Language of document :

Hogere voorziening ingesteld op 28 november 2017 door Trasta Komercbanka AS, Ivan Fursin, Igors Buimisters, C & R Invest SIA, Figon Co. Ltd, GCK Holding Netherlands BV en Rikam Holding SA tegen de beschikking van het Gerecht (Tweede kamer) van 12 september 2017 in zaak T-247/16, Trasta Komercbanka AS e.a. / Europese Centrale Bank

(Zaak C-669/17 P)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwiranten: Trasta Komercbanka AS, Ivan Fursin, Igors Buimisters, C & R Invest SIA, Figon Co. Ltd, GCK Holding Netherlands BV, Rikam Holding SA (vertegenwoordigers: O.H. Behrends, L. Feddern, M. Kirchner, advocaten)

Andere partij in de procedure: Europese Centrale Bank

Conclusies

Rekwiranten verzoeken het Hof:

punt 1 van het dictum van de beschikking, te weten de beslissing van het Gerecht dat geen uitspraak hoeft te worden gedaan op het beroep tot nietigverklaring van Trasta Komercbanka AS (TKB), te vernietigen;

te verklaren dat het beroep tot nietigverklaring van TKB niet zonder voorwerp is;

het beroep tot nietigverklaring ontvankelijk te verklaren;

de zaak terug te verwijzen naar het Gerecht voor een nieuwe uitspraak op het beroep tot nietigverklaring;

de Europese Centrale Bank (ECB) te verwijzen in de kosten van rekwiranten en in de kosten van de hogere voorziening.

Middelen en voornaamste argumenten

Met hun eerste middel betogen rekwiranten dat het Gerecht er ten onrechte van is uitgegaan dat het aan de curator stond om het beroep van TKB in te stellen. Volgens rekwiranten is deze aanname onverenigbaar met artikel 263 VWEU en met de waarborg van een doeltreffende voorziening in rechte en de daarmee verband houdende rechtsbeginselen.

Met hun tweede middel stellen rekwiranten dat het Gerecht ten onrechte heeft aangenomen dat de vordering van de aandeelhouders als vervanging gold van de hun ter beschikking staande mogelijkheid om de licentie van TKB te beschermen via een beroep dat werd ingesteld door TKB zelf.

Met het derde middel wijzen rekwiranten op een aantal andere materiële fouten, waaronder het niet toepassen van het nemo-auditurbeginsel, terwijl de ECB de voorziening in rechte van TKB had ondermijnd.

In het vierde middel stellen rekwiranten dat het Gerecht geen rekening heeft gehouden met de vereisten (inclusief de vormvereisten) voor een geldige herroeping van de volmacht die TKB aanvankelijk had verleend.

Met hun vijfde middel betogen rekwiranten dat het Gerecht ten onrechte artikel 51, lid 1, in plaats van artikel 131 van het Reglement voor de procesvoering heeft toegepast, en voeren zij een aantal andere procedurefouten aan.

____________