Language of document :

Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Juzgado de Primera Instancia de Alicante (Spanje) op 12 september 2016 – Bankia S.A. / Alfredo Sánchez Martínez en Sandra Sánchez Triviño

(Zaak C-486/16)

Procestaal: Spaans

Verwijzende rechter

Juzgado de Primera Instancia de Alicante

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Bankia S.A.

Verwerende partijen: Alfredo Sánchez Martínez en Sandra Sánchez Triviño

Prejudiciële vragen

Is het in strijd met artikel 4, lid 1, en artikel 7, lid 1, van richtlijn 93/13/EEG1 van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten om bij de beoordeling of een beding inzake vervroegde opeisbaarheid, zoals het beding in de litigieuze overeenkomst tussen een ondernemer een consument, oneerlijk is, niet alleen rekening te houden met de omstandigheden die bestonden ten tijde van de sluiting van de overeenkomst, maar ook met de ernst van de niet-nakoming door de consument na de totstandkoming van de overeenkomst?

Is het in strijd met het doeltreffendheidsbeginsel dat is neergelegd in artikel 7, lid 1, van richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten om verlof tot executie te verlenen op basis van een beding inzake vervroegde opeisbaarheid dat oneerlijk is verklaard bij een onherroepelijke rechterlijke beslissing die is gewezen in een eerdere hypothecaire executieprocedure tussen dezelfde partijen en op basis van dezelfde hypotheekleningovereenkomst, ook al zijn aan die eerdere rechterlijke beslissing naar nationaal recht geen positieve gevolgen van materieel gewijsde (cosa juzgada material) verbonden, maar is het op grond van het nationale recht onmogelijk een nieuwe executieprocedure in te leiden op basis van dezelfde executoriale titel?

Is het in strijd met het doeltreffendheidsbeginsel dat is neergelegd in artikel 7, lid 1, van richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten dat – in een hypothecaire executieprocedure waarin de rechter in eerste aanleg heeft geweigerd verlof tot executie te verlenen omdat het verzoek daartoe was gebaseerd op een beding inzake vervroegde opeisbaarheid dat oneerlijk is verklaard in een andere, eerdere hypothecaire executieprocedure tussen dezelfde partijen en op basis van dezelfde titel, en waarin de weigering om verlof tot executie te verlenen ongedaan is gemaakt door de appelrechter, die de zaak naar de rechter in eerste aanleg heeft terugverwezen zodat in eerste aanleg verlof tot executie zou worden verleend –, de rechter in eerste aanleg gebonden is aan de beslissing in hoger beroep, of moet het nationale recht aldus worden uitgelegd dat de rechter in eerste aanleg niet gebonden is aan de beslissing in tweede aanleg wanneer er reeds een eerdere, onherroepelijke rechterlijke beslissing bestaat waarin het beding inzake vervroegde opeisbaarheid waarop het verlof tot executie is gebaseerd, nietig is verklaard, en hij het verzoek tot executie dan opnieuw niet-ontvankelijk moet verklaren?

____________

1 PB 1993, L 95, blz. 29.