden uitgelegd, rekening houdend met de context van de bepaling en het doel van de betrokken regeling (arrest van 15 oktober 2015, Axa Belgium, C-494/14, EU:C:2015:692).

Bovendien is de vaststelling van het Gerecht in punt 47 van het bestreden arrest incoherent en in strijd met de rechtspraak inzake de samenhang tussen de voorafgaande administratieve klacht en het beroep.

Voorts heeft het Gerecht niet voldaan aan zijn motiveringsplicht, door geen uitspraak te doen over de schending van het beginsel van gelijke behandeling en van artikel 22 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, ofschoon daarop een beroep was gedaan.

Door de drie afzonderlijke grieven van rekwiranten te summier te onderzoeken, is het Gerecht tot vaststellingen gekomen die noch rechtens noch feitelijk gerechtvaardigd zijn.

____________