Language of document :

Hogere voorziening ingesteld op 8 mei 2014 door InnoLux Corp., voorheen Chimei InnoLux Corp., tegen het arrest van het Gerecht (Zesde kamer) van 27 februari 2014 in zaak T-91/11, InnoLux Corp., voorheen Chimei Innolux Corp. / Europese Commissie

(Zaak C-231/14 P)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirante: InnoLux Corp., voorheen Chimei InnoLux Corp. (vertegenwoordigers: J.-F. Bellis, advocaat, R. Burton, solicitor)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie

Conclusies

Rekwirante verzoekt het Hof:

het bestreden arrest te vernietigen, voor zover daarbij de geldboete is gehandhaafd die bij het litigieuze besluit aan InnoLux is opgelegd en die is gebaseerd op de waarde van interne leveringen van lcd’s binnen rekwirantes groep, meer bepaald tussen haar fabrieken in China en Taiwan;

het besluit van de Commissie nietig te verklaren, voor zover daarbij aan InnoLux een geldboete is opgelegd die is gebaseerd op de waarde van interne leveringen van lcd’s binnen rekwirantes groep, meer bepaald tussen haar fabrieken in China en Taiwan;

de aan InnoLux opgelegde geldboete dienovereenkomstig te verlagen tot 173 miljoen EUR, en

de Commissie te verwijzen in alle kosten, met inbegrip van de kosten die in de procedure voor het Gerecht zijn gemaakt.

Middelen en voornaamste argumenten

1. Eerste middel: het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te oordelen dat interne leveringen van lcd’s tussen rekwirantes fabrieken in China en Taiwan binnen de werkingssfeer van artikel 101 VWEU en artikel 53 EER vallen, louter omdat de computerschermen waarin in de betrokken fabrieken lcd’s als bestanddeel zijn geïntegreerd vervolgens door rekwirante in de EER zijn verkocht.

Tot staving van dit middel voert rekwirante de volgende argumenten aan:

a. De vaststelling van de inbreuk in het litigieuze besluit betreft enkel leveringen van lcd’s in de EER, ongeacht of deze aan derden zijn verkocht dan wel binnen de groep zijn geleverd, en maakt geen onderscheid tussen leveringen binnen de groep door verticaal geïntegreerde karteldeelnemers die wel één enkele onderneming vormen met de met hen verbonden koper en karteldeelnemer bij wie dit niet het geval is;

b. Het gebruik van het concept „directe EER-verkopen via verwerkte producten” strookt niet met de gedachte die ten grondslag ligt aan het arrest Europa Carton, te weten dat leveringen binnen de groep op precies dezelfde manier moeten worden behandeld als verkopen aan derden;

c. Het is in strijd met het leerstuk inzake de toepassing van het arrest Wood Pulp I dat artikel 101 VWEU en artikel 53 EER worden toegepast op leveringen van lcd’s buiten de EER;

d. Het concept „directe EER-verkopen via verwerkte producten” leidt ertoe dat transacties betreffende lcd’s die binnen de EER plaatsvinden en daar de mededinging beperken ten onrechte van de werkingssfeer van artikel 101 VWEU en artikel 53 EER worden uitgesloten op grond van een redenering die het Hof van Justitie in het arrest Commercial Solvents uitdrukkelijk heeft afgewezen;

e. De extraterritoriale toepassing van het mededingingsrecht van de Unie, die het gevolg is van het gebruik van het concept „directe EER-verkopen via verwerkte producten”, stelt ondernemingen bloot aan het gevaar van dubbele berechting en kan bevoegdheidsconflicten veroorzaken met andere mededingingsautoriteiten.

2. Tweede middel: het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door enerzijds te oordelen dat de Commissie in het litigieuze besluit de toepasselijkheid van de categorie „directe EER-verkopen via verwerkte producten” op de interne leveringen van lcd’s voor elk van de adressaten van dit besluit had beoordeeld „op basis van dezelfde objectieve criteria”, terwijl het anderzijds alle middelen niet-ontvankelijk heeft verklaard waarmee rekwirante de relevantie, objectiviteit en coherentie van het gebruikte criterium ter discussie stelde, te weten de vraag of zij één enkele onderneming vormden met de kopers die met hen waren verbonden.

Tot staving van dit middel voert rekwirante de volgende argumenten aan:

a. Of de verticaal geïntegreerde adressaten van het litigieuze besluit al dan niet één enkele onderneming vormen met de kopers die met hen zijn verbonden is geen „objectief onderscheid” dat rechtvaardigt dat hun respectieve leveringen binnen de groep verschillend worden behandeld;

b. Rekwirantes verzoek dat haar interne leveringen van lcd’s op basis van dezelfde methode zouden worden behandeld als die welke is toegepast op de interne leveringen van lcd’s binnen LG Display en AUO, kan niet op grond van het legaliteitsbeginsel worden afgewezen, aangezien die methode volstrekt legaal is.