Language of document :

Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht (Nederland) op 5 december 2017 – Sumanan Vethanayagam, Sobitha Sumanan, Kamalaranee Vethanayagam tegen Minister van Buitenlandse Zaken

(Zaak C-680/17)

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekers: Sumanan Vethanayagam, Sobitha Sumanan, Kamalaranee Vethanayagam

Verweerder: Minister van Buitenlandse Zaken

Prejudiciële vragen

Staat artikel 32, derde lid, van de Visumcode1 er aan in de weg dat een referent als belanghebbende bij de visumaanvraag van eisers, een bezwaar- en beroepsmogelijkheid tegen de weigering van dat visum op eigen naam heeft?

Moet de vertegenwoordiging, zoals die is geregeld in artikel 8, vierde lid, van de Visumcode, worden opgevat in die zin dat de verantwoordelijkheid (ook) bij de vertegenwoordigde staat blijft of dat de verantwoordelijkheid volledig wordt overgedragen aan de vertegenwoordigende staat, zodat de vertegenwoordigde staat niet zelf meer bevoegd is?

In het geval artikel 8, vierde lid, aanhef en onder d), van de Visumcode beide vertegenwoordigingsvormen als bedoeld onder 2) mogelijk maakt, welke lidstaat moet dan worden aangemerkt als de lidstaat die de definitieve beslissing heeft genomen als bedoeld in artikel 32, derde lid, van de Visumcode?

Is een uitleg van artikel 8, vierde lid, en artikel 32, derde lid, van de Visumcode, waarbij de visumaanvragers het beroep tegen de afwijzing van hun aanvragen uitsluitend bij een bestuurlijke of rechterlijke instantie van de vertegenwoordigende lidstaat kan instellen en niet in de vertegenwoordigde lidstaat waarvoor het visum is aangevraagd, in overeenstemming met het recht op een effectieve rechtsbescherming als bedoeld in artikel 47 van het Handvest? Is voor het antwoord op deze vraag relevant dat de geboden rechtsgang waarborgt dat de aanvrager het recht heeft om te worden gehoord, dat hij het recht heeft om te procederen in een taal van één van de lidstaten, dat de hoogte van leges of griffierechten voor bezwaar- en beroepsprocedures voor de aanvrager niet onevenredig zijn en dat de mogelijkheid van gefinancierde rechtshulp aanwezig is? Is, gelet op de bij visumzaken geldende beoordelingsmarge voor de staat, voor het antwoord op deze vraag relevant of een Zwitserse rechter voldoende zicht heeft op de Nederlandse situatie om effectief rechtsbescherming te kunnen bieden?

____________

1 Verordening (EG) nr. 810/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 tot vaststelling van een gemeenschappelijke visumcode (Visumcode) (PB 2009, L 243, blz. 1).