Language of document : ECLI:EU:C:2011:607

Gevoegde zaken C‑244/10 en C‑245/10

Mesopotamia Broadcast A/S METV

en

Roj TV A/S

tegen

Bundesrepublik Deutschland

(verzoeken van het Bundesverwaltungsgericht om een prejudiciële beslissing)

„Richtlijn 89/552/EEG – Televisieomroepactiviteiten – Mogelijkheid voor lidstaat om op zijn grondgebied activiteit van in andere lidstaat gevestigde televisieomroeporganisatie te verbieden – Grond ontleend aan handelen in strijd met bevordering van begrip tussen volkeren”

Samenvatting van het arrest

Vrij verrichten van diensten – Televisieomroepactiviteiten – Richtlijn 89/552 – Toezicht op inachtneming van bepalingen van richtlijn – Toezicht door lidstaat van oorsprong van uitzendingen – Afwijkingen – Aansporing tot haat op grond van ras, geslacht, godsdienst of nationaliteit – Begrip – Handelen in strijd met bevordering van begrip tussen volkeren – Daaronder begrepen

(Richtlijn 89/552 van de Raad, zoals gewijzigd bij richtlijn 97/36 van het Europees Parlement en de Raad, art. 22 bis)

Artikel 22 bis van richtlijn 89/552 betreffende de coördinatie van bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in de lidstaten inzake de uitoefening van televisieomroepactiviteiten, zoals gewijzigd bij richtlijn 97/36, moet aldus worden uitgelegd dat omstandigheden waarop een nationale rechtsregel van toepassing is op grond waarvan het verboden is te handelen in strijd met de bevordering van het begrip tussen de volkeren, moeten worden geacht te vallen onder het begrip „aansporing tot haat op grond van ras, geslacht, godsdienst of nationaliteit”.

Dat artikel staat er niet aan in de weg dat een lidstaat krachtens een algemene wettelijke regeling, zoals een wet op het verenigingsrecht, maatregelen vaststelt ten aanzien van een in een andere lidstaat gevestigde televisieomroeporganisatie, en daarbij als reden aanvoert dat de activiteiten en de doelstellingen van deze organisatie in strijd zijn met het verbod van handelen in strijd met de bevordering van het begrip tussen de volkeren, mits deze maatregelen geen beletsel vormen voor het eigenlijke doorgeven op het grondgebied van de lidstaat van ontvangst van de televisie-uitzendingen welke die organisatie vanuit de andere lidstaat verricht. Het staat aan de nationale rechter dit na te gaan.

(cf. punten 46, 54 en dictum)