Language of document : ECLI:EU:T:2011:260

ARREST VAN HET GERECHT (Vijfde kamer – uitgebreid)

8 juni 2011 (*)

„Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid – Beperkende maatregelen in verband met de situatie in Ivoorkust – Bevriezing van tegoeden – Motiveringsplicht”

In zaak T‑86/11,

Nadiany Bamba, wonende te Abidjan (Ivoorkust), vertegenwoordigd door P. Haïk en J. Laffont, advocaten,

verzoekster,

tegen

Raad van de Europese Unie, vertegenwoordigd door B. Driessen en A. Vitro als gemachtigden,

verweerder,

ondersteund door

Europese Commissie, vertegenwoordigd door E. Cujo en M. Konstantinidis als gemachtigden,

interveniënte,

betreffende een beroep tot nietigverklaring van enerzijds besluit 2011/18/GBVB van de Raad van 14 januari 2011 tot wijziging van besluit 2010/656/GBVB van de Raad tot verlenging van de beperkende maatregelen tegen Ivoorkust (PB L 11, blz. 36) en anderzijds van verordening (EU) nr. 25/2011 van de Raad van 14 januari 2011 tot wijziging van verordening (EU) nr. 560/2005 tot instelling van beperkende maatregelen tegen bepaalde personen en entiteiten in verband met de situatie in Ivoorkust (PB L 11, blz. 1) voor zover zij verzoekster betreffen,

wijst

HET GERECHT (Vijfde kamer – uitgebreid),

samengesteld als volgt: S. Papasavvas (rapporteur), president, V. Vadapalas, K. Jürimäe, K. O’Higgins en M. van der Woude, rechters,

griffier: T. Weiler, administrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 24 mei 2011,

het navolgende

Arrest

 Voorgeschiedenis van het geding

1        Verzoekster, N. Bamba, is onderdaan van de Republiek Ivoorkust.

2        Op 15 november 2004 nam de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties resolutie 1572 (2004) aan, waarin hij onder meer verklaarde dat de situatie in Ivoorkust de internationale vrede en veiligheid in de regio bleef bedreigen, en besloot om een aantal restrictieve maatregelen aan dat land op te leggen.

3        Paragraaf 14 van resolutie 1572 (2004) roept een comité in het leven (hierna: „sanctiecomité”), dat onder meer belast is met de aanwijzing van de personen en entiteiten waarop de in de paragrafen 9 en 11 van de resolutie bepaalde beperkende maatregelen – reisbeperkingen voor personen en bevriezing van tegoeden, financiële activa en economische middelen – toepassing moeten vinden. Dit comité is tevens belast met het bijhouden van de lijst van deze personen en entiteiten. Het sanctiecomité heeft verzoekster nooit geïdentificeerd als iemand op wie dergelijke maatregelen moesten worden toegepast.

4        Van mening dat actie van de Europese Gemeenschap nodig was om uitvoering te geven aan resolutie 1572 (2004) heeft de Raad van de Europese Unie op 13 december 2004 gemeenschappelijk standpunt 2004/852/GBVB vastgesteld, betreffende beperkende maatregelen tegen Ivoorkust (PB L 368, blz. 50).

5        Op 12 april 2005 heeft de Raad, van oordeel dat een verordening noodzakelijk was om op gemeenschapsniveau de maatregelen uit te voeren die in gemeenschappelijk standpunt 2004/852 zijn omschreven, verordening (EG) nr. 560/2005 vastgesteld, tot instelling van beperkende maatregelen tegen bepaalde personen en entiteiten in verband met de situatie in Ivoorkust (PB L 95, blz. 1).

6        Gemeenschappelijk standpunt 2004/852 is verlengd en gewijzigd, laatstelijk bij gemeenschappelijk standpunt 2008/873/GBVB van de Raad van 18 november 2008 tot verlenging van de beperkende maatregelen tegen Ivoorkust (PB L 308, blz. 52), en is ten slotte ingetrokken en vervangen door besluit 2010/656/GBVB van de Raad van 29 oktober 2010 tot verlenging van de beperkende maatregelen tegen Ivoorkust (PB L 285, blz. 28).

7        Op 31 oktober en 28 november 2010 vonden verkiezingen plaats voor een nieuwe president van de Republiek Ivoorkust.

8        Op 3 december 2010 heeft de bijzondere vertegenwoordiger van de secretaris-generaal van de Verenigde Naties voor Ivoorkust de definitieve uitslag van de tweede ronde van de presidentsverkiezingen, die op 2 december 2010 door de voorzitter van de onafhankelijke kiescommissie was bekendgemaakt, bekrachtigd en bevestigd dat Alassane Ouattara de verkiezingen had gewonnen.

9        Op 13 december 2010 heeft de Raad het belang beklemtoond van de presidentsverkiezingen van 31 oktober en 28 november 2010 voor het herstel van de vrede en de stabiliteit in Ivoorkust en verklaard dat de door het volk van Ivoorkust soeverein tot uitdrukking gebrachte wil onvoorwaardelijk moest worden geëerbiedigd. Ook heeft hij akte genomen van de conclusie waartoe de bijzondere vertegenwoordiger van de secretaris-generaal van de Verenigde Naties voor Ivoorkust in het kader van zijn toezichthoudende functie was gekomen, en heeft hij Quattara gefeliciteerd met zijn verkiezing tot president van de Ivoriaanse Republiek.

10      Op 17 december 2010 heeft de Europese Raad alle Ivoriaanse leiders, zowel burgers als militairen, die dit nog niet hadden gedaan, opgeroepen om zich onder het gezag van de democratisch gekozen president, Alassan Ouattara, te plaatsen, en bevestigde hij dat de Europese Unie vastbesloten bleef om sancties te treffen tegen degenen die in de weg bleven staan aan de eerbiediging van de door het volk van Ivoorkust soeverein tot uitdrukking gebrachte wil.

11      Om beperkende maatregelen betreffende de verplaatsing te kunnen opleggen aan personen die niet door de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties of het sanctiecomité waren aangewezen, maar niettemin een bedreiging vormden voor de vrede en voor het nationale verzoeningsproces in Ivoorkust, en met name degenen die de goede afloop van het verkiezingsproces in gevaar brachten, heeft de Raad besluit 2010/801/GBVB van 22 december 2010 vastgesteld, tot wijziging van besluit 2010/656/GBVB (PB L 341, blz. 45). De lijst met deze personen is opgenomen in bijlage II bij besluit 2010/656.

12      Artikel 4, lid 1, van besluit 2010/656, zoals gewijzigd bij besluit 2010/801, luidt als volgt:

„1.      De lidstaten nemen de nodige maatregelen om binnenkomst in of doorreis over hun grondgebied te beletten van:

a)      de in bijlage I bedoelde personen die door het Sanctiecomité zijn geïdentificeerd [...];

b)      de in bijlage II bedoelde personen, die niet op de lijst in bijlage I staan, die het proces van vrede en nationale verzoening belemmeren en met name de goede afloop van het verkiezingsproces bedreigen.”

13      Op 11 januari 2011 heeft de Raad besluit 2011/17/GBVB vastgesteld, tot wijziging van besluit 2010/656 (PB L 11, blz. 31), om in verband met de ernst van de situatie in Ivoorkust andere personen toe te voegen aan de lijst van bijlage II bij besluit 2010/656.

14      Gezien de ernst van de situatie in Ivoorkust heeft de Raad op 14 januari 2011 besluit 2011/18/GBVB vastgesteld, tot wijziging van besluit 2010/656 (PB L 11, blz. 36; hierna: „bestreden besluit”). Dit besluit omvat aanvullende beperkende maatregelen, in het bijzonder de bevriezing van activa, tegen de in bijlage II bij besluit 2010/656 bedoelde personen, alsmede aanpassingen van die lijst.

15      Artikel 5, leden 1 en 2, van besluit 2010/656, zoals gewijzigd bij het bestreden besluit, luidt als volgt:

„Alle tegoeden en economische middelen die direct of indirect in het bezit zijn, of onder zeggenschap staan van:

a)      de in bijlage I bedoelde, door het Sanctiecomité geïdentificeerde personen, die in artikel 4, lid 1, sub a, worden bedoeld of worden gehouden door entiteiten die rechtstreeks of onrechtstreeks in het bezit zijn of onder beheer staan van die personen of entiteiten, of van personen die namens hen of op hun aanwijzing handelen en door het Sanctiecomité zijn geïdentificeerd;

b)      de in bijlage II bedoelde personen of entiteiten, die niet op de lijst in bijlage I staan, en die het proces van vrede en nationale verzoening belemmeren, en met name de goede afloop van het verkiezingsproces bedreigen, of die worden gehouden door entiteiten die rechtstreeks of onrechtstreeks in het bezit zijn of onder beheer staan van die personen of entiteiten, of van personen die namens hen of op hun aanwijzing handelen,

worden bevroren.

2.      Tegoeden, financiële activa of economische middelen worden rechtstreeks noch onrechtstreeks aan of ten behoeve van de in lid 1 bedoelde personen of entiteiten ter beschikking gesteld.”

16      Gezien de specifieke bedreiging voor de internationale vrede en veiligheid die uitging van de situatie in Ivoorkust, en met het oog op de samenhang met de wijzigings‑ en herzieningsprocedure voor de bijlagen I en II bij besluit 2010/656, heeft de Raad op 14 januari 2011 verordening (EU) nr. 25/2011 vastgesteld tot wijziging van verordening nr. 560/2005 (PB L 11, blz. 1; hierna: „bestreden verordening”).

17      Artikel 2 van verordening nr. 560/2005, zoals gewijzigd bij de bestreden verordening, luidt als volgt:

„1.      Alle tegoeden en economische middelen die toebehoren aan of eigendom zijn, in het bezit zijn of onder zeggenschap staan van de natuurlijke personen, rechtspersonen, entiteiten en lichamen die in de bijlagen I of I bis zijn vermeld, worden bevroren.

2.      Aan of ten behoeve van de in de bijlagen I en I bis genoemde natuurlijke personen, rechtspersonen, entiteiten of lichamen mogen geen tegoeden of economische middelen direct of indirect ter beschikking worden gesteld.

3.      Het is verboden bewust en opzettelijk deel te nemen aan activiteiten die tot doel of tot gevolg hebben de in de leden 1 en 2 bedoelde maatregelen direct of indirect te omzeilen.

4.      In bijlage I worden de natuurlijke personen, rechtspersonen, entiteiten en lichamen vermeld als bedoeld in artikel 5, lid 1, sub a, van besluit 2010/656/GBVB, als gewijzigd.

5.      In bijlage I bis worden de natuurlijke personen, rechtspersonen, entiteiten en lichamen vermeld als bedoeld in artikel 5, lid 1, sub b, van besluit 2010/656/GBVB, als gewijzigd.”

18      Bij het bestreden besluit en de bestreden verordening (hierna gezamenlijk aangeduid als „bestreden handelingen”) heeft de Raad wijzigingen aangebracht in de lijst van personen op wie beperkende maatregelen van toepassing zijn, opgenomen in bijlage II bij besluit 2010/656 en bijlage I bis bij verordening nr. 560/2005. Bij die gelegenheid is de naam van verzoekster voor het eerst opgenomen onder punt 6 van tabel A (Personen) van beide bijlagen onder vermelding van de volgende motivering: „Directeur van de groep ‚Cyclone’ die de krant ‚Le Temps’ uitgeeft. Belemmert het proces voor vrede en verzoening door publiekelijk aan te zetten tot haat en geweld en door deel te nemen aan desinformatiecampagnes in verband met de presidentsverkiezingen van 2010.”

19      Op 18 januari 2011 publiceerde de Raad de kennisgeving aan de personen en entiteiten die onderworpen zijn aan beperkende maatregelen als bedoeld in besluit 2010/656 en verordening (EG) nr. 560/2005 (PB C 14, blz. 8). In deze kennisgeving herinnert de Raad eraan, dat hij heeft besloten dat de personen en entiteiten vermeld in bijlage II bij besluit 2010/656, zoals gewijzigd bij het bestreden besluit, en in bijlage I bis bij verordening nr. 560/2005, zoals gewijzigd bij de bestreden verordening, moeten worden opgenomen in de lijst van personen en entiteiten die onderworpen zijn aan de beperkende maatregelen als bedoeld in die handelingen. Voorts attendeert hij de betrokken personen en entiteiten erop, dat zij een verzoek kunnen richten tot de bevoegde instanties van de betrokken lidstaat om een machtiging te verkrijgen voor het gebruik van bevroren tegoeden voor basisbehoeften of voor specifieke betalingen. Bovendien preciseert hij dat de betrokken personen en entiteiten bij hem een gemotiveerd verzoek kunnen indienen om het besluit hen op bovenbedoelde lijst op te nemen, te heroverwegen. Ten slotte wijst de Raad op de mogelijkheid om zijn besluit voor het Gerecht aan te vechten.

20      Op 31 januari 2011 stelde de Raad besluit 2011/71/GBVB vast, tot wijziging van besluit 2010/656 (PB L 28, blz. 60), en uitvoeringsverordening (EU) nr. 85/2011 houdende uitvoering van verordening nr. 560/2005 (PB L 28, blz. 32). Hierin heeft hij voornamelijk nieuwe personen en entiteiten toegevoegd aan de lijst van bijlage II bij besluit 2010/656 en van bijlage I bis bij verordening nr. 560/2005.

21      Op 2 februari 2011 publiceerde de Raad een nieuwe kennisgeving aan de personen en entiteiten die onderworpen zijn aan de beperkende maatregelen van besluit 2010/656 en verordening (EG) nr. 560/2005 (PB C 33, blz. 16), waarin hij de betrokken personen dezelfde informatie verstrekte als in de kennisgeving van 18 januari 2011.

22      Op 6 april 2011 stelde de Raad besluit 2011/221/GBVB vast, tot wijziging van besluit 2010/656 (PB L 93, blz. 20), en verordening (EU) nr. 330/2011 tot wijziging van verordening nr. 560/2005 (PB L 93, blz. 10), waarbij hij onder meer aanvullende beperkende maatregelen heeft opgelegd en de lijsten van de bijlagen I en II bij besluit 2010/656 en van de bijlagen I en I bis bij verordening nr. 560/2005 heeft gewijzigd.

23      Op 7 april 2011 publiceerde de Raad twee kennisgevingen voor de personen die onderworpen zijn aan de beperkende maatregelen van besluit 2010/656 van de Raad, zoals gewijzigd bij besluit 2011/221, en van verordening (EG) nr. 560/2005, zoals gewijzigd bij verordening nr. 330/2011 (PB C 108, blz. 2 en 4).

24      Op 8 april 2011 stelde de Raad uitvoeringsbesluit 2011/230/GBVB vast, houdende uitvoering van besluit 2010/656 (PB L 97, blz. 46), en uitvoeringsverordening (EU) nr. 348/2011 houdende uitvoering van verordening nr. 560/2005 (PB L 97, blz. 1), waarbij hij vier entiteiten van de lijst van bijlage II bij besluit 2010/656 en van bijlage I bis bij verordening nr. 560/2005 heeft verwijderd.

25      Op 29 april 2011 stelde de Raad uitvoeringsbesluit 2011/261/GBVB vast, houdende uitvoering van besluit 2010/656 (PB L 111, blz. 17), en uitvoeringsverordening (EU) nr. 419/2011 houdende uitvoering van verordening nr. 560/2005 (PB L 111, blz. 1), waarbij hij zes entiteiten van de lijst van bijlage II bij besluit 2010/656 en van bijlage I bis bij verordening nr. 560/2005 heeft geschrapt.

 Procesverloop en conclusies van partijen

26      Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 14 februari 2011, heeft verzoekster het onderhavige beroep ingesteld.

27      Bij een op dezelfde dag bij de griffie van het Gerecht ingediende afzonderlijke akte heeft verzoekster verzocht om uitspraak te doen volgens een versnelde procedure, overeenkomstig artikel 76 bis van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht.

28      Bij beschikking van 3 maart 2011 heeft het Gerecht (Vijfde kamer) het verzoek ingewilligd om de zaak te behandelen volgens een versnelde procedure, overeenkomstig artikel 76 bis van het Reglement voor de procesvoering.

29      Op 13 april 2011 heeft het Gerecht op grond van artikel 14 van het Reglement voor de procesvoering en op voorstel van de Vijfde kamer besloten om de zaak naar een uitgebreide kamer te verwijzen.

30      Op rapport van de rechter rapporteur heeft het Gerecht (Vijfde kamer – uitgebreid) besloten om tot de mondelinge behandeling over te gaan.

31      Bij akte, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 11 mei 2011, heeft de Europese Commissie in de onderhavige zaak verzocht om toelating tot interventie aan de zijde van de Raad. Bij beschikking van 20 mei 2011 heeft de president van de Vijfde kamer (uitgebreid), partijen gehoord, deze interventie toegestaan.

32      Ter terechtzitting van 24 mei 2011 zijn partijen in hun pleidooien gehoord en hebben zij mondelinge vragen van het Gerecht beantwoord.

33      Verzoekster concludeert dat het het Gerecht behage:

–        de bestreden handelingen nietig te verklaren voor zover zij op haar betrekking hebben;

–        de Raad te verwijzen in de kosten.

34      Hierin ondersteund door de Commissie, concludeert de Raad dat het het Gerecht behage:

–        het beroep te verwerpen;

–        verzoekster te verwijzen in de kosten.

 In rechte

35      Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster twee middelen aan. Het eerste betreft schending van de rechten van verdediging en van het recht op een effectief rechtsmiddel, het tweede schending van het recht van eigendom.

36      In het eerste middel stelt verzoekster dat de bestreden handelingen het recht van verdediging schenden en het recht op een rechtsmiddel voor een onafhankelijke en onpartijdige rechter, die worden gewaarborgd door artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (PB 2007, C 303, blz. 1) en door de artikelen 6 en 13 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, ondertekend te Rome op 4 november 1950 (hierna: „EVRM”). Volgens haar voorzien de bestreden handelingen niet in enige procedure die een effectieve uitoefening van de rechten van verdediging kan waarborgen, niet in de mededeling van een omstandige motivering van de opneming op de lijst van personen voor wie beperkende maatregelen gelden, en niet in een kennisgeving met betrekking tot de wijzen waarop en de termijnen waarbinnen tegen het besluit tot opneming op die lijst een rechtsmiddel kan worden ingesteld, en bevatten zij ook geen inlichtingen daaromtrent.

37      Allereerst moet worden ingegaan op de grief, dat de bestreden handelingen niet voorzien in de mededeling van een omstandige motivering van de opneming op de lijst van personen voor wie beperkende maatregelen gelden.

38      De motiveringsplicht vormt het logische uitvloeisel van het beginsel van eerbiediging van de rechten van verdediging. De verplichting tot motivering van een bezwarende handeling heeft tot doel, enerzijds de betrokkene voldoende gegevens te verschaffen om te kunnen nagaan of de handeling gegrond is dan wel een gebrek vertoont op grond waarvan de geldigheid voor de rechter van de Unie kan worden betwist, en anderzijds de rechter van de Unie in staat te stellen de rechtmatigheid van die handeling te toetsen (arresten Gerecht van 12 december 2006, Organisation des Modjahedines du peuple d’Iran/Raad, T‑228/02, Jurispr. blz. II‑4665, hierna: „arrest OMPI”, punt 138, en 7 december 2010, Fahas/Raad, T‑49/07, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 51).

39      De effectiviteit van de rechterlijke toetsing – die in het bijzonder betrekking moet kunnen hebben op de wettigheid van de gronden waarop in het concrete geval de opneming van de naam van een persoon, entiteit of lichaam op de lijst van bijlage II bij besluit 2010/656 en bijlage I bis bij verordening nr. 560/2005 berust, die voor deze adressaten een reeks beperkende maatregelen meebrengt – vereist dat de betrokken autoriteit van de Unie deze gronden aan de betrokken persoon of entiteit meedeelt, zo mogelijk op het moment dat tot die opneming wordt besloten, of in ieder geval zo snel mogelijk nadat dat is gebeurd, om deze adressaten in staat te stellen om hun beroepsrecht tijdig uit te oefenen (zie in die zin en naar analogie arrest Hof van 3 september 2008, Kadi en Al Barakaat International Foundation/Raad en Commissie, C‑402/05P en C‑415/05P, Jurispr. blz. I‑6351, punt 336, en arrest Fahas/Raad, reeds aangehaald, punt 60).

40      Aangezien de betrokkene niet het recht heeft om te worden gehoord voordat een eerste besluit tot toepassing van dergelijke maatregelen is genomen, is de naleving van de motiveringsplicht des te belangrijker, omdat zij de enige waarborg vormt die de betrokkene in staat stelt om, althans na de vaststelling van dat besluit, met vrucht gebruik te maken van de te zijner beschikking staande rechtsmiddelen om de rechtmatigheid van dat besluit te betwisten (zie arrest OMPI, punt 140 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

41      In casu moet allereerst worden vastgesteld dat wanneer de Raad besluit om op een persoon of een entiteit de in artikel 4, lid 1, sub b, van besluit 2010/656 bedoelde maatregelen toe te passen, artikel 7, lid 3, van dat besluit, zoals gewijzigd bij besluit 2010/801, verlangt dat de Raad de betrokken persoon of entiteit in kennis stelt van zijn besluit en van de redenen voor haar plaatsing op de lijst, hetzij rechtstreeks, indien het adres bekend is, hetzij middels de bekendmaking van een kennisgeving, zodat zij daarover opmerkingen kan indienen. Verder bepaalt artikel 8, lid 1, van besluit 2010/656, zoals gewijzigd bij besluit 2010/801, onder meer dat bijlage II de redenen vermeldt voor de opneming op de lijst van personen en entiteiten. En ten slotte bevatten de artikelen 2 bis, lid 1, en 11 bis, lid 3, van verordening nr. 560/2005, die bij de bestreden verordening in verordening nr. 560/2005 zijn ingevoegd, soortgelijke bepalingen als artikel 7, lid 3, en artikel 8, lid 1, van besluit 2010/656 met betrekking tot de opneming op de lijst van personen, entiteiten en lichamen waarvoor uit hoofde van die verordening beperkende maatregelen gelden, en de opneming in bijlage I bis bij die verordening.

42      Volgens besluit 2010/656 en verordening nr. 560/2005 moeten aan personen, entiteiten en lichamen waarvoor beperkende maatregelen gelden, dus de redenen worden meegedeeld voor hun opneming in de lijsten van bijlage II bij dat besluit en van bijlage I bis bij die verordening.

43      De bewering dat de bestreden handelingen niet voorzien in een nauwkeurige, gedetailleerde mededeling van de redenen voor en de aard van de beschuldiging, moet dan ook van de hand worden gewezen, daar zij, gezien de rechtspraak waarop verzoekster zich beroept, kennelijk uitgaat van de premisse dat de onderhavige beperkende maatregelen strafrechtelijke maatregelen zijn en artikel 6, lid 3, sub a, EVRM van toepassing is. Deze beperkende maatregelen vormen echter geen strafrechtelijke sancties en impliceren overigens ook geen enkele beschuldiging van dien aard (zie in die zin arrest Gerecht van 11 juli 2007, Sison/Raad, T‑47/03, niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 101, en arrest Fahas/Raad (reeds aangehaald, punt 67). Anderzijds geldt artikel 6, lid 3, sub a, EVRM, volgens hetwelk eenieder tegen wie een vervolging is ingesteld, onder meer het recht heeft onverwijld, in een taal die hij verstaat en in detail, op de hoogte te worden gesteld van de aard en de reden van de tegen hem ingebrachte beschuldiging, enkel in strafzaken (arrest Hof van 8 mei 2008, Weiss und Partner, C‑14/07, Jurispr. blz. I‑3367, punt 57).

44      Rest de vraag of in casu de redenen voor de opneming van verzoekster in de lijsten van bijlage II bij besluit 2010/656 en in bijlage I bis bij verordening nr. 560/2005 haar zodanig zijn meegedeeld, dat zij haar recht van verdediging en haar recht op een effectief rechtsmiddel kan uitoefenen.

45      Volgens verzoekster vormen de redenen die in de bijlagen bij de bestreden handelingen worden aangevoerd (zie punt 18 van dit arrest), geen motivering in de zin van artikel 6 EVRM, en kan zij, bij gebreke van een omstandige uiteenzetting van de haar verweten feiten, niet nauwkeurig bepalen wat de aard en de reden van de tegen haar ingebrachte beschuldiging zijn. Zij wijst er in dit verband op, dat zij bestrijdt het proces voor vrede en verzoening te hebben belemmerd, te hebben aangezet tot haat en geweld en te hebben deelgenomen aan desinformatiecampagnes, maar dat haar niet is toegestaan haar standpunt naar voren te brengen. Dientengevolge kan zij de juistheid van de tegen haar ingebrachte beschuldigingen onmogelijk voor de rechter van de Unie betwisten.

46      De Raad voert hiertegen aan, dat de bestreden handelingen voldoen aan het motiveringsvereiste als neergelegd in artikel 296 VWEU en uitgewerkt in de rechtspraak. De redenen die in de bestreden handelingen worden gegeven, volstaan om verzoekster in staat te stellen te begrijpen waarom zij is aangewezen en haar in een positie te plaatsen waarin zij deze redenen kan aanvechten.

47      In dit verband zij eraan herinnerd dat in beginsel de motivering van een handeling van de Raad tot oplegging van beperkende maatregelen als de onderhavige niet alleen betrekking dient te hebben op de wettelijke voorwaarden voor toepassing van die handeling, maar ook op de specifieke en concrete redenen waarom de Raad in de uitoefening van zijn discretionaire bevoegdheid van mening is dat een dergelijke maatregel tegen de betrokkene moet worden genomen (zie in die zin en naar analogie reeds aangehaalde arresten OMPI, punt 146, en Fahas/Raad, punt 53).

48      Aangezien de Raad over een ruime beoordelingsvrijheid beschikt met betrekking tot de in aanmerking te nemen omstandigheden bij de vaststelling of de handhaving van een maatregel tot bevriezing van tegoeden, kan van hem niet worden verlangd dat hij nader aangeeft in welk opzicht de bevriezing van verzoeksters tegoeden concreet bijdraagt tot de strijd tegen de belemmering van het proces voor vrede en nationale verzoening of dat hij bewijs aandraagt om aan te tonen dat de betrokkene haar tegoeden in de toekomst voor een dergelijke belemmering zou kunnen gebruiken (zie in die zin en naar analogie arrest Fahas/Raad, reeds aangehaald, punt 57 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

49      Vooral uit de punten 6 en 7 van de considerans van het bestreden besluit volgt dat het de ernst van de situatie in Ivoorkust was die de Raad ertoe heeft gebracht om de in bijlage II bij besluit 2010/656 opgenomen lijst van personen op wie beperkende maatregelen van toepassing waren, te wijzigen. Evenzo was het volgens punt 4 van de considerans van de bestreden verordening de specifieke bedreiging voor de internationale vrede en veiligheid die uitging van de situatie in Ivoorkust, en het verlangen naar samenhang met de wijzigings‑ en herzieningsprocedure voor de bijlagen I en II bij besluit 2010/656, dat de Raad de lijsten van de bijlagen I en I bis bij verordening nr. 560/2005 heeft gewijzigd.

50      Anderzijds volgt uit punt 6 van tabel A van bijlage II bij besluit 2010/656 en uit tabel A van bijlage I bis bij verordening nr. 560/2005, dat verzoekster in deze lijsten van deze bijlagen is opgenomen omdat zij directeur was van de groep „Cyclone” die de krant „Le Temps” uitgeeft en zij het proces voor vrede en verzoening belemmerde door publiekelijk aan te zetten tot haat en geweld en door deel te nemen aan desinformatiecampagnes in verband met de presidentsverkiezingen van 2010.

51      Vastgesteld moet worden dat de Raad in deze motivering genoegen neemt met vermelding van vage en algemene overwegingen. Hij geeft immers niet de specifieke en concrete redenen aan waarom hij in de uitoefening van zijn discretionaire bevoegdheid meent dat verzoekster aan de betrokken beperkende maatregelen moet worden onderworpen.

52      In het bijzonder vormt de verklaring dat verzoekster directeur is van de groep „Cyclone” die de krant „Le Temps” uitgeeft, geen omstandigheid die een genoegzame en concrete motivering van de bestreden handelingen jegens haar opleveren. Er kan immers niet uit worden opgemaakt hoe verzoekster het proces voor vrede en verzoening belemmerde door publiekelijk aan te zetten tot haat en geweld en door deel te nemen aan desinformatiecampagnes in verband met de presidentsverkiezingen van 2010. Zo is er niets concreets aangevoerd dat aan verzoekster wordt verweten en dat de betrokken maatregelen zou kunnen rechtvaardigen.

53      Zeker, volgens de rechtspraak kan een gedetailleerde bekendmaking van de tegen de betrokkenen in aanmerking genomen grieven niet alleen in conflict komen met dwingende overwegingen van algemeen belang betreffende de veiligheid van de Unie en haar lidstaten of het onderhouden van hun internationale betrekkingen maar ook afbreuk doen aan de gerechtvaardigde belangen van de betrokken personen en entiteiten, aangezien zij hun reputatie ernstig kan schaden. Daarom moet, in uitzonderlijke gevallen, worden aanvaard dat enkel het dispositief en een algemene motivering behoeven te worden vermeld in de in het Publicatieblad bekendgemaakte versie van het besluit tot bevriezing van tegoeden, met dien verstande dat de specifieke en concrete motivering van dat besluit moet worden geformaliseerd en met andere passende middelen ter kennis van de betrokkenen moet worden gebracht (zie in die zin en naar analogie arrest OMPI, punt 147). In de onderhavige omstandigheden is er echter niets dat de conclusie rechtvaardigt dat een gedetailleerde bekendmaking van de tegen verzoekster in aanmerking genomen grieven in conflict zou komen met dergelijke dwingende overwegingen van algemeen belang of afbreuk zou doen aan dergelijke gerechtvaardigde belangen. De Raad heeft overigens ook niets van dien aard gesteld.

54      Ten slotte, ook al kunnen in gevallen waarin de motivering niet ontbreekt maar, zoals hier, ontoereikend is, in de loop van de procedure aangevoerde redenen in uitzonderlijke gevallen tot gevolg hebben dat een middel betreffende schending van de motiveringsverplichting zonder voorwerp raakt (arrest Hof van 28 februari 2008, Neirinck/Commissie, C‑17/07 P, niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 51), moet, zonder dat uitspraak behoeft te worden gedaan over het eventuele uitzonderlijke karakter van de onderhavige zaak, worden vastgesteld dat hoe dan ook aan verzoekster geen aanvullende redenen zijn meegedeeld na de vaststelling van de bestreden handelingen of zelfs tijdens de procedure voor het Gerecht. Tijdens de schriftelijke behandeling heeft de Raad zich ertoe beperkt te herhalen dat verzoekster was opgenomen op de lijst van personen voor wie beperkende maatregelen golden, „vanwege haar verantwoordelijkheid voor de desinformatiecampagne en de aanzetting tot haat en geweld tussen de verschillende gemeenschappen binnen Ivoorkust”, waaraan hij toevoegde dat verzoekster „een van de belangrijkste medewerkers was van” Laurent Gbagbo, te weten zijn „tweede vrouw”. Ter terechtzitting heeft hij het Gerecht echter laten weten dat laatstgenoemde hoedanigheid niet de reden was geweest voor opneming van verzoekster op die lijst.

55      In deze context moet nog worden vastgesteld, dat het feit dat verzoekster de Raad na de publicatie van de bestreden handelingen of van de kennisgeving van 18 januari 2011 niet heeft verzocht haar de specifieke en concrete redenen voor de opneming in de betrokken lijst mee te delen, in casu irrelevant is, aangezien de motiveringsplicht op de Raad rust en hij, volgens de in punt 39 van dit arrest vermelde rechtspraak daaraan moet voldoen op het moment waarop tot deze opneming wordt besloten, of ten minste zo spoedig mogelijk nadien.

56      Uit het voorgaande volgt dat de motivering van de bestreden handelingen verzoekster niet in staat heeft gesteld om de geldigheid van de handelingen voor het Gerecht te betwisten en het Gerecht niet de mogelijkheid bood om de rechtmatigheid van de handelingen te toetsen.

57      De bestreden handelingen moeten bijgevolg nietig worden verklaard voor zover ze betrekking hebben op verzoekster, zonder dat de andere onderdelen van dit middel en het tweede middel behoeven te worden onderzocht.

58      Met betrekking tot de werking in de tijd van de nietigverklaring van de bestreden verordening zij eraan herinnerd dat overeenkomstig artikel 60, tweede alinea, van het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie, beslissingen van het Gerecht waarbij een verordening nietig is verklaard, in afwijking van artikel 280 VWEU eerst in werking kunnen treden na afloop van de termijn voor hogere voorziening bedoeld in artikel 56, eerste alinea, van dit Statuut of, indien binnen deze termijn een verzoek om hogere voorziening is ingediend, nadat dit verzoek is verworpen. De Raad beschikt dus vanaf de betekening van het onderhavige arrest over een termijn van twee maanden, vermeerderd met de termijn wegens afstand van tien dagen, om de vastgestelde schendingen ongedaan te maken door, in voorkomend geval, een nieuwe beperkende maatregel ten aanzien van verzoekster vast te stellen. In casu is het gevaar dat op ernstige en onomkeerbare wijze afbreuk wordt gedaan aan de doeltreffendheid van de beperkende maatregelen die de bestreden verordening oplegt, rekening houdend met de belangrijke gevolgen van deze maatregelen voor de rechten en vrijheden van verzoekster, niet groot genoeg om te rechtvaardigen dat de gevolgen van deze verordening ten aanzien van verzoekster worden gehandhaafd gedurende een periode die langer is dan die welke in artikel 60, tweede alinea, van het Statuut van het Hof is vastgelegd.

59      Wat betreft de werking in de tijd van de nietigverklaring van het bestreden besluit zij eraan herinnerd, dat artikel 264, tweede alinea, VWEU, op grond waarvan het Gerecht, zo het dit nodig oordeelt, bepaalt welke gevolgen van een vernietigde verordening als definitief moeten worden beschouwd, op overeenkomstige wijze kan worden toegepast op een besluit indien er belangrijke overwegingen van rechtszekerheid zijn, vergelijkbaar met die welke aan de orde zijn bij de nietigverklaring van bepaalde verordeningen en die rechtvaardigen dat de rechter van de Unie de bevoegdheid uitoefent die artikel 264, tweede alinea, VWEU hem in deze context verleent (zie in die zin arresten Hof van 26 maart 1996, Parlement/Raad, C‑271/94, Jurispr. blz. I‑1689, punt 40; 12 mei 1998, Verenigd Koninkrijk/Commissie, C‑106/96, Jurispr. blz. I‑2729, punt 41), en 28 mei 1998, Parlement/Raad, C‑22/96, Jurispr. blz. I‑3231, punten 41 en 42). In casu kan het bestaan van een verschil tussen de datum waarop de nietigverklaring van de bestreden verordening en die van het bestreden besluit van kracht wordt, tot een ernstige aantasting van de rechtszekerheid leiden nu beide handelingen aan verzoekster identieke maatregelen opleggen. De werking van het bestreden besluit moet daarom ten opzichte van verzoekster worden gehandhaafd totdat de nietigverklaring van de bestreden verordening van kracht wordt.

 Kosten

60      Volgens artikel 87, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, voor zover dat is gevorderd. Aangezien de Raad in het ongelijk is gesteld, moet hij overeenkomstig de vordering van verzoekster in de kosten worden verwezen.

61      Volgens artikel 87, lid 4, eerste alinea, van het Reglement dragen de instellingen die in het geding zijn tussengekomen, hun eigen kosten. De Commissie zal dus haar eigen kosten dragen.

HET GERECHT (Vijfde kamer – uitgebreid),

rechtdoende,

1)      Besluit 2011/18/GBVB van de Raad van 14 januari 2011 tot wijziging van besluit 2010/656/GBVB van de Raad tot verlenging van de beperkende maatregelen tegen Ivoorkust, en verordening (EU) nr. 25/2011 van de Raad van 14 januari 2011, tot wijziging van verordening (EU) nr. 560/2005 tot instelling van beperkende maatregelen tegen bepaalde personen en entiteiten in verband met de situatie in Ivoorkust, wordt nietig verklaard voor zover zij N. Bamba betreffen.

2)      De werking van besluit 2011/18 wat Bamba betreft, blijft gehandhaafd totdat de nietigverklaring van verordening nr. 25/2011 van kracht wordt.

3)      De Raad van de Europese Unie wordt verwezen in zijn eigen kosten en in die van Bamba.

4)      De Europese Commissie wordt verwezen in haar eigen kosten.

Papasavvas

Vadapalas

Jürimäe

O’Higgins

 

      Van der Woude

Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 8 juni 2011.

ondertekeningen


* Procestaal: Frans.