Language of document : ECLI:EU:C:2010:189

ARREST VAN HET HOF (Vierde kamer)

15 april 2010 (*)

„Richtlijn 97/7/EG – Bescherming van consument – Op afstand gesloten overeenkomsten – Herroepingsrecht – Aanrekenen van kosten van verzending van goederen aan consument”

In zaak C‑511/08,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 234 EG, ingediend door het Bundesgerichtshof (Duitsland) bij beslissing van 1 oktober 2008, ingekomen bij het Hof op 25 november 2008, in de procedure

Handelsgesellschaft Heinrich Heine GmbH

tegen

Verbraucherzentrale Nordrhein-Westfalen eV,

wijst

HET HOF (Vierde kamer),

samengesteld als volgt: J.‑C. Bonichot, kamerpresident, C. Toader (rapporteur), C. W. A. Timmermans, P. Kūris en L. Bay Larsen, rechters,

advocaat-generaal: P. Mengozzi,

griffier: R. Şereş, administrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 29 oktober 2009,

gelet op de opmerkingen van:

–        Verbraucherzentrale Nordrhein-Westfalen eV, vertegenwoordigd door K. Haase, Rechtsanwalt,

–        de Duitse regering, vertegenwoordigd door M. Lumma en S. Unzeitig als gemachtigden,

–        de Spaanse regering, vertegenwoordigd door J. Rodríguez Cárcamo als gemachtigde,

–        de Oostenrijkse regering, vertegenwoordigd door C. Pesendorfer als gemachtigde,

–        de Portugese regering, vertegenwoordigd door L. Inez Fernandes en H. Almeida als gemachtigden,

–        de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door W. Wils en H. Krämer als gemachtigden,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 28 januari 2010,

het navolgende

Arrest

1        Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 6, lid 1, eerste alinea, tweede volzin, en lid 2, van richtlijn 97/7/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 1997 betreffende de bescherming van de consument bij op afstand gesloten overeenkomsten (PB L 144, blz. 19).

2        Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen Handelsgesellschaft Heinrich Heine GmbH (hierna: „Handelsgesellschaft Heinrich Heine”) en Verbraucherzentrale Nordrhein-Westfalen eV (hierna: „Verbraucherzentrale Nordrhein-Westfalen”) over het aanrekenen aan de consument, in overeenkomsten op afstand, van de kosten van verzending van de goederen bij herroeping.

 Toepasselijke bepalingen

 Unierecht

3        Punt 4 van de considerans van richtlijn 97/7 luidt als volgt:

„Overwegende dat de consument dankzij de invoering van nieuwe technologieën over een toenemend aantal middelen beschikt om van de overal in de Gemeenschap gedane aanbiedingen kennis te nemen en om bestellingen op te geven; dat enkele lidstaten reeds verschillende of afwijkende maatregelen ter bescherming van de consument inzake verkoop op afstand hebben genomen, met negatieve gevolgen voor de concurrentie tussen de ondernemingen in de interne markt; dat het derhalve noodzakelijk is op dit gebied een minimum aan gemeenschappelijke regels in te voeren op communautair niveau.”

4        In punt 14 van de considerans van deze richtlijn wordt gesteld:

„Overwegende dat het de consument vóór de sluiting van de overeenkomst niet mogelijk is daadwerkelijk het product te zien of van de aard van de dienstverrichting kennis te nemen; dat het, tenzij anderszins in deze richtlijn bepaald, wenselijk is te voorzien in een herroepingsrecht; dat het[, opdat dit recht niet louter formeel blijft,] noodzakelijk is de eventuele kosten die de consument bij de uitoefening van het herroepingsrecht moet dragen, te beperken tot de rechtstreekse kosten voor het terugzenden van de goederen; dat dit herroepingsrecht de rechten van de consument op grond van de nationale wetgeving, met name met betrekking tot de ontvangst van beschadigde goederen en gebrekkige diensten of van producten en diensten die niet met de beschrijving van het aanbod overeenstemmen, onverlet laat; dat de lidstaten de bevoegdheid hebben de overige voorwaarden en regels voortvloeiend uit het herroepingsrecht te bepalen.”

5        Artikel 4 van deze richtlijn, met als opschrift „Voorafgaande informatie”, bepaalt in lid 1 ervan:

„Voordat een overeenkomst op afstand wordt gesloten moet de consument tijdig beschikken over de volgende informatie:

[…]

c)      prijs van het goed of de dienst, alle belastingen inbegrepen;

d)      leveringskosten, in voorkomend geval;

[…]”

6        Artikel 6 van dezelfde richtlijn, met als opschrift „Herroepingsrecht”, bepaalt in de leden 1 en 2 ervan:

„1.      Bij elke overeenkomst op afstand beschikt de consument over een termijn van ten minste 7 werkdagen waarbinnen hij de overeenkomst kan herroepen zonder betaling van een boete en zonder opgave van redenen. Aan de consument kunnen, voor de uitoefening van zijn herroepingsrecht, ten hoogste de rechtstreekse kosten voor het terugzenden van de goederen worden aangerekend.

[…]

2.      Wanneer het herroepingsrecht overeenkomstig dit artikel door de consument is uitgeoefend, is de leverancier verplicht de door de consument gestorte bedragen kosteloos terug te betalen. Aan de consument kunnen, voor de uitoefening van zijn herroepingsrecht, ten hoogste de rechtstreekse kosten voor het terugzenden van de goederen worden aangerekend. Deze terugbetaling moet zo spoedig mogelijk en in elk geval binnen dertig dagen plaatsvinden.”

7        Onder het opschrift „Minimumclausule” bepaalt artikel 14 van deze richtlijn:

„Ter verhoging van het beschermingsniveau van de consument kunnen de lidstaten op het onder deze richtlijn vallende gebied strengere bepalingen aannemen of handhaven, voor zover deze verenigbaar zijn met het [EG-]Verdrag. Die bepalingen omvatten in voorkomend geval een door redenen van algemeen belang ingegeven verbod, op hun grondgebied, op de handel via overeenkomsten op afstand in bepaalde goederen of diensten, met name geneesmiddelen, een en ander met inachtneming van het Verdrag.”

 Nationaal recht

8        § 2 van de wet betreffende verbodsacties bij inbreuken op het consumentenrecht of bij andere inbreuken (Gesetz über Unterlassungsklagen bei Verbraucherrechts‑ und anderen Verstößen) bepaalt:

„(1)      Een verbodsactie in het belang van de bescherming van de consument kan worden ingesteld tegen elke persoon die inbreuk maakt op bepalingen ter bescherming van de consument (wetten betreffende de bescherming van de consument) op andere wijze dan door toepassing of aanbeveling van algemene verkoopsvoorwaarden. Wanneer de inbreuken worden gepleegd in een handelsonderneming door een werknemer of een gemachtigde, kan de verbodsactie ook worden ingesteld tegen de eigenaar van de onderneming.

(2)      In de zin van deze bepaling wordt in het bijzonder onder ‚wetten betreffende de bescherming van de consument’ verstaan:

1.      de bepalingen van het burgerlijk wetboek [Bürgerliches Gesetzbuch; hierna: „BGB”] die van toepassing zijn op de […] overeenkomsten op afstand tussen een ondernemer en een consument […]

[…]”

9        § 312 d BGB, met als opschrift „Herroepings‑ en teruggaverecht bij overeenkomsten op afstand”, bepaalt in lid 1 ervan:

„De consument die een overeenkomst op afstand sluit, heeft een herroepingsrecht krachtens § 355. Bij overeenkomsten betreffende de levering van goederen kan hem krachtens § 356 een teruggaverecht worden toegekend in plaats van het herroepingsrecht.”

10      § 346 BGB, met als opschrift „Gevolgen van de opzegging”, luidt:

„(1) Wanneer een partij voor zichzelf een opzeggingsrecht heeft bedongen of een wettelijk opzeggingsrecht heeft, dient zij in geval van opzegging de ontvangen prestaties en de genoten voordelen te restitueren.

(2)      In plaats daarvan dient de schuldenaar een vergoeding te betalen indien:

1.      restitutie gelet op de aard van het gepresteerde uitgesloten is;

2.      hij het ontvangen goed heeft verbruikt, vervreemd, belast, verwerkt of omgevormd;

3.      het ontvangen goed versleten is of teniet is gegaan, behoudens wanneer de slijtage voortvloeit uit het normale gebruik van het goed.

Indien de overeenkomst in een tegenprestatie voorziet, vormt deze de basis voor de berekening van de vergoeding; indien een vergoeding dient te worden betaald voor het gebruik van een geleend goed, kan het bewijs worden geleverd dat dit gebruik minder waard was.

(3)      De vergoedingsplicht vervalt:

1.      wanneer het gebrek op grond waarvan de overeenkomst kan worden opgezegd, pas bij de verwerking of de omvorming van het goed aan het licht is gekomen;

2.      voor zover de schuldeiser de gevolgen van de slijtage of het tenietgaan dient te dragen of de schade ook bij hem zou zijn ontstaan;

3.      wanneer in het geval van een wettelijk opzeggingsrecht het goed is versleten of tenietgegaan bij de rechthebbende hoewel deze dezelfde zorgvuldigheid heeft betracht als die welke hij gewoonlijk voor zijn eigen zaken betracht.

In geval van verrijking is hiervoor een vergoeding verschuldigd.”

11      § 347 BGB, met als opschrift „Gebruik na opzegging”, bepaalt in lid 2 ervan:

„Wanneer de schuldenaar het voorwerp teruggeeft, een vergoeding betaalt of de verplichting tot betaling van deze vergoeding krachtens § 346, lid 3, punten 1 of 2, vervalt, worden de door hem gemaakte noodzakelijke kosten terugbetaald. Alle andere kosten moeten worden terugbetaald wanneer deze tot een verrijking van de schuldeiser hebben geleid.”

12      § 355 BGB, met als opschrift „Herroepingsrecht bij consumentenovereenkomsten”, bepaalt in lid 1 ervan:

„Wanneer de consument bij wet een herroepingsrecht krachtens deze bepaling wordt toegekend, dan is hij niet langer gebonden door zijn wilsverklaring tot het sluiten van de overeenkomst wanneer hij deze tijdig heeft herroepen. De herroeping hoeft niet met redenen te zijn omkleed en dient binnen een termijn van twee weken middels een geschrift of door terugzending van het goed te worden meegedeeld aan de ondernemer. De termijn wordt geacht te zijn nageleefd bij tijdige verzending.”

13      § 356 BGB, met als opschrift „Teruggaverecht bij consumentenovereenkomsten”, bepaalt in lid 1 ervan:

„Voor zover zulks bij wet uitdrukkelijk is toegestaan, kan het in § 355 vervatte herroepingsrecht bij overeenkomst worden vervangen door een onbeperkt recht op teruggave, wanneer de overeenkomst op grond van een verkoopbrochure is gesloten. Voorwaarde hiervoor is dat:

1.      de verkoopbrochure duidelijke informatie over het teruggaverecht bevat,

2.      de consument bij afwezigheid van de ondernemer uitgebreid kennis heeft kunnen nemen van de verkoopbrochure en

3.      het recht op teruggave de consument schriftelijk wordt toegekend.”

14      § 357 BGB, met als opschrift „Juridische gevolgen van de herroeping en van de teruggave”, luidt als volgt:

„(1)      Tenzij anders bepaald vinden de voorschriften inzake het wettelijke opzeggingsrecht mutatis mutandis toepassing op het herroepings‑ en teruggaverecht. § 286, lid 3, is mutatis mutandis van toepassing op de verplichting tot het terugbetalen van betaalde bedragen krachtens dit voorschrift; de in die bepaling vastgestelde termijn gaat in met de verklaring van herroeping of teruggave van de consument. Gaat het daarbij om een terugbetalingsverplichting van een consument, dan gaat de termijn in met diens verklaring; gaat het om een terugbetalingsverplichting van de ondernemer, dan gaat deze in met de ontvangst daarvan.

[…]

(3)      In afwijking van § 346, lid 2, eerste zin, punt 3, dient de consument een vergoeding te betalen wanneer het goed door het gebruik conform de bestemming ervan in een slechtere staat verkeert, mits hij uiterlijk bij de sluiting van de overeenkomst schriftelijk is gewezen op dit rechtsgevolg en op een mogelijkheid om dit te voorkomen. Dit geldt niet, wanneer de slechtere staat uitsluitend te wijten is aan het keuren van het goed. § 346, lid 3, eerste zin, punt 3, vindt geen toepassing wanneer de consument naar behoren is geïnformeerd over zijn herroepingsrecht of daarvan op een andere wijze kennis heeft gekregen.

(4)      Verdere aanspraken zijn uitgesloten.”

15      § 448 BGB, met als opschrift „Leverings‑ en vergelijkbare kosten”, bepaalt in lid 1 ervan:

„De verkoper draagt de kosten voor de levering van het goed, de koper de kosten van het in ontvangst nemen en de kosten voor de verzending van het goed naar een andere plaats dan de plaats van levering.”

 Hoofdgeding en prejudiciële vraag

16      Handelsgesellschaft Heinrich Heine is een postorderbedrijf. Volgens de algemene verkoopvoorwaarden van dit bedrijf komt een vast bedrag van 4,95 EUR verzendingskosten ten laste van de consument en behoeft de leverancier dit bedrag in geval van herroeping niet terug te betalen.

17      Verbraucherzentrale Nordrhein-Westfalen, een consumentenvereniging naar Duits recht, heeft gevorderd dat Handelsgesellschaft Heinrich Heine een verbod wordt opgelegd om in geval van herroeping de kosten van verzending van goederen aan te rekenen aan de consument.

18      De rechter in eerste aanleg heeft de vordering van Verbraucherzentrale Nordrhein-Westfalen toegewezen.

19      Het beroep van Handelsgesellschaft Heinrich Heine tegen dit vonnis is door het Oberlandesgericht Karlsruhe verworpen.

20      In het kader van het beroep in „Revision” dat Handelsgesellschaft Heinrich Heine bij het Bundesgerichtshof heeft ingesteld, stelt dit laatste vast dat het Duitse recht de koper geen expliciet recht verleent op terugbetaling van de kosten van verzending van de bestelde goederen.

21      Deze rechterlijke instantie is evenwel van mening dat, indien richtlijn 97/7 aldus moet worden opgevat dat zij eraan in de weg staat dat in geval van herroeping door de consument de kosten van verzending van de goederen aan deze laatste worden aangerekend, de relevante bepalingen van het BGB richtlijnconform zouden moeten worden uitgelegd, in die zin dat de leverancier de consument dergelijke kosten moet terugbetalen.

22      De verwijzende rechter stelt evenwel dat hij niet met de vereiste zekerheid kan vaststellen in welke zin deze richtlijn, in het bijzonder artikel 6, leden 1 en 2, ervan, moet worden uitgelegd.

23      Het Bundesgerichtshof haalt in dit verband verschillende argumenten aan die kunnen pleiten voor de opvatting dat deze richtlijn niet in de weg staat aan een regeling als die welke in het hoofdgeding aan de orde is.

24      Aldus kunnen in de eerste plaats de bewoordingen „voor de uitoefening van zijn herroepingsrecht” („infolge der Ausübung seines Widerrufsrechts”) in de Duitse versie van artikel 6, lid 1, eerste alinea, tweede volzin, en lid 2, tweede volzin, van richtlijn 97/7 de indruk wekken dat deze bepalingen uitsluitend betrekking hebben op de door de uitoefening van het herroepingsrecht veroorzaakte kosten en niet op de kosten van verzending van de goederen die reeds waren gemaakt op de datum van herroeping. Andere taalversies van deze richtlijn, in het bijzonder de Engelse en de Franse versie, kunnen steun bieden voor een dergelijke uitlegging.

25      In de tweede plaats sluit artikel 6, lid 2, eerste volzin, van deze richtlijn niet uit dat de leverancier in geval van herroeping een vergoeding verkrijgt voor de waarde van de prestaties waarvan de consument gebruik heeft gemaakt en die niet in natura kunnen worden teruggegeven. Derhalve is het verenigbaar met dit artikel om te stellen dat de levering van het goed een prestatie is waarvoor de consument de leverancier een vergoeding ten belope van de verzendingskosten moet betalen, welke derhalve in mindering komt op het bedrag dat de leverancier moet terugbetalen.

26      In de derde plaats is het niet zeker dat de in punt 14 van de considerans van richtlijn 97/7 genoemde doelstelling van consumentenbescherming vereist dat de verzendingskosten worden terugbetaald. Bij een gewone aankoop moet de consument immers de kosten dragen van zijn verplaatsing naar de winkel, zonder de daaraan bestede tijd te rekenen.

27      In die omstandigheden heeft het Bundesgerichtshof de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vraag gesteld:

„Moet artikel 6, lid 1, [eerste alinea,] tweede zin, en lid 2, van richtlijn [97/7] aldus worden uitgelegd dat het in de weg staat aan een nationale regeling volgens welke de kosten voor het toezenden van de goederen ook dan aan de consument in rekening kunnen worden gebracht wanneer deze de overeenkomst heeft herroepen?”

 Beantwoording van de prejudiciële vraag

 Bij het Hof ingediende opmerkingen

28      Verbraucherzentrale Nordrhein-Westfalen, de Spaanse, de Oostenrijkse en de Portugese regering alsmede de Commissie van de Europese Gemeenschappen zijn van mening dat artikel 6 van richtlijn 97/7 in de weg staat aan een nationale regeling volgens welke de leverancier de kosten van verzending van de goederen mag aanrekenen aan de consument wanneer deze laatste zijn herroepingsrecht uitoefent.

29      Om te beginnen moeten de bewoordingen „door de consument gestorte bedragen” in artikel 6, lid 2, eerste volzin, van richtlijn 97/7 ruim worden uitgelegd, in die zin dat zij zien op alle financiële prestaties die de consument heeft verricht ten gunste van de leverancier in het kader van de uitvoering van de overeenkomst, de kosten van verzending van de goederen daaronder begrepen.

30      Verder bepaalt artikel 6, leden 1 en 2, van deze richtlijn dat ten hoogste de rechtstreekse kosten voor het terugzenden van de goederen kunnen worden aangerekend aan de consument die zijn herroepingsrecht uitoefent. Bijgevolg kunnen de andere kosten, met name die inzake de verzending van de goederen, niet ten laste van de consument worden gelegd.

31      Teneinde de consument te beschermen tegen de risico’s die voortvloeien uit de praktische onmogelijkheid om de goederen te zien vóór de sluiting van de overeenkomst van verkoop op afstand, dienen hem ten slotte de kosten te worden terugbetaald die hij heeft gedragen voor een nevenprestatie van de leverancier, zoals de verzending van de goederen, die na de herroeping door de consument geen enkel belang heeft.

32      De Duitse regering voert daarentegen aan dat artikel 6, lid 1, eerste alinea, tweede volzin, en lid 2, van richtlijn 97/7 aldus moet worden uitgelegd dat het niet in de weg staat aan een dergelijke nationale regeling volgens welke de kosten van verzending van de goederen kunnen worden aangerekend aan de consument wanneer deze zijn herroepingsrecht uitoefent.

33      Deze regering stelt in wezen dat richtlijn 97/7 niet bepaalt aan wie de verzendingskosten moeten worden aangerekend in geval van herroeping door de consument. Dit element valt derhalve onder de „overige voorwaarden en regels voortvloeiend uit het herroepingsrecht” die de lidstaten moeten bepalen, zoals is vastgesteld in punt 14 van de considerans van deze richtlijn.

34      Zij is van mening dat de terugbetaling van de door de consument „gestorte bedragen” in de zin van artikel 6, lid 2, eerste volzin, van deze richtlijn enkel betrekking heeft op de hoofdprestaties, en in het bijzonder op de door de consument betaalde prijs.

35      Richtlijn 97/7 maakt een onderscheid tussen de kosten die worden aangerekend „voor de uitoefening” van het herroepingsrecht, die voortvloeien uit het gebruik van dit recht, en de andere kosten die zijn veroorzaakt door het sluiten of het uitvoeren van de overeenkomst. Dienaangaande ziet artikel 6, lid 2, tweede volzin, van deze richtlijn enkel op de kosten die voortvloeien uit de uitoefening van het herroepingsrecht, terwijl de regeling die van toepassing is op de overige contractuele kosten niet is geharmoniseerd door deze richtlijn. De verzendingskosten ontstaan vóór en los van de uitoefening van het herroepingsrecht. Derhalve regelt het interne recht van elke lidstaat wie deze kosten moet dragen.

36      Met betrekking tot de door artikel 6 van richtlijn 97/7 nagestreefde doelstellingen merkt de Duitse regering op dat dit artikel weliswaar beoogt het nadeel te compenseren dat voortvloeit uit de onmogelijkheid voor de consument om de goederen te onderzoeken voor de sluiting van de overeenkomst, maar deze doelstellingen geen enkele aanwijzing bevatten op grond waarvan de contractuele verhouding volledig kan worden hervormd.

37      Dat de consument de verzendingskosten draagt, staat voorts niet in de weg aan de uitoefening van zijn herroepingsrecht. Hij wordt immers vóór de sluiting van de overeenkomst in kennis gesteld van het bedrag van die kosten. Verder staat de beslissing om de overeenkomst op te zeggen, los van het bestaan van die kosten, aangezien die al zijn gemaakt.

 Antwoord van het Hof

 Opmerkingen vooraf

38      Vooraf dient in herinnering te worden gebracht dat uit punt 4 van de considerans van richtlijn 97/7 blijkt dat deze richtlijn beoogt op het gebied van op afstand gesloten overeenkomsten een minimum aan gemeenschappelijke regels in te voeren op het niveau van de Europese Unie.

39      In het bijzonder beschikt de consument op grond van artikel 6, lid 1, eerste alinea, eerste volzin, van deze richtlijn over een opzeggingsrecht dat hij binnen een bepaalde termijn kan uitoefenen zonder betaling van een boete en zonder opgave van redenen.

40      Wat de rechtsgevolgen van de herroeping betreft, bepaalt artikel 6, lid 2, eerste en tweede volzin, van richtlijn 97/7 dat „de leverancier verplicht [is] de door de consument gestorte bedragen kosteloos terug te betalen. Aan de consument kunnen, voor de uitoefening van zijn herroepingsrecht, ten hoogste de rechtstreekse kosten voor het terugzenden van de goederen worden aangerekend.”

41      Evenwel blijkt uit punt 14 van de considerans van deze richtlijn dat de harmonisatie van de rechtsgevolgen van de herroeping niet volledig is en dat de lidstaten derhalve de bevoegdheid hebben „de overige voorwaarden en regels voortvloeiend uit het herroepingsrecht te bepalen”.

 Uitlegging van de uitdrukking „door de consument gestorte bedragen”

42      In het hoofdgeding rijst de vraag of de strekking van artikel 6, leden 1 en 2, van richtlijn 97/7 het aanrekenen van de kosten van verzending van de goederen omvat wanneer de consument zijn herroepingsrecht uitoefent, dan wel of de lidstaten bevoegd zijn om te bepalen wie deze kosten moet betalen.

43      In dit verband dient te worden vastgesteld dat volgens de formulering van artikel 6, lid 2, eerste volzin, van de richtlijn de leverancier bij herroeping door de consument een algemene verplichting tot terugbetaling wordt opgelegd die betrekking heeft op alle bedragen die de consument heeft gestort naar aanleiding van de overeenkomst, ongeacht de oorzaak van betaling ervan.

44      Anders dan de Duitse regering aanvoert, blijkt noch uit de formulering van artikel 6 van richtlijn 97/7 noch uit de algemene opzet ervan dat de bewoordingen „gestorte bedragen” aldus moeten worden uitgelegd dat zij enkel de door de consument betaalde prijs omvatten, met uitsluiting van de door deze laatste gedragen kosten.

45      Richtlijn 97/7 maakt immers overeenkomstig artikel 4 ervan enkel een onderscheid tussen de prijs van het goed en de leveringskosten wat de informatie betreft die de leverancier ter beschikking van de consument moet stellen vóór de sluiting van de overeenkomst. Wat daarentegen de rechtsgevolgen van de herroeping betreft, maakt deze richtlijn niet een dergelijk onderscheid en ziet dus op alle bedragen die de consument aan de leverancier heeft gestort.

46      Deze uitlegging wordt ook bevestigd door de formulering zelf van de zinsnede „[a]an de consument kunnen ten hoogste worden aangerekend” in artikel 6, lid 2, tweede volzin, om te wijzen op „de rechtstreekse kosten voor het terugzenden van de goederen”. Zoals de advocaat-generaal in punt 32 van zijn conclusie heeft opgemerkt, maken de termen „ten hoogste” een strikte uitlegging van deze bepaling noodzakelijk en geven deze uitzondering een limitatief karakter.

47      Uit een en ander volgt derhalve dat de termen „gestorte bedragen” in artikel 6, lid 2, eerste volzin, van richtlijn 97/7 ook alle bedragen omvatten die door de consument zijn gestort om de door de overeenkomst veroorzaakte kosten te dekken, onder voorbehoud van de aan artikel 6, lid 2, tweede volzin, van deze richtlijn te geven uitlegging.

 Uitlegging van de uitdrukking „voor de uitoefening van zijn herroepingsrecht”

48      Zoals in punt 35 van het onderhavige arrest in herinnering is gebracht, betoogt de Duitse regering tevens dat de termen „voor de uitoefening van zijn herroepingsrecht” in artikel 6, lid 1, eerste alinea, tweede volzin, en lid 2, tweede volzin, van richtlijn 97/7 niet zien op alle kosten die kunnen worden aangerekend aan de consument, maar alleen op de kosten die verband houden met de uitoefening van het herroepingsrecht. Derhalve regelen die bepalingen enkel het lot van de door de herroeping veroorzaakte kosten.

49      Om te beginnen dient te worden vastgesteld dat in bepaalde taalversies de formulering van artikel 6, lid 1, eerste alinea, tweede volzin, en lid 2, tweede volzin, van de richtlijn kan worden uitgelegd hetzij in de zin dat dit artikel alleen ziet op de kosten die voortvloeien uit de uitoefening van het herroepingsrecht en daardoor veroorzaakt zijn, hetzij in de zin dat het betrekking heeft op alle kosten die zijn veroorzaakt door het sluiten, het uitvoeren of het beëindigen van de overeenkomst en die aan de consument kunnen worden aangerekend wanneer deze zijn herroepingsrecht uitoefent.

50      Zoals de advocaat-generaal in punt 41 van zijn conclusie heeft opgemerkt, gebruiken de Duitse, de Engelse en de Franse versie van richtlijn 97/7 weliswaar respectievelijk de termen „infolge”, „because of” en „en raison de”, maar andere taalversies van deze richtlijn, in het bijzonder de Spaanse en de Italiaanse, gebruiken geen soortgelijke formulering maar verwijzen enkel naar de consument die zijn herroepingsrecht uitoefent.

51      Het is vaste rechtspraak dat het vereiste van een uniforme uitlegging van de richtlijnen van de Unie meebrengt dat de tekst van een bepaling in geval van twijfel niet op zichzelf kan worden beschouwd, maar integendeel moet worden uitgelegd en toegepast in het licht van de tekst in de andere officiële talen (zie in die zin arresten van 2 april 1998, EMU Tabac e.a., C‑296/95, Jurispr. blz. I‑1605, punt 36; 17 juni 1998, Mecklenburg, C‑321/96, Jurispr. blz. I‑3809, punt 29; 20 november 2008, Heuschen & Schrouff Oriëntal Foods Trading, C‑375/07, Jurispr. blz. I‑8691, punt 46, en 10 september 2009, Eschig, C‑199/08, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 54). Wanneer er verschillen bestaan tussen de verschillende taalversies van een bepaling van Unierecht, moet bij de uitlegging van de betrokken bepaling worden gelet op de algemene opzet en de doelstelling van de regeling waarvan zij een onderdeel vormt (zie arresten van 9 maart 2000, EKW en Wein & Co, C‑437/97, Jurispr. blz. I‑1157, punt 42; 4 oktober 2007, Schutzverband der Spirituosen-Industrie, C‑457/05, Jurispr. blz. I‑8075, punt 18, en 9 oktober 2008, Sabatauskas e.a., C‑239/07, Jurispr. blz. I‑7523, punt 39).

52      Er dient te worden vastgesteld dat de uitlegging van artikel 6, lid 1, eerste alinea, tweede volzin, en lid 2, tweede volzin, van richtlijn 97/7, volgens welke deze bepaling betrekking heeft op alle kosten die zijn veroorzaakt door het sluiten, het uitvoeren en het beëindigen van de overeenkomst en die aan de consument kunnen worden aangerekend wanneer deze zijn herroepingsrecht uitoefent, overeenkomt met de algemene opzet en de doelstelling van deze richtlijn.

53      Om te beginnen vindt deze uitlegging immers steun in het feit dat, zelfs in de taalversies van richtlijn 97/7 die in artikel 6 ervan de formulering „en raison de” of een soortgelijke formulering gebruiken, punt 14 van de considerans van deze richtlijn spreekt over de kosten die de consument moet dragen „bij de uitoefening van het herroepingsrecht”. Hieruit volgt dat, anders dan de Duitse regering aanvoert, artikel 6, lid 1, eerste alinea, tweede volzin, en lid 2, tweede volzin, van deze richtlijn betrekking heeft op alle door de overeenkomst veroorzaakte kosten, en niet alleen op de kosten die voortvloeien uit de uitoefening van het herroepingsrecht en daardoor veroorzaakt zijn.

54      Wat verder de doelstelling van artikel 6 van richtlijn 97/7 betreft, wordt in punt 14 van de considerans ervan gesteld dat het verbod om aan de consument de door de overeenkomst veroorzaakte kosten aan te rekenen in geval van herroeping door deze laatste, beoogt te verzekeren dat het door de richtlijn gewaarborgde herroepingsrecht „niet louter formeel blijft” (zie in dit verband arrest van 3 september 2009, Messner, C‑489/07, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 19). Aangezien dit artikel 6 aldus duidelijk tot doel heeft dat de consument er niet van wordt weerhouden zijn herroepingsrecht uit te oefenen, zou dit artikel in strijd met deze doelstelling worden uitgelegd indien het de lidstaten toestaat om in geval van een dergelijke herroeping de leveringskosten ten laste van de consument te brengen.

55      Op dit punt dient eraan te worden herinnerd dat artikel 6, lid 1, eerste alinea, tweede volzin, en lid 2, tweede volzin, van deze richtlijn de leverancier enkel toestaat om de rechtstreekse kosten voor het terugzenden van de goederen aan te rekenen aan de consument in geval van herroeping door deze laatste.

56      Indien ook de verzendingskosten ten laste van de consument worden gelegd, zou dit voor de consument noodzakelijkerwijs een afschrikkende werking hebben voor de uitoefening van zijn herroepingsrecht, hetgeen ingaat tegen de doelstelling zelf van artikel 6 van de richtlijn, zoals die in punt 54 van het onderhavige arrest in herinnering is gebracht.

57      Door het aanrekenen van die kosten zou voorts een evenwichtige verdeling van de risico’s tussen de partijen in op afstand gesloten overeenkomsten op losse schroeven worden gezet door de consument alle kosten in verband met het vervoer van de goederen te laten dragen.

58      Dat de consument vóór het sluiten van de overeenkomst in kennis is gesteld van het bedrag van de verzendingskosten, neemt de afschrikkende werking van het aanrekenen van deze kosten aan de consument voor de uitoefening van het herroepingsrecht door deze laatste niet weg.

59      Gelet op een en ander dient op de gestelde vraag te worden geantwoord dat artikel 6, lid 1, eerste alinea, tweede volzin, en lid 2, van richtlijn 97/7 aldus moet worden uitgelegd dat het in de weg staat aan een nationale regeling volgens welke de leverancier, in een op afstand gesloten overeenkomst, de kosten van verzending van de goederen mag aanrekenen aan de consument wanneer deze laatste zijn herroepingsrecht uitoefent.

 Kosten

60      Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Het Hof (Vierde kamer) verklaart voor recht:

Artikel 6, lid 1, eerste alinea, tweede volzin, en lid 2, van richtlijn 97/7/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 1997 betreffende de bescherming van de consument bij op afstand gesloten overeenkomsten, moet aldus worden uitgelegd dat het in de weg staat aan een nationale regeling volgens welke de leverancier, in een op afstand gesloten overeenkomst, de kosten van verzending van de goederen mag aanrekenen aan de consument wanneer deze laatste zijn herroepingsrecht uitoefent.

ondertekeningen


* Procestaal: Duits.