Language of document :

Hogere voorziening ingesteld op 27 december 2011 door Alliance One International, Inc., voorheen Dimon, Inc., tegen het arrest van het Gerecht (Vierde kamer) van 12 oktober 2011 in zaak T-41/05, Alliance One International, Inc., voorheen Dimon Inc. / Europese Commissie

(Zaak C-679/11 P)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirante: Alliance One International, Inc. (voorheen Dimon, Inc.) (vertegenwoordigers: M Odriozola, A Vide, lawyers)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie

Conclusies

het arrest van het Gerecht van 12 oktober 2011 in zaak T-41/05 vernietigen voor zover het de middelen inzake een kennelijke beoordelingsfout bij de toepassing van artikel 101, lid 1, VWEU en artikel 23, lid 2, van verordening nr. 1/2003, ontoereikende motivering en schending van het beginsel van gelijke behandeling afwijst door te beslissen dat Alliance One International, Inc., voorheen Dimon, Inc. hoofdelijk aansprakelijk was;

de beschikking van de Commissie van 20 oktober 2004 in zaak COMP/C.39.238/B.2 - Ruwe tabak - Spanje - nietig verklaren voor zover deze betrekking heeft op rekwirante, en de aan rekwirante opgelegde boete bijgevolg verlagen; en

de Commissie verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Alliance One International, Inc., voorheen Dimon, Inc., (hierna: "rekwirante") verzoekt het Hof eerbiedig om: i) het arrest van het Gerecht van 12 oktober 2011 in zaak T-41/05 te vernietigen voor zover Alliance One International, Inc. ("AOI"), voorheen Dimon Inc., ("Dimon") daarbij hoofdelijk aansprakelijk is gesteld voor de inbreuk begaan door Agroexpansión; ii) de beschikking van de Commissie van 20 oktober 2004 in de zaak COMP/C.38.238/B.2 - Ruwe tabak - Spanje - nietig te verklaren voor zover deze betrekking heeft op rekwirante, en om de aan rekwirante opgelegde boete bijgevolg te verlagen; en iii) de Commissie te verwijzen in de kosten.

Ten eerste stelt rekwirante dat de Commissie en het Gerecht artikel 101, lid 1, VWEU en artikel 23, lid 2, van verordening nr. 1/2003 onjuist hebben toegepast door AOI aansprakelijk te stellen voor de inbreuk begaan door Agroexpansión. Rekwirante voert aan dat het Gerecht haar rechten van verdediging en artikel 296 VWEU heeft geschonden door in het arrest (en dus ex post facto) de redenering betreffende de in de beschikking van de Commissie toegepaste bewijsstandaard te specificeren. Rekwirante stelt bijgevolg dat het Gerecht blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting bij de vaststelling van de methode voor aansprakelijkstelling, met name door een methode van dubbele grondslag te kiezen die ertoe diende om ondernemingen te discrimineren naargelang van de kans van slagen van hun beroep, maar anderszins geen richtsnoer verschafte. Bovendien kon het Gerecht niet buiten beschouwing laten dat de Commissie in gebreke is gebleven om haar stellingen met betrekking tot het ontbreken van een verweer in de beschikking te onderbouwen.

Ten tweede ontneemt het arrest van het Gerecht rekwirante haar rechten ontleend aan de algemene beginselen van EU-recht en de rechten verankerd in het EVRM en het Handvest van de grondrechten, dat thans deel uitmaakt van het Verdrag van Lissabon en dus volledig als primair recht geldt.

Ten derde bevestigt het Gerecht weliswaar dat rekwirante niet aansprakelijk kon worden gesteld voor de inbreuk begaan door Agroexpansión met betrekking tot de periode vóór 18 november 1997, maar laat het na om de noodzakelijke gevolgen te trekken uit de fout van de Commissie en staat het een ongelijke behandeling van rekwirante toe. Ten eerste stelt rekwirante dat het basisbedrag van de boete slechts met 30 % had mogen worden vermeerderd, om Dimon niet ongelijk te behandelen ten aanzien van de andere adressaten van de beschikking. Ten tweede stelt rekwirante eerbiedig dat de Commissie blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting bij het in aanmerking nemen van Dimon's omzet in 2003 ter rechtvaardiging van de vermeerdering van het basisbedrag van de boete op basis van de vijfde alinea van punt 1A van de richtsnoeren van 1998.

Ten slotte stelt rekwirante eerbiedig dat zij erop mocht vertrouwen dat zij in aanmerking zou komen voor een vermindering van de boete op grond van het derde streepje van punt B, lid 3, van de richtsnoeren van 1998 voor de berekening van geldboeten. In dit opzicht heeft het Gerecht blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door (i) te oordelen dat er in de onderhavige zaak geen verzachtende omstandigheden voorhanden waren wegens de aard van de inbreuk; en (ii) het argument van de Commissie te aanvaarden dat rekwirante reeds een verzachtende omstandigheid had genoten.

____________

1 - Verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad van 16 december 2002 betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag (Voor de EER relevante tekst) (PB L 1, blz. 1).