Language of document : ECLI:EU:C:2014:9

Zaak C‑400/12

Secretary of State for the Home Department

tegen

M. G.

[verzoek van het Upper Tribunal (Immigration and Asylum Chamber), London, om een prejudiciële beslissing]

„Verzoek om een prejudiciële beslissing – Richtlijn 2004/38/EG – Artikel 28, lid 3, sub a – Bescherming tegen verwijdering – Berekeningsmethode voor de periode van tien jaar – Inaanmerkingneming van tijd in de gevangenis”

Samenvatting – Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 16 januari 2014

1.        Burgerschap van de Unie – Recht om vrij op het grondgebied van de lidstaten te reizen en te verblijven – Richtlijn 2004/38 – Beperking van het inreisrecht en van het verblijfsrecht om redenen van openbare orde of openbare veiligheid – Bescherming tegen verwijdering – Voorwaarde – Verblijf tijdens de tien jaar voorafgaand aan het besluit tot verwijdering – Ononderbroken verblijfsperiode berekend door achteruittelling vanaf de datum van het besluit tot verwijdering

(Richtlijn 2004/38 van het Europees Parlement en de Raad, art. 28, lid 3, sub a)

2.        Burgerschap van de Unie – Recht om vrij op grondgebied van de lidstaten te reizen en te verblijven – Richtlijn 2004/38 – Beperking van het inreisrecht en van het verblijfsrecht om redenen van openbare orde of openbare veiligheid – Bescherming tegen verwijdering – Voorwaarde – Onderbreking van het verblijf in de gastlidstaat door een in de gevangenis doorgebrachte periode – Ononderbroken verblijf van tien jaar voorafgaand aan de periode in de gevangenis – Inaanmerkingneming van die omstandigheid bij de algehele beoordeling van de banden van integratie met de gastlidstaat

(Richtlijn 2004/38 van het Europees Parlement en de Raad, art. 28, lid 3, sub a)

1.        Artikel 28, lid 3, sub a, van richtlijn 2004/38 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden moet aldus worden uitgelegd dat de in die bepaling bedoelde verblijfsperiode van tien jaar in beginsel ononderbroken dient te zijn en moet worden berekend door achteruittelling vanaf de datum van het besluit tot verwijdering van de betrokkene.

(cf. punt 28, dictum 1)

2.        Artikel 28, lid 3, sub a, van richtlijn 2004/38 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden moet aldus worden uitgelegd dat een door de betrokkene in de gevangenis doorgebrachte periode in beginsel het verblijf in de zin van deze bepaling kan onderbreken en een negatieve invloed kan hebben op de toekenning van de verhoogde bescherming waarin deze bepaling voorziet, zelfs indien deze persoon gedurende de tien jaar voorafgaand aan zijn gevangenisstraf in de gastlidstaat heeft verbleven. Deze omstandigheid kan echter worden meegewogen bij de algehele beoordeling die vereist is om te bepalen of de eerder met de gastlidstaat opgebouwde banden van integratie al dan niet zijn verbroken.

(cf. punt 38, dictum 2)