Language of document : ECLI:EU:T:2016:402

BESCHIKKING VAN HET GERECHT (Derde kamer)

22 juni 2016 (*)

„Beroep tot nietigverklaring – Ondertekening van het gedinginleidend verzoekschrift – Artikelen 76 en 77 van het Reglement voor de procesvoering – Verwerping van de exceptie van niet-ontvankelijkheid”

In zaak T‑43/16,

1&1 Telecom GmbH, gevestigd te Montabaur (Duitsland), vertegenwoordigd door J.‑O. Murach, advocaat, en P. Alexiadis, solicitor,

verzoekster,

tegen

Europese Commissie, vertegenwoordigd door N. Khan en M. Farley als gemachtigden,

verweerster,

betreffende een verzoek krachtens artikel 263 VWEU tot nietigverklaring van het besluit van de Commissie van 19 november 2015 inzake de tenuitvoerlegging van de corrigerende maatregelen betreffende niet-MNO’s als vervat in de definitieve toezeggingen in de zaak COMP/M.7018 – Telefónica Deutschland/E-Plus,

geeft

HET GERECHT (Derde kamer),

samengesteld als volgt: S. Papasavvas, president, E. Bieliūnas en I. S. Forrester (rapporteur), rechters,

griffier: E. Coulon,

de navolgende

Beschikking

 Feiten, procesverloop en conclusies van partijen

1        Bij besluit C(2014) 4443 final van 2 juli 2014 heeft de Europese Commissie de verwerving van E-Plus Mobilfunk GmbH & Co. KG (hierna: „E-Plus”) door Telefónica Deutschland Holding AG (hierna: „Telefónica Deutschland”) verenigbaar verklaard met de interne markt en met artikel 57 van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (EER) (zaak COMP/M.7018 Telefónica Deutschland/E-Plus), onder voorbehoud van de naleving door Telefónica Deutschland van bepaalde in de bijlagen bij dat besluit vermelde definitieve toezeggingen (hierna: „definitieve toezeggingen”).

2        Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 5 juni 2015, heeft verzoekster verzocht om nietigverklaring van het betrokken concentratiebesluit (zaak T‑307/15, 1&1 Telecom/Commissie, thans aanhangig).

3        Bij verzoekschrift, met behulp van de applicatie e-Curia neergelegd ter griffie van het Gerecht op 29 januari 2016, heeft verzoekster het voorliggende beroep ingesteld, waarmee wordt verzocht om nietigverklaring van het besluit van de Commissie van 19 november 2015 inzake de tenuitvoerlegging van de corrigerende maatregelen betreffende niet-MNO’s als vervat in de definitieve toezeggingen, dat wil zeggen de corrigerende maatregelen die zien op exploitanten van virtuele mobiele netwerken en leveranciers van mobiele telecommunicatiediensten, met uitzondering van exploitanten van mobiele netwerken die over hun eigen netwerkinfrastructuur beschikken (hierna: „bestreden besluit”). Op de eerste bladzijde van het verzoekschrift staat vermeld dat verzoekster wordt vertegenwoordigd door Jens-Olrik Murach, advocaat te Brussel (België). Bij het verzoekschrift is verder een machtiging gevoegd waarin Murach als vertegenwoordiger is aangewezen. De neerlegging via e-Curia is echter verricht door Peter Alexiadis, aan de Law Society van Engeland en Wales ingeschreven solicitor en kantoorgenoot van Murach.

4        Bij beslissing van 2 februari 2016 heeft de griffier van het Gerecht vastgesteld dat het verzoekschrift vanwege het ontbreken van een machtiging voor Alexiadis niet voldeed aan de voorwaarden van artikel 51, lid 3, en artikel 78, lid 4, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, en met toepassing van artikel 78, lid 5, van het Reglement voor de procesvoering verzocht dit verzuim uiterlijk op 10 februari 2016 te herstellen.

5        Bij akte, met behulp van e-Curia neergelegd ter griffie van het Gerecht op 9 februari 2009, heeft verzoekster binnen de gestelde termijn een machtiging voor Alexiadis overgelegd. De begeleidende brief bij de machtiging was ondertekend door Murach. De neerlegging met behulp van e-Curia is echter verricht door Alexiadis.

6        Bij akte, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 25 februari 2016, heeft de Commissie een exceptie van niet-ontvankelijkheid opgeworpen krachtens artikel 130, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering.

7        Bij akte, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 9 maart 2016, heeft verzoekster haar opmerkingen over de exceptie van niet-ontvankelijkheid ingediend.

8        In haar verzoekschrift vordert verzoekster dat:

–        het bestreden besluit nietig wordt verklaard;

–        de Commissie wordt gelast Telefónica Deutschland op te dragen een nieuwe toezeggingsbrief te verzenden die zich strikt beperkt tot de haar opgelegde verplichting als vervat in punt 78 van de definitieve toezeggingen;

–        de Commissie wordt verwezen in de kosten van de procedure.

9        De Commissie verzoekt het Gerecht in de exceptie van niet-ontvankelijkheid:

–        het beroep kennelijk niet-ontvankelijk te verklaren;

–        verzoekster te verwijzen in de kosten.

10      In haar opmerkingen over de exceptie van niet-ontvankelijkheid verzoekt verzoekster het Gerecht:

–        de exceptie van niet-ontvankelijkheid te verwerpen;

–        de schriftelijke en mondelinge behandeling voort te zetten.

 In rechte

11      Volgens artikel 130, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering kan de verweerder het Gerecht verzoeken om uitspraak te doen over de niet-ontvankelijkheid zonder daarbij op de zaak ten gronde in te gaan. Het Gerecht kan met toepassing van artikel 130, lid 6, van dit Reglement beslissen de mondelinge behandeling voor de exceptie van niet-ontvankelijkheid te openen.

12      In deze zaak acht het Gerecht zich op basis van de stukken van het dossier voldoende ingelicht om zonder mondelinge behandeling uitspraak te doen.

13      Met haar exceptie van niet-ontvankelijkheid betoogt de Commissie in essentie dat het verzoek niet-ontvankelijk is doordat het niet is ondertekend door Murach, die volgens de Commissie als enige verzoekster vertegenwoordigt. Het ontbreken van de handtekening van verzoeksters advocaat op het verzoekschrift vormt een onherstelbare procedurefout.

14      Verzoekster bestrijdt dit betoog. Zij brengt naar voren dat het verzoekschrift is ondertekend door een advocaat die bevoegd is om bij het Gerecht op te treden, in dit geval Alexiadis, met behulp van zijn gebruikersnaam voor e-Curia en zijn wachtwoord. Krachtens artikel 3 van het besluit van het Gerecht van 14 september 2011 betreffende de neerlegging en de betekening van processtukken met behulp van de applicatie e-Curia (PB 2011, C 289, blz. 9) (hierna: „e-Curiabesluit”) geldt het gebruik van e-Curia als ondertekening. Verzoekster erkent dat zij bij de neerlegging van het verzoekschrift geen machtiging voor Alexiadis heeft overgelegd, maar voert aan dat een dergelijke onregelmatigheid op grond van artikel 78, lid 5, van het Reglement voor de procesvoering kan worden hersteld, hetgeen op 9 februari 2016 ook is gebeurd.

15      Ten eerste dient er in dit verband aan te worden herinnerd dat ingevolge artikel 19, vierde alinea, van het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie, dat op grond van artikel 53, eerste alinea, van dat Statuut van toepassing is op de procedure bij het Gerecht, alleen een advocaat die bevoegd is om op te treden voor een rechterlijke instantie van een lidstaat of van een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de EER, een partij voor het Gerecht kan vertegenwoordigen of bijstaan.

16      Ingevolge artikel 21, eerste alinea, van het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie, dat op grond van artikel 53, eerste alinea, van dat Statuut ook van toepassing is op de procedure bij het Gerecht, moet het verzoekschrift onder meer bevatten de naam en woonplaats van de verzoeker en de hoedanigheid van de ondertekenaar.

17      Uit artikel 19, vierde alinea, en artikel 21, eerste alinea, van het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie volgt dat het verzoekschrift moet worden ondertekend door een persoon die bevoegd is om de verzoeker te vertegenwoordigen.

18      Ten tweede dient er ook aan te worden herinnerd dat het origineel in papieren vorm van een processtuk overeenkomstig artikel 73, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering wordt ondertekend door de gemachtigde of de advocaat van de partij.

19      Deze bepaling wordt aangevuld door artikel 74 van het Reglement voor de procesvoering, dat het opschrift „Neerlegging in elektronische vorm” draagt en luidt als volgt:

„Het Gerecht kan bij besluit bepalen onder welke voorwaarden een elektronisch aan de griffie toegezonden processtuk als het origineel van dit stuk wordt beschouwd [...]”

20      Aan deze mogelijkheid heeft het Gerecht invulling gegeven met de vaststelling van het e-Curiabesluit, waarvan artikel 3 bepaalt:

„Een processtuk dat met behulp van e-Curia is neergelegd, wordt geacht het origineel van dat stuk in de zin van artikel 43, lid 1, eerste alinea, van het Reglement voor de procesvoering [van het Gerecht van 2 mei 1991] te zijn, wanneer de gebruikersnaam en het wachtwoord van de vertegenwoordiger zijn gebruikt om deze neerlegging te verrichten. Deze identificatie geldt als ondertekening van het betrokken processtuk.”

21      In dit verband dient te worden geconstateerd dat betrokkenen voor het aanmaken van een e-Curia-account onder meer hun naam, voorna(a)m(en), hoedanigheid, postadres, e-mailadres en telefoonnummer moeten verstrekken. Betrokkenen dienen voorts een kopie van hun identiteitskaart of paspoort over te leggen alsmede een legitimatiebewijs waaruit blijkt dat zij bevoegd zijn een instelling of lidstaat te vertegenwoordigen of zijn toegelaten tot de uitoefening van hun beroep bij een rechterlijke instantie van een lidstaat of een andere staat die partij is bij de EER-overeenkomst. Ten slotte dienen betrokkenen volgens de op de website van het Hof gepubliceerde gebruiksvoorwaarden voor de applicatie e-Curia zoals van toepassing op de vertegenwoordigers van de partijen, een aantal verplichtingen op zich te nemen waarvan de niet-nakoming kan leiden tot deactivering van het e-Curia-account. Hiertoe behoren onder meer de verbintenissen om:

–        „[hun] gebruikersnaam en wachtwoord niet aan derden door te geven, waarbij geldt dat elke handeling die met behulp van [hun] gebruikersidentificatie en wachtwoord wordt verricht, zal worden geacht door [henzelf] te zijn verricht”;

–        „onverwijld elke wijziging van [hun] e-mailadres, de staking van [hun] beroepswerkzaamheden of de wijziging van [hun] betrekking door te geven.”

22      Ten derde is het vaste rechtspraak dat de niet-ondertekening van het verzoekschrift door een advocaat die bevoegd is om proceshandelingen bij het Gerecht te verrichten, niet behoort tot de formele onregelmatigheden die kunnen worden hersteld na het verstrijken van de beroepstermijn overeenkomstig artikel 19 van het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie alsmede artikel 51, lid 4, en artikel 78, lid 5, van het Reglement voor de procesvoering [beschikking van 24 februari 2000, FTA e.a./Raad, T‑37/98, EU:T:2000:52, punt 28; arrest van 23 mei 2007, Parlement/Eistrup, T‑223/06 P, EU:T:2007:153, punt 48, en beschikking van 12 maart 2014, Xacom Comunicaciones/BHIM – France Telecom España (xacom Comunicaciones), T‑252/13, niet gepubliceerd, EU:T:2014:163, punt 19].

23      Het vereiste van een door een vertegenwoordiger van de verzoeker geplaatste handtekening, dat met het oog op de rechtszekerheid tot doel heeft de authenticiteit van het verzoekschrift te waarborgen en het risico uit te sluiten dat dit in werkelijkheid niet het werk is van de daartoe bevoegde opsteller, moet immers worden beschouwd als een wezenlijk vormvoorschrift en strikt worden toegepast, zodat de niet-inachtneming daarvan tot de niet-ontvankelijkheid van het beroep leidt (arrest van 23 mei 2007, Parlement/Eistrup, T‑223/06 P, EU:T:2007:153, punt 51, en beschikking van 12 maart 2014, xacom Comunicaciones, T‑252/13, niet gepubliceerd, EU:T:2014:163, punt 20).

24      De door de Commissie opgeworpen exceptie van niet-ontvankelijkheid moet in het licht van deze uitgangspunten worden beoordeeld.

25      In deze zaak dient ten eerste te worden geconstateerd dat het verzoekschrift wel degelijk is ondertekend door een advocaat die bevoegd is om proceshandelingen bij het Gerecht te verrichten Het is namelijk niet in geschil dat Alexiadis lid is van een Europese balie en uit dien hoofde bevoegd is om bij het Gerecht proceshandelingen te verrichten. De neerlegging van het verzoekschrift via e-Curia, de gebruikersnaam en het wachtwoord van Alexiadis geldt op grond van artikel 3 van het e-Curiabesluit als ondertekening.

26      Anders dan de Commissie stelt, dient dus een onderscheid te worden gemaakt tussen deze zaak en eerdere zaken waarin het verzoekschrift was ondertekend door een persoon die niet bevoegd was om bij het Gerecht proceshandelingen te verrichten, te weten hetzij door een persoon die niet de hoedanigheid van advocaat had (beschikking van 17 juli 2014, Brown Brothers Harriman/BHIM, C‑101/14 P, niet gepubliceerd, EU:C:2014:2115), hetzij door een advocaat uit een derde land die niet stond ingeschreven bij een balie van de Unie (beschikkingen van 27 november 2007, Diy-Mar Insaat Sanayi ve Ticaret en Akar/Commissie, C‑163/07 P, EU:C:2007:717; van 20 juni 2013, Interspeed/Commissie, C‑471/12 P, niet gepubliceerd, EU:C:2013:418, en van 24 februari 2000, FTA e.a./Raad, T‑37/98, EU:T:2000:52), hetzij door een advocaat die zelf de verzoeker is of die op basis van zijn banden met de verzoeker ten aanzien van deze niet als derde partij kan worden aangemerkt [beschikkingen van 5 december 1996, Lopes/Hof van Justitie, C‑174/96 P, EU:C:1996:473, en van 8 december 1999, Euro-Lex/BHIM (EU-LEX), T‑79/99, EU:T:1999:312].

27      Deze zaak dient evenzeer te worden onderscheiden van eerdere zaken waarin de op het verzoekschrift gezette handtekening weliswaar in theorie de handtekening van een tot het verrichten van proceshandelingen bij de rechters van de Unie bevoegde advocaat was, maar niet authentiek was, hetzij doordat van het verzoekschrift ter griffie slechts een afschrift en niet het origineel was neergelegd (arrest van 22 september 2011, Bell & Ross/BHIM, C‑426/10 P, EU:C:2011:612, en beschikking van 21 september 2012, Noscira/BHIM, C‑69/12 P, niet gepubliceerd, EU:C:2012:589), hetzij doordat de handtekening niet handgeschreven was maar gestempeld (arrest van 23 mei 2007, Parlement/Eistrup, T‑223/06 P, EU:T:2007:153) hetzij door dat de handtekening weliswaar handgeschreven was, maar onleesbaar was en niet kon worden herkend als de handtekening van een advocaat die bevoegd was de betrokken processtukken te ondertekenen (beschikkingen van 6 oktober 2015, Marpefa/BHIM, C‑181/15 P, niet gepubliceerd, EU:C:2015:678, en van 12 maart 2014, xacom Comunicaciones, T‑252/13, niet gepubliceerd, EU:T:2014:163). De door de Commissie ter onderbouwing van haar exceptie van niet-ontvankelijkheid aangehaalde rechtspraak is in deze zaak dus zonder betekenis.

28      Ten tweede dient het betoog van de Commissie dat Alexiadis niet de hoedanigheid van vertegenwoordiger van verzoekster heeft omdat zijn naam niet is vermeld op de eerste bladzijde van het verzoekschrift, te worden verworpen. Deze hoedanigheid blijkt immers uit het feit dat verzoekster een machtiging voor Alexiadis heeft overgelegd. Het feit dat deze machtiging niet samen met het verzoekschrift is neergelegd, doet daaraan niet af en kan niet leiden tot niet-ontvankelijkheid van het verzoekschrift, aangezien een dergelijke omissie bij de neerlegging van het verzoekschrift kan worden hersteld en door verzoekster is hersteld binnen de op grond van artikel 78, lid 5, van het Reglement voor de procesvoering gestelde termijn [arrest van 4 februari 2015, KSR/BHIM – Lampenwelt (Moon), T‑374/13, niet gepubliceerd, EU:T:2015:69, punten 12 en 13].

29      Ten derde dient te worden geconstateerd dat het verzoekschrift door Alexiadis is neergelegd via e-Curia, met behulp van zijn gebruikersnaam en wachtwoord. Zoals is opgemerkt in de punten 21 en 25 hierboven, geldt het gebruik van een e-Curia-account niet slechts als ondertekening, maar verschaft dit, anders dan een eenvoudige met de hand geschreven handtekening, automatisch ook informatie over de identiteit, de hoedanigheid en het adres van de ondertekenaar die de verzoeker vertegenwoordigt.

30      Derhalve dient te worden geoordeeld dat met het verzoekschrift ook is voldaan aan de verplichting vervat in artikel 76, onder b), van het Reglement voor de procesvoering om de hoedanigheid en het adres van de vertegenwoordiger van de verzoeker te vermelden. In ieder geval kan het enkele feit dat het adres van de betrokken advocaat niet is vermeld of in het verzoekschrift niet is aangegeven dat hij de vertegenwoordiger is van de verzoeker, op zichzelf niet leiden tot niet-ontvankelijkheid van een verzoekschrift dat naar behoren is ondertekend door een door de verzoeker gemachtigde advocaat van de Unie – ongeacht of deze handtekening met de hand is gezet of langs elektronische weg met behulp van e-Curia – en dat binnen de in artikel 263, zesde alinea, VWEU bedoelde termijn is neergelegd.

31      Ten vierde dient te worden vastgesteld dat in deze zaak is gehandeld in overeenstemming met de beginselen die ten grondslag liggen aan de verplichting tot ondertekening van het verzoekschrift door een advocaat, te weten de noodzaak om te verzekeren dat de verantwoordelijkheid voor de opstelling en de inhoud van dat processtuk wordt gedragen door een persoon die bevoegd is om de verzoeker bij de rechterlijke instanties van de Unie te vertegenwoordigen (zie in deze zin beschikking van 12 maart 2014, xacom Comunicaciones, T‑252/13, niet gepubliceerd, EU:T:2014:163, punt 18 en aldaar aangehaalde rechtspraak) en de noodzaak om de authenticiteit van het processtuk te garanderen en het risico uit te sluiten dat dit stuk in werkelijkheid niet het werk is van de daartoe bevoegde opsteller (zie in deze zin beschikking van 6 oktober 2015, Marpefa/BHIM, C‑181/15 P, niet gepubliceerd, EU:C:2015:678, punt 22). Zoals is vastgesteld in de punten 25 en 28 hierboven, is Alexiadis immers bevoegd om verzoekster bij de rechterlijke instanties van de Unie te vertegenwoordigen, en is niet in geschil dat hij de opsteller, of een van de opstellers, is van het verzoekschrift.

32      Gelet op een en ander dient de door de Commissie opgeworpen exceptie van niet-ontvankelijkheid te worden verworpen.

 Kosten

33      Volgens artikel 133 van het Reglement voor de procesvoering wordt ten aanzien van de proceskosten beslist in het arrest of de beschikking waardoor een einde komt aan het geding. Aangezien door de onderhavige beschikking geen einde komt aan het geding, moet de beslissing omtrent de kosten worden aangehouden.


HET GERECHT (Derde kamer),

beschikt:

1)      De exceptie van niet-ontvankelijkheid wordt verworpen.

2)      De beslissing omtrent de kosten wordt aangehouden.

Luxemburg, 22 juni 2016.

De griffier

 

      De president

E. Coulon

 

       S. Papasavvas


* Procestaal: Engels.