Language of document : ECLI:EU:C:2013:142

ARREST VAN HET HOF (Tweede kamer)

7 maart 2013 (*)

„Milieu – Afvalstoffen – Gevaarlijke afvalstoffen – Richtlijn 2008/98/EG – Voormalige telefoonpalen die met CCA-oplossingen (koper-chroom-arseen) zijn behandeld – Registratie, beoordeling en autorisatie van chemische stoffen – Verordening nr. 1907/2006 (REACH-verordening) – Overzicht in bijlage XVII bij REACH-verordening van toepassingen van behandeld hout – Voormalige telefoonpalen die als structuur voor smalle bruggen zijn gebruikt”

In zaak C‑358/11,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Korkein hallinto-oikeus (Finland) bij beslissing van 6 juli 2011, ingekomen bij het Hof op 8 juli 2011, in de procedure

Lapin elinkeino-, liikenne- ja ympäristökeskuksen liikenne ja infrastruktuuri -vastuualue

tegen

Lapin luonnonsuojelupiiri ry,

in tegenwoordigheid van:

Lapin elinkeino-, liikenne- ja ympäristökeskuksen ympäristö ja luonnonvarat -vastuualue,

wijst

HET HOF (Tweede kamer),

samengesteld als volgt: R. Silva de Lapuerta, kamerpresident, G. Arestis, J.‑C. Bonichot (rapporteur), A. Arabadjiev en J. L. da Cruz Vilaça, rechters,

advocaat-generaal: J. Kokott,

griffier: A. Calot Escobar,

gezien de stukken,

gelet op de opmerkingen van:

–        de Lapin elinkeino-, liikenne- ja ympäristökeskuksen liikenne ja infrastruktuuri -vastuualue, vertegenwoordigd door A. Siponen, asianajaja,

–        de Lapin luonnonsuojelupiiri ry, vertegenwoordigd door S. Hänninen en T. Pasma, respectievelijk voorzitster en secretaresse van deze vereniging,

–        de Finse regering, vertegenwoordigd door M. Pere als gemachtigde,

–        de Oostenrijkse regering, vertegenwoordigd door A. Posch als gemachtigde,

–        de Europese Commissie, vertegenwoordigd door I. Koskinen en A. Marghelis als gemachtigden,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 13 december 2012,

het navolgende

Arrest

1        Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 betreffende afvalstoffen en tot intrekking van een aantal richtlijnen (PB L 312, blz. 3) en verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH), tot oprichting van een Europees Agentschap voor chemische stoffen, houdende wijziging van richtlijn 1999/45/EG en houdende intrekking van verordening (EEG) nr. 793/93 van de Raad en verordening (EG) nr. 1488/94 van de Commissie alsmede richtlijn 76/769/EEG van de Raad en de richtlijnen 91/155/EEG, 93/67/EEG, 93/105/EG en 2000/21/EG van de Commissie (PB L 396, blz. 1, en – rectificatie – PB 2007, L 136, blz. 3), zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 552/2009 van de Commissie van 22 juni 2009 (PB L 164, blz. 7; hierna: „REACH-verordening”).

2        Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen de Lapin elinkeino-, liikenne- ja ympäristökeskuksen liikenne ja infrastruktuuri -vastuualue (afdeling „vervoer en infrastructuur” van de dienst voor economische zaken, milieu en vervoer in Lapland; hierna: „liikenne ja infrastruktuuri -vastuualue”) en de Lapin luonnonsuojelupiiri ry (vereniging ter bescherming van de natuur van Lapland; hierna: „Lapin luonnonsuojelupiiri”) over de uitvoering van herstelwerkzaamheden aan een pad met smalle bruggen waarvan de onderbouw bestaat uit voormalige houten telefoonpalen die met een zogenaamde „CCA”‑oplossing (koper-chroom-arseen; hierna: „CCA-oplossing”) zijn behandeld.

 Toepasselijke bepalingen

 Unierecht

 Richtlijn 2008/98

3        Artikel 3 van richtlijn 2008/98 bepaalt:

„In deze richtlijn wordt verstaan onder:

1.      ‚afvalstof’: elke stof of elk voorwerp waarvan de houder zich ontdoet, voornemens is zich te ontdoen of zich moet ontdoen;

2.      ‚gevaarlijke afvalstof’: een afvalstof die een of meer van de in bijlage III genoemde gevaarlijke eigenschappen bezit;

[...]

13.      ‚hergebruik’: elke handeling waarbij producten of componenten die geen afvalstoffen zijn, opnieuw worden gebruikt voor hetzelfde doel als dat waarvoor zij waren bedoeld;

[...]

15.      ‚nuttige toepassing’: elke handeling met als voornaamste resultaat dat afvalstoffen een nuttig doel dienen door hetzij in de betrokken installatie, hetzij in de ruimere economie andere materialen te vervangen die anders voor een specifieke functie zouden zijn gebruikt, of waardoor de afvalstof voor die functie wordt klaargemaakt. Bijlage II bevat een niet-limitatieve lijst van nuttige toepassingen;

[...]”

4        Artikel 6 van richtlijn 2008/98, met als opschrift „Einde-afvalfase”, bepaalt:

„1.      Sommige specifieke afvalstoffen zijn niet langer afvalstoffen in de zin van artikel 3, punt 1, wanneer zij een behandeling voor nuttige toepassing, waaronder een recyclingsbehandeling, hebben ondergaan en voldoen aan specifieke criteria die opgesteld moeten worden onder de volgende voorwaarden:

a)      de stof of het voorwerp wordt gebruikelijk toegepast voor specifieke doelen;

b)      er is een markt voor of vraag naar de stof of het voorwerp;

c)      de stof of het voorwerp voldoet aan de technische voorschriften voor de specifieke doelen en aan de voor producten geldende wetgeving en normen; en tevens

d)      het gebruik van de stof of het voorwerp heeft over het geheel genomen geen ongunstige effecten voor het milieu of de menselijke gezondheid.

De criteria omvatten, indien nodig, grenswaarden voor verontreinigende stoffen, en houden rekening met eventuele nadelige milieugevolgen van de stof of het voorwerp.

2.      De maatregelen die beogen niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn te wijzigen door haar aan te vullen en die betrekking hebben op het aannemen van de in lid 1 bedoelde criteria en de omschrijving van het soort afvalstoffen waarop die criteria van toepassing zijn, worden vastgesteld volgens de in artikel 39, lid 2, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing. Specifieke criteria voor de ‚einde-afvalfase’ moeten onder meer ten minste worden overwogen voor granulaten, papier, glas, metaal, banden en textiel.

[...]

4.      Indien er geen volgens de in de leden 1 en 2 bedoelde procedure op communautair niveau bepaalde criteria bestaan, kunnen de lidstaten, rekening houdend met de toepasselijke rechtspraak, per geval beslissen of een bepaalde afvalstof niet langer een afvalstof is. [...]”

5        Artikel 7 van deze richtlijn, met als opschrift „Lijst van afvalstoffen”, bepaalt in lid 1:

„De maatregelen tot wijziging van niet-essentiële elementen van deze richtlijn ter actualisering van de bij beschikking 2000/532/EG opgestelde lijst van afvalstoffen, worden volgens de in artikel 39, lid 2, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing vastgesteld. In de lijst van afvalstoffen worden gevaarlijke afvalstoffen opgenomen en wordt rekening gehouden met de oorsprong en samenstelling van de afvalstoffen en, waar nodig, de concentratiegrenswaarden voor gevaarlijke stoffen. De lijst van afvalstoffen is bindend waar het erom gaat te bepalen welke afvalstoffen als gevaarlijke afvalstoffen moeten worden aangemerkt. De opneming van een stof of een voorwerp in de lijst betekent niet dat die stof of dat voorwerp in alle omstandigheden een afvalstof is. Een stof of een voorwerp wordt alleen als afvalstof aangemerkt indien het gaat om een afvalstof in de zin van artikel 3, punt 1.”

6        Artikel 13 van richtlijn 2008/98 luidt:

„De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat het afvalstoffenbeheer geen gevaar oplevert voor de gezondheid van de mens en geen nadelige gevolgen heeft voor het milieu [...]”.

7        Artikel 17 van richtlijn 2008/98, met als opschrift „Toezicht op gevaarlijke afvalstoffen”, luidt:

„De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de productie, de inzameling en het vervoer van gevaarlijk afval, alsmede de opslag en verwerking ervan, plaatsvinden onder omstandigheden waarbij bescherming van het milieu en de menselijke gezondheid wordt geboden ter voldoening aan de bepalingen van artikel 13, met inbegrip van maatregelen ter waarborging van traceerbaarheid vanaf de productie tot aan de eindbestemming [van] en toezicht op gevaarlijke afvalstoffen ter voldoening aan de vereisten van de artikelen 35 en 36.”

 REACH-verordening

8        Artikel 1, lid 1, van de REACH-verordening bepaalt:

„Het doel van deze verordening is een hoog niveau van bescherming van de gezondheid van de mens en het milieu, inclusief de bevordering van alternatieve beoordelingsmethoden voor gevaren van stoffen, alsmede het vrije verkeer van stoffen op de interne markt te waarborgen en tegelijkertijd het concurrentievermogen en de innovatie te vergroten.”

9        In artikel 2, lid 2, van de REACH-verordening is bepaald:

„Afvalstoffen, als omschreven in richtlijn [2008/98], zijn geen stof, mengsel of voorwerp in de zin van artikel 3 van deze verordening.”

10      Artikel 3, punten 1 tot en met 3, van de REACH-verordening bevat de volgende begripsomschrijvingen:

„1.      ‚stof’: een chemisch element en de verbindingen ervan, zoals zij voorkomen in natuurlijke toestand of bij de vervaardiging ontstaan, met inbegrip van alle additieven die nodig zijn voor het behoud van de stabiliteit ervan en alle onzuiverheden ten gevolge van het toegepaste procedé, doch met uitzondering van elk oplosmiddel dat kan worden afgescheiden zonder dat de stabiliteit van de stof wordt aangetast of de samenstelling ervan wordt gewijzigd;

2.      ‚mengsel’: een mengsel of oplossing bestaande uit twee of meer stoffen;

3.      ‚voorwerp’: een object waaraan tijdens de productie een speciale vorm, oppervlak of patroon wordt gegeven waardoor zijn functie in hogere mate wordt bepaald dan door de chemische samenstelling”.

11      Artikel 67, leden 1 en 3, van de REACH-verordening, dat deel uitmaakt van titel VIII („Beperkingen op de vervaardiging, het in de handel brengen en het gebruik van bepaalde gevaarlijke stoffen en mengsels”), hoofdstuk 1 („Algemene aspecten”), van deze verordening, bepaalt:

„1.      Een stof als zodanig of in een mengsel of voorwerp waarvoor in bijlage XVII een beperking is opgenomen, mag niet worden vervaardigd, in de handel worden gebracht of worden gebruikt tenzij aan de voorwaarden van die beperking wordt voldaan. [...]

[...]

3.      Tot 1 juni 2013 kan een lidstaat bestaande en strengere met bijlage XVII verband houdende beperkingen op de vervaardiging, het in de handel brengen en het gebruik van een stof handhaven, mits van die beperkingen kennis is gegeven overeenkomstig het Verdrag. De Commissie stelt een overzicht van deze beperkingen op [en] publiceert dit uiterlijk op 1 juni 2009.”

12      Artikel 68 van de REACH-verordening luidt:

„1.      Wanneer aan de vervaardiging, het gebruik of het in de handel brengen van stoffen een onaanvaardbaar risico voor de gezondheid van de mens of voor het milieu is verbonden dat een aanpak op gemeenschapsniveau vereist, wordt bijlage XVII volgens de in artikel 133, lid 4, bedoelde procedure zodanig gewijzigd dat [...] nieuwe beperkingen worden gesteld of bestaande beperkingen [...] worden gewijzigd [...].

[...]

2.      Voor een stof als zodanig, in een mengsel of in een voorwerp, die aan de criteria voor indeling in de gevarenklassen kankerverwekkendheid, mutageniteit in geslachtscellen of giftig voor de voortplanting, categorie 1A of 1B, voldoet en die door consumenten zou kunnen worden gebruikt, en waarvoor de Commissie beperkingen op het gebruik door consumenten voorstelt, wordt bijlage XVII volgens de in artikel 133, lid 4, bedoelde procedure gewijzigd. De artikelen 69 tot en met 73 zijn niet van toepassing.”

13      Krachtens artikel 69 van deze verordening leidt de Commissie of een lidstaat de procedure voor het invoeren van nieuwe beperkingen in, wanneer de vervaardiging, het in de handel brengen of het gebruik van een stof als zodanig of in een mengsel of voorwerp volgens hen een risico voor de menselijke gezondheid of het milieu met zich brengt dat niet afdoende wordt beheerst en communautaire maatregelen vereist die verder gaan dan de reeds genomen maatregelen.

14      Artikel 128 van de REACH-verordening bepaalt:

„1.      Onverminderd lid 2 mogen de lidstaten de vervaardiging, de invoer, het in de handel brengen of het gebruik van een stof, als zodanig of in een mengsel of voorwerp, die binnen het toepassingsgebied van deze verordening valt en aan deze verordening voldoet, en in voorkomend geval aan communautaire uitvoeringsbesluiten daarvan, niet verbieden, beperken of belemmeren.

2.      Deze verordening belet niet dat de lidstaten voor de bescherming van werknemers, de gezondheid van de mens en het milieu, nationale regels handhaven of vaststellen die van toepassing zijn in gevallen waarin deze verordening de voorschriften voor de vervaardiging, het in de handel brengen of het gebruik niet harmoniseert.”

15      In artikel 129, lid 1, van deze verordening is bepaald:

„Wanneer een lidstaat gegronde redenen heeft om aan te nemen dat ter bescherming van de gezondheid van de mens of het milieu onmiddellijk optreden absoluut noodzakelijk is ten aanzien van een stof, als zodanig of in een mengsel of voorwerp, zelfs indien deze weliswaar aan de voorschriften van deze verordening voldoet, kan die lidstaat passende voorlopige maatregelen nemen. [...]”

16      Bijlage XVII bij de REACH-verordening, met als opschrift „Beperkingen op de vervaardiging, het in de handel brengen en het gebruik van bepaalde gevaarlijke stoffen, mengsels en voorwerpen”, bevat in kolom 1 een nr. 19 dat betrekking heeft op „arseenverbindingen”. De beperkingen inzake deze verbindingen zijn overgenomen uit richtlijn 76/769/EEG van de Raad van 27 juli 1976 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen der lidstaten inzake de beperking van het op de markt brengen en van het gebruik van bepaalde gevaarlijke stoffen en preparaten (PB L 262, blz. 201).

17      Wat deze arseenverbindingen betreft, bepaalt nr. 19 van bijlage XVII in kolom 2 („Beperkingsvoorwaarden”):

„[...]

3.      Mogen niet worden gebruikt voor de verduurzaming van hout. Evenmin mag aldus behandeld hout in de handel worden gebracht.

4.      In afwijking van punt 3 geldt het volgende:

a)      stoffen en mengsels voor de verduurzaming van hout mogen alleen worden gebruikt in industriële installaties die van vacuüm- of druktechnologie gebruikmaken om hout te impregneren, als het oplossingen van anorganische verbindingen van koper, chroom en arseen (CCA) van type C zijn en als zij toegelaten zijn overeenkomstig artikel 5, lid 1, van richtlijn 98/8/EG. Aldus behandeld hout mag niet in de handel worden gebracht voordat het verduurzamingsmiddel volledig is gefixeerd;

b)      hout dat overeenkomstig het bepaalde sub a met CCA-oplossingen is behandeld, mag voor professionele en industriële toepassingen in de handel worden gebracht, indien de structurele integriteit van het hout vereist is voor de veiligheid van mensen of vee en het onwaarschijnlijk is dat mensen er gedurende de levensduur van dit hout mee in aanraking komen:

–        voor de utiliteitsbouw;

–        voor bruggen;

[...]

–        voor telefoon- en elektriciteitspalen;

[...]

d)      het sub a bedoelde behandelde hout mag niet worden gebruikt:

–        voor de woningbouw, ongeacht het doel;

–        voor toepassingen waarbij gevaar van herhaald huidcontact bestaat;

[...]

5.      Met arseenverbindingen behandeld hout dat vóór 30 september 2007 in de Gemeenschap in gebruik was of dat overeenkomstig punt 4 in de handel is gebracht, mag op zijn plaats blijven en verder worden gebruikt tot het einde van zijn levensduur.

6.      Met CCA[-oplossingen] van type C behandeld hout dat vóór 30 september 2007 in de Gemeenschap in gebruik was of overeenkomstig punt 4 in de handel is gebracht:

–        mag worden gebruikt of hergebruikt onder de in punt 4, sub b, c en d, vermelde voorwaarden;

–        mag in de handel worden gebracht onder de in punt 4, sub b, c en d, vermelde voorwaarden.

7.      De lidstaten mogen toestaan dat met andere typen CCA-oplossingen behandeld hout dat vóór 30 september 2007 in de Gemeenschap in gebruik was:

–        onder de in punt 4, sub b, c en d, vermelde voorwaarden wordt gebruikt of hergebruikt;

–        onder de in punt 4, sub b, c en d, vermelde voorwaarden in de handel wordt gebracht.”

 Fins recht

 Wet nr. 86/2000 inzake milieubescherming

18      § 7 van wet nr. 86/2000 inzake milieubescherming, met als opschrift „Verbod op bodemverontreiniging”, bepaalt in de op het hoofdgeding toepasselijke versie:

„Afvalstoffen of andere stoffen en organismen of micro-organismen mogen niet in de bodem worden (achter)gelaten indien de bodemkwaliteit daardoor zodanig verslechtert dat dit gevaar kan opleveren of nadelige gevolgen kan hebben voor de gezondheid of het milieu, de recreatieve waarde aanzienlijk kan verminderen, of op soortgelijke wijze afbreuk kan doen aan openbare of particuliere belangen. [...]”

19      § 28 van deze wet luidt:

„Voor elke activiteit die een risico op milieuverontreiniging inhoudt, is een vergunning (milieuvergunning) vereist. Bij decreet wordt bepaald welke activiteiten een vergunning behoeven.

Een milieuvergunning is eveneens vereist:

1)      voor elke activiteit die kan leiden tot verontreiniging van het netwerk van waterlopen, wanneer het betrokken project geen voorafgaande goedkeuring overeenkomstig de waterwet behoeft;

[...]

4)      voor de industriële of professionele verwerking van afvalstoffen die binnen de werkingssfeer van de afvalstoffenwet vallen.”

 Regeringsdecreet nr. 647/2009 houdende afwijking van een aantal bepalingen van bijlage XVII bij de REACH-verordening

20      § 1 van regeringsdecreet nr. 647/2009 houdende afwijking van een aantal bepalingen van bijlage XVII bij de REACH-verordening bepaalt:

„Overeenkomstig de bijlage bij dit decreet wordt afgeweken van de in bijlage XVII bij de REACH-verordening neergelegde beperkingen op het vervaardigen, het in de handel brengen en het gebruik van bepaalde gevaarlijke stoffen en mengsels en van bepaalde gevaarlijke voorwerpen in de zin van artikel 67 van die verordening.”

21      Wat arseenverbindingen betreft, bevat de bijlage bij dit regeringsdecreet de volgende bepaling:

„In afwijking van nr. 19 van bijlage XVII bij de REACH-verordening mag met CCA-oplossingen van type B behandeld hout dat vóór 30 september 2007 in gebruik was, in de handel worden gebracht, worden gebruikt en hergebruikt, indien aan de in nr. 19, punt 4, sub b, c en d, van bijlage XVII bij de REACH-verordening gestelde voorwaarden is voldaan.”

 Hoofdgeding en prejudiciële vragen

22      In 2008 heeft de liikenne ja infrastruktuuri -vastuualue beslist om herstelwerkzaamheden te verrichten aan het 35 km lange pad dat Raittijärvi (dorp in Lapland) met de dichtstbijzijnde rijweg verbindt en gedeeltelijk door een Natura 2000-gebied loopt. In het kader van deze werkzaamheden zouden onder meer smalle houten bruggen worden aangelegd om het „quads” gemakkelijker te maken om de vochtige gebieden buiten het winterseizoen te doorkruisen. Deze bruggen berusten op een constructie van voormalige telefoonpalen die wegens het vroegere gebruik ervan met een CCA-oplossing zijn behandeld.

23      De Lapin luonnonsuojelupiiri, de vereniging die in het hoofdgeding als verzoekster optreedt, meent dat die palen gevaarlijke afvalstoffen zijn en heeft de Lapin ympäristökeskus – thans de Lapin elinkeino-, liikenne- ja ympäristökeskuksen ympäristö ja luonnonvarat -vastuualue (dienst voor milieubescherming) – verzocht om het gebruik van die materialen te verbieden. Nadat dit verzoek bij beslissing van 24 februari 2009 was afgewezen, heeft die vereniging beroep ingesteld bij de Vaasan hallinto-oikeus (administratieve rechtbank van Vaasa), die deze afwijzende beslissing bij vonnis van 9 oktober 2009 nietig heeft verklaard.

24      Tegen dit vonnis heeft de liikenne ja infrastruktuuri -vastuualue hogere voorziening ingesteld bij de Korkein hallinto-oikeus (hoogste administratieve rechtscollege).

25      De verwijzende rechter vraagt zich met name af of een milieuvergunning in de zin van wet nr. 86/2000 is vereist om gebruik te mogen maken van voormalige telefoonpalen die met een CCA-oplossing zijn behandeld. Om deze vraag te kunnen beantwoorden dient volgens deze rechter te worden nagegaan of het bij deze thans als draagbalken hergebruikte palen, gelet op de omstandigheid dat de REACH-verordening het gebruik van dergelijk behandeld hout toestaat, om afvalstoffen en met name om gevaarlijke afvalstoffen gaat dan wel of zij dit karakter ten gevolge van dit hergebruik hebben verloren.

26      In deze omstandigheden heeft de Korkein hallinto-oikeus de behandeling van de zaak geschorst en het Hof om een prejudiciële beslissing verzocht over de volgende vragen:

„1)      Kan uit de omstandigheid dat afval als gevaarlijk afval is ingedeeld, rechtstreeks worden geconcludeerd dat het gebruik van de stof of het voorwerp over het geheel genomen ongunstige effecten heeft voor het milieu of de menselijke gezondheid in de zin van artikel 6, lid 1, sub d, van richtlijn 2008/98/EG [...]? Vormt ook gevaarlijk afval niet langer afval, wanneer is voldaan aan de in artikel 6, lid 1, van richtlijn 2008/98 vastgestelde voorwaarden?

2)      Moet bij de uitlegging van het begrip afval en bij de beoordeling van de verplichting om zich van een stof of voorwerp te ontdoen, belang worden gehecht aan de omstandigheid dat hergebruik van het te beoordelen voorwerp volgens de in artikel 67 van de REACH-verordening genoemde bijlage XVII onder bepaalde voorwaarden is toegestaan? Zo ja, welk belang moet aan deze omstandigheid worden gehecht?

3)      Zijn door artikel 67 van de REACH-verordening de voorschriften voor de vervaardiging, het in de handel brengen of het gebruik in de zin van artikel 128, lid 2, van de REACH-verordening geharmoniseerd, zodat het gebruik van de in bijlage XVII genoemde mengsels en voorwerpen niet kan worden belet op basis van nationale bepalingen betreffende de bescherming van het milieu, als deze beperkingen niet zijn gepubliceerd in het door de Commissie opgestelde overzicht, bedoeld in artikel 67, lid 3, van de REACH-verordening?

4)      Moet de in nr. 19, punt 4, sub b, van bijlage XVII bij de REACH-verordening opgenomen opsomming van toepassingen van met CCA geïmpregneerd hout aldus worden uitgelegd dat daarin alle mogelijke toepassingen zijn opgenomen?

5)      Kan de onderhavige toepassing als onderconstructie van een houtpad worden gelijkgesteld met de toepassingen die zijn opgenomen in de in vraag 4 genoemde opsomming, zodat deze toepassing op basis van nr. 19, punt 4, sub b, van bijlage XVII bij de REACH-verordening kan worden toegestaan wanneer aan de overige noodzakelijke voorwaarden is voldaan?

6)      Welke factoren moeten in aanmerking worden genomen om te bepalen of een gevaar van herhaald huidcontact bestaat in de zin van nr. 19, punt 4, sub d, van bijlage XVII bij de REACH-verordening?

7)      Wordt met het woord ‚gevaar’ in de in vraag 6 genoemde bepaling bedoeld dat herhaald huidcontact theoretisch mogelijk is, of dat een dergelijk contact ten minste in zekere mate waarschijnlijk is?”

 Beantwoording van de prejudiciële vragen

 Inleidende opmerkingen

27      Zoals blijkt uit de motivering van het verzoek om een prejudiciële beslissing ligt aan het bij de verwijzende rechter aanhangig gemaakte geding in wezen de omstandigheid ten grondslag dat de betrokken telefoonpalen weliswaar met een gevaarlijke stof in de zin van de REACH-verordening zijn behandeld, maar dat een dergelijke behandeling volgens deze verordening niet belet dat deze houten palen in bepaalde situaties en onder bepaalde voorwaarden voor bepaalde toepassingen kunnen worden gebruikt, zoals, in voorkomend geval, voor smalle bruggen op het litigieuze pad.

28      In deze samenhang dient het Hof eerst uitspraak te doen over de vragen betreffende de uitlegging van de REACH-verordening, die losstaat van de regeling inzake afvalstoffen, temeer daar afvalstoffen als omschreven in richtlijn 2008/98 volgens artikel 2, lid 2, van die verordening niet als stof, mengsel of voorwerp in de zin van artikel 3 ervan kunnen worden aangemerkt.

29      Voorts moet bij de beantwoording van de voorgelegde vragen toepassing worden gemaakt van richtlijn 2008/98 en de REACH-verordening, wat de in het hoofdgeding aan de orde zijnde bepalingen ervan betreft, aangezien de verwijzende rechter op verzoek van het Hof overeenkomstig artikel 104, lid 5, van het Reglement voor de procesvoering van het Hof van Justitie in de op de datum van dit verzoek geldende versie, heeft verduidelijkt dat het Hof niet enkel rekening dient te houden met het ten tijde van de litigieuze feiten geldende recht, maar ook met het recht dat zal gelden op de datum waarop het uitspraak zal doen.

 Derde vraag

30      Met zijn derde vraag, die eerst moet worden onderzocht, wenst de verwijzende rechter te vernemen of de artikelen 67 en 128 van de REACH-verordening aldus moeten worden uitgelegd dat deze verordening een harmonisatie inhoudt van de voorwaarden inzake de vervaardiging, het in de handel brengen of het gebruik van stoffen zoals arseenverbindingen, waarvoor overeenkomstig bijlage XVII bij die verordening overigens een beperking geldt.

31      In dit verband zij eraan herinnerd dat de REACH-verordening volgens artikel 1, lid 1, ervan een hoog niveau van bescherming van de menselijke gezondheid en het milieu, met inbegrip van de bevordering van alternatieve methoden voor de beoordeling van aan stoffen verbonden gevaren, en het vrije verkeer van stoffen op de interne markt beoogt te waarborgen, en tegelijkertijd tot doel heeft het concurrentievermogen en de innovatie te vergroten (arrest van 7 juli 2009, S.P.C.M. e.a., C‑558/07, Jurispr. blz. I‑5783, punt 35).

32      Zoals de advocaat-generaal in punt 55 van haar conclusie heeft opgemerkt, wordt het vrije verkeer binnen de interne markt gewaarborgd door het bij artikel 128, lid 1, van de REACH-verordening aan de lidstaten opgelegde verbod om de vervaardiging, de invoer, het in de handel brengen of het gebruik van een stof, als zodanig of in een mengsel of een voorwerp, die binnen de werkingssfeer van deze verordening valt en aan deze verordening en in voorkomend geval de communautaire uitvoeringsbesluiten daarvan voldoet, te verbieden, te beperken of te belemmeren. Artikel 128, lid 2, ervan bepaalt evenwel dat geen enkele bepaling van de REACH-verordening belet dat de lidstaten voor de bescherming van werknemers, de menselijke gezondheid en het milieu, nationale regels handhaven of vaststellen die gelden voor gevallen waarin deze verordening de voorwaarden inzake de vervaardiging, het in de handel brengen of het gebruik niet harmoniseert.

33      Uit deze bepalingen blijkt dus dat de Uniewetgever die voorwaarden in bepaalde gevallen, waaronder het in artikel 67, lid 1, van de REACH-verordening bedoelde geval, heeft willen harmoniseren.

34      Volgens die bepaling mag een stof als zodanig of in een mengsel of een voorwerp waarvoor overeenkomstig bijlage XVII een beperking geldt, namelijk niet worden vervaardigd, in de handel worden gebracht of worden gebruikt wanneer niet aan de door die beperking gestelde voorwaarden is voldaan.

35      Bijgevolg kunnen aan de vervaardiging, het in de handel brengen of het gebruik van een in artikel 67, lid 1, van de REACH-verordening bedoelde stof geen andere voorwaarden worden verbonden dan die welke in die bepaling zijn gesteld en die, zoals blijkt uit de artikelen 68, lid 1, en 69 van die verordening, tegemoetkomen aan de noodzaak van een „aanpak op gemeenschapsniveau”.

36      Hoewel artikel 67, lid 3, van de REACH-verordening een lidstaat toestaat om bestaande beperkingen die strenger zijn dan die van bijlage XVII, te handhaven, geldt dit slechts voorlopig – tot 1 juni 2013 – en op voorwaarde dat van deze beperkingen kennis is gegeven aan de Commissie, wat de Republiek Finland overigens erkent niet te hebben gedaan. Het voorlopige en voorwaardelijke karakter van deze maatregel kan niet afdoen aan het feit dat door artikel 67, lid 1, van de REACH-verordening een harmonisatie tot stand is gebracht.

37      Bijgevolg kan een lidstaat die nieuwe voorwaarden wil verbinden aan de vervaardiging, het in de handel brengen of het gebruik van een stof waarvoor overeenkomstig bijlage XVII bij de REACH-verordening een beperking geldt, dit slechts doen overeenkomstig artikel 129, lid 1, van deze verordening wanneer optreden absoluut noodzakelijk is om de menselijke gezondheid of het milieu te beschermen, of overeenkomstig artikel 114, lid 5, VWEU op basis van nieuwe wetenschappelijke bewijzen die met name met milieubescherming verband houden. Het zou onverenigbaar zijn met de doelstellingen van deze verordening indien de lidstaten andere voorwaarden zouden stellen (zie naar analogie arrest van 15 september 2005, Cindu Chemicals e.a., C‑281/03 en C‑282/03, Jurispr. blz. I‑8069, punt 44).

38      In deze omstandigheden moet op de derde vraag worden geantwoord dat de artikelen 67 en 128 van de REACH-verordening aldus moeten worden uitgelegd dat het Unierecht een harmonisatie tot stand brengt van de voorwaarden inzake de vervaardiging, het in de handel brengen of het gebruik van stoffen zoals arseenverbindingen, waarvoor overeenkomstig bijlage XVII bij deze verordening een beperking geldt.

 Vierde en vijfde vraag

39      Met zijn vierde en vijfde vraag, die samen moeten worden onderzocht, wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of nr. 19, punt 4, sub b, van bijlage XVII bij de REACH-verordening, waarin de toepassingen zijn opgesomd waarvoor met een CCA-oplossing behandeld hout mag worden gebruikt, aldus moet worden uitgelegd dat deze bepaling een limitatief karakter heeft en dus niet tot andere dan de daarin opgesomde toepassingen kan worden uitgebreid.

40      In nr. 19, punt 4, van bijlage XVII bij de REACH-verordening is vastgesteld in welke gevallen kan worden afgeweken van nr. 19, punt 3, krachtens hetwelk arseenverbindingen niet voor verduurzaming van hout mogen worden gebruikt.

41      Uit zowel de tekst als het doel van die bepalingen blijkt dat de uitzondering waarin dat punt 4 voorziet, noodzakelijkerwijs eng moet worden uitgelegd.

42      Vaststaat immers dat de Uniewetgever, voor zover hij arseenverbindingen in bijlage XVII bij de REACH-verordening heeft opgenomen, van oordeel was dat die stof een niet-beheerst en zelfs onaanvaardbaar gevaar of risico voor de menselijke gezondheid en het milieu inhoudt, zoals met name blijkt uit het opschrift van die bijlage en de artikelen 68 en 69 van die verordening. Om die reden mogen de uitzonderingen op het gebruik van een dergelijke stof niet ruim worden uitgelegd.

43      Bijgevolg heeft de in nr. 19, punt 4, sub b, van bijlage XVII bij de REACH-verordening opgenomen lijst van toepassingen waarvoor met een CCA-oplossing behandeld hout mag worden gebruikt een limitatief karakter.

44      Wat het gebruik van het hout bij de aan het hoofdgeding ten grondslag liggende werkzaamheden betreft, blijkt uit het aan het Hof voorgelegde dossier, en met name uit de daarin opgenomen foto’s, niet dat de in het hoofdgeding aan de orde zijnde smalle bruggen met name qua structurele en functionele eigenschappen verschillen van om het even welke andere voor de aanleg van een weg noodzakelijke brug of constructie. Het staat evenwel alleen aan de nationale rechter om na te gaan of het gebruik van de litigieuze telefoonpalen ter ondersteuning van deze bruggen wel degelijk valt onder de toepassingen die in de in het vorige punt van dit arrest genoemde lijst zijn vermeld.

45      In deze omstandigheden moet op de vierde en de vijfde vraag worden geantwoord dat nr. 19, punt 4, sub b, van bijlage XVII bij de REACH-verordening, waarin is opgesomd voor welke toepassingen met een CCA-oplossing behandeld hout bij wijze van uitzondering kan worden gebruikt, aldus moet worden uitgelegd dat de in die bepaling opgenomen opsomming een limitatief karakter heeft en dat deze uitzondering bijgevolg niet kan worden toegepast op andere dan de daarin genoemde gevallen. Het staat aan de verwijzende rechter om na te gaan of het gebruik van de litigieuze telefoonpalen ter ondersteuning van smalle bruggen in omstandigheden als die van het hoofdgeding wel degelijk onder de in die bepaling opgesomde toepassingen valt.

 Zesde en zevende vraag

46      Met zijn zesde en zevende vraag, die samen moeten worden onderzocht, wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen wat de strekking is van nr. 19, punt 4, sub d, tweede streepje, van bijlage XVII bij de REACH-verordening, volgens hetwelk met een CCA-oplossing behandeld hout niet mag worden gebruikt voor toepassingen waarbij gevaar voor herhaald huidcontact bestaat.

47      Zoals de advocaat-generaal in de punten 45 en 46 van haar conclusie heeft opgemerkt, heeft de Uniewetgever het gebruik van dat soort hout niet willen verbieden louter op grond van het bestaan van een gevaar voor huidcontact, aangezien een dergelijk gevaar in de praktijk nooit volledig kan worden uitgesloten. Het betrokken verbod vindt zijn rechtvaardiging bijgevolg in het herhaalde karakter van dat contact.

48      Gelet op de in punt 31 van dit arrest in herinnering gebrachte doelstellingen van de REACH-verordening, moet het aldus bedoelde gevaar erin bestaan dat het betrokken publiek ten gevolge van het veelvuldige karakter van het huidcontact is blootgesteld aan een gevaar voor de menselijke gezondheid.

49      In dit verband zij opgemerkt dat met een CCA-oplossing behandeld hout krachtens nr. 19, punt 4, sub b, van bijlage XVII bij de REACH-verordening slechts in de handel mag worden gebracht voor professioneel en industrieel gebruik voor zover het met name onwaarschijnlijk is dat het publiek gedurende de gebruiksduur van dit hout er met de huid mee in aanraking komt.

50      Het in nr. 19, punt 4, sub d, tweede streepje, van bijlage XVII bij de REACH-verordening bedoelde verbod moet dan ook voor alle situaties gelden waarin de huid naar alle waarschijnlijkheid herhaaldelijk in contact komt met hout dat met een CCA-oplossing is behandeld.

51      Die waarschijnlijkheid moet bijgevolg worden beoordeeld naar de concrete omstandigheden waarin wordt gebruikgemaakt van de toepassingen waarvoor met een CCA-oplossing behandeld hout kan worden gebruikt. Meer bepaald kan deze waarschijnlijkheid in omstandigheden als die van het hoofdgeding afhangen van wijze waarop de litigieuze telefoonpalen in de structuur van de smalle bruggen zijn verwerkt of ook van de verschillende soorten gebruik dat ervan is gemaakt. Indien deze palen immers enkel dienen ter ondersteuning van die bruggen en niet de weg vormen waarover gebruikers in normale omstandigheden rijden, is het in beginsel onwaarschijnlijk dat de huid van die gebruikers herhaaldelijk in aanraking komt met het behandelde hout. Het staat evenwel aan de verwijzende rechter om dit te beoordelen.

52      In deze omstandigheden moet op de zesde en de zevende vraag worden geantwoord dat nr. 19, punt 4, sub d, tweede streepje, van bijlage XVII bij de REACH-verordening, volgens hetwelk met een CCA-oplossing behandeld hout niet mag worden gebruikt voor toepassingen waarbij gevaar voor herhaald huidcontact bestaat, aldus moet worden uitgelegd dat het betrokken verbod geldt voor alle situaties waarin de huid naar alle waarschijnlijkheid herhaaldelijk met het behandelde hout in aanraking komt. Het staat aan de verwijzende rechter om op basis van de concrete omstandigheden van het normale gebruik van de toepassing waarvoor dat hout is gebruikt, te beoordelen of van een dergelijke waarschijnlijkheid sprake is.

 Eerste vraag

53      Met zijn eerste vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of uit de in artikel 6, lid 1, eerste alinea, sub d, van richtlijn 2008/98 geformuleerde regel dat een afvalstof na een behandeling voor nuttige toepassing of recycling niet langer een afvalstof is indien het gebruik ervan over het geheel genomen geen ongunstige effecten voor het milieu of de menselijke gezondheid heeft, volgt dat een als gevaarlijk ingedeelde afvalstof altijd een afvalstof blijft.

54      Bij deze vraag gaat de verwijzende rechter uit van de premisse dat de in het hoofdgeding aan de orde zijnde telefoonpalen, nadat zij niet langer voor hun oorspronkelijke bestemming werden gebruikt, afvalstoffen in de zin van richtlijn 2008/98 zijn geworden en hun nieuwe bestemming als ondersteunende structuur voor smalle bruggen slechts in overeenstemming is met de voorwaarden van deze richtlijn wanneer zij de hoedanigheid van afvalstoffen hebben verloren onder de voorwaarden van artikel 6, lid 1, eerste alinea, van die richtlijn, in het bijzonder wanneer het gebruik ervan over het geheel genomen geen ongunstige effecten voor het milieu of de menselijke gezondheid heeft.

55      Zoals de advocaat-generaal in punt 67 van haar conclusie heeft opgemerkt, bepaalt artikel 6, lid 1, eerste alinea, van richtlijn 2008/98 evenwel enkel de voorwaarden voor de specifieke criteria op basis waarvan kan worden bepaald welke afvalstoffen niet langer afvalstoffen in de zin van artikel 3, punt 1, van die richtlijn zijn wanneer zij een behandeling voor nuttige toepassing of recycling hebben ondergaan. Bijgevolg kan louter op basis van dergelijke voorwaarden niet rechtstreeks worden vastgesteld dat bepaalde afvalstoffen niet langer als afvalstoffen hoeven te worden beschouwd. Overigens staat vast dat het Unierecht geen dergelijke specifieke criteria heeft vastgesteld voor hout dat is behandeld in omstandigheden als die van het hoofdgeding.

56      Indien er op Unieniveau geen criteria zijn vastgesteld, kunnen de lidstaten evenwel krachtens artikel 6, lid 4, van richtlijn 2008/98, rekening houdend met de toepasselijke rechtspraak, per geval beslissen of bepaalde afvalstoffen niet langer afvalstoffen zijn. Om de verwijzende rechter een zinvol antwoord te geven, moet dus op basis van de toepasselijke rechtspraak worden nagegaan of een als gevaarlijk aangemerkte afvalstof kan ophouden een afvalstof te zijn, wat noch artikel 6 noch enige andere bepaling van richtlijn 2008/98 uitsluit.

57      Dienaangaande zij eraan herinnerd dat een afvalstof, zelfs wanneer zij een volledige behandeling voor nuttige toepassing heeft ondergaan waardoor zij dezelfde eigenschappen en kenmerken als een grondstof heeft verkregen, niettemin als een afvalstof kan worden aangemerkt wanneer de houder ervan overeenkomstig de in artikel 3, punt 1, van richtlijn 2008/98 opgenomen omschrijving zich ervan ontdoet of voornemens of verplicht is zich ervan te ontdoen (zie in die zin arresten van 15 juni 2000, ARCO Chemie Nederland e.a., C‑418/97 en C‑419/97, Jurispr. blz. I‑4475, punt 94, en 18 april 2002, Palin Granit en Vehmassalon kansanterveystyön kuntayhtymän hallitus, C‑9/00, Jurispr. blz. I‑3533, punt 46). Het staat aan de verwijzende rechter om de beoordelingen te verrichten die dienaangaande noodzakelijk zijn.

58      Het feit dat een stof resulteert uit een behandeling voor nuttige toepassing in de zin van richtlijn 2008/98, is slechts één van de factoren die in aanmerking moet worden genomen om te bepalen of die stof nog steeds een afvalstof is, doch laat als zodanig nog geen definitieve conclusie dienaangaande toe (arrest ARCO Chemie Nederland e.a., reeds aangehaald, punt 97).

59      Om vast te stellen of het betrokken voorwerp door middel van een behandeling voor nuttige toepassing tot een bruikbaar product kan worden omgevormd, moet dan ook aan de hand van alle omstandigheden van het geval worden nagegaan of het voorwerp overeenkomstig de in richtlijn 2008/98 en met name in de artikelen 1 en 13 ervan gestelde voorwaarden kan worden gebruikt zonder dat dit gevaar oplevert voor de menselijke gezondheid en nadelige gevolgen heeft voor het milieu.

60      Bijgevolg moet op de eerste vraag worden geantwoord dat het Unierecht in beginsel niet uitsluit dat een als gevaarlijk aangemerkte afvalstof niet langer een afvalstof in de zin van richtlijn 2008/98 is wanneer zij door middel van een behandeling voor nuttige toepassing bruikbaar kan worden gemaakt zonder dat dit gevaar oplevert voor de menselijke gezondheid en nadelige gevolgen heeft voor het milieu, en voorts niet wordt geconstateerd dat de houder van het betrokken voorwerp zich ervan ontdoet dan wel voornemens of verplicht is zich ervan te ontdoen in de zin van artikel 3, punt 1, van die richtlijn, hetgeen de verwijzende rechter dient na te gaan.

 Tweede vraag

61      Met zijn tweede vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of de REACH-verordening, met name bijlage XVII erbij, voor zover zij het gebruik van met CCA-oplossingen behandeld hout onder bepaalde voorwaarden toestaat, relevant is om te bepalen of dergelijk hout niet langer een afvalstof is omdat de houder ervan, wanneer aan die voorwaarden is voldaan, niet is gehouden zich ervan te ontdoen in de zin van artikel 3, punt 1, van richtlijn 2008/98.

62      Zoals in punt 31 van dit arrest in herinnering is gebracht, beoogt de REACH-verordening met name een hoog niveau van bescherming van de menselijke gezondheid en het milieu te waarborgen. Gelet op deze doelstelling moet worden aangenomen dat de Uniewetgever, door onder bepaalde voorwaarden toe te staan dat met CCA-oplossingen behandeld hout wordt gebruikt, van mening was dat het gevaar dat dit gebruik meebrengt – de behandeling wordt immers verricht met een gevaarlijke stof waarvoor overeenkomstig die verordening beperkingen gelden – niet kan afdoen aan dat hoge niveau van bescherming van de menselijke gezondheid en het milieu wanneer dat gebruik tot bepaalde toepassingen wordt beperkt.

63      Bij het beheer van afvalstoffen moet overeenkomstig artikel 13 van richtlijn 2008/98 een soortgelijke doelstelling worden nagestreefd, te weten dat beheer mag geen gevaar opleveren voor de menselijke gezondheid en geen nadelige gevolgen hebben voor het milieu. Bijgevolg staat niets eraan in de weg dat bij de beoordeling of aan deze voorwaarde is voldaan, rekening wordt gehouden met het feit dat een gevaarlijke afvalstof niet langer als een afvalstof wordt aangemerkt omdat zij nuttig wordt toegepast door middel van een overeenkomstig bijlage XVII bij de REACH-verordening toegestaan gebruik, en met de omstandigheid dat de houder ervan dus niet meer verplicht is om zich ervan te ontdoen in de zin van artikel 3, punt 1, van die richtlijn.

64      Bijgevolg dient op de tweede vraag te worden geantwoord dat de REACH-verordening, met name bijlage XVII erbij, voor zover zij het gebruik van met CCA-oplossingen behandeld hout onder bepaalde voorwaarden toestaat, in omstandigheden als die van het hoofdgeding relevant is om te bepalen of dergelijk hout mogelijkerwijs niet langer een afvalstof is omdat de houder ervan, wanneer aan die voorwaarden is voldaan, niet is gehouden zich ervan te ontdoen in de zin van artikel 3, punt 1, van richtlijn 2008/98.

 Kosten

65      Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Het Hof (Tweede kamer) verklaart voor recht:

1)      Het Unierecht sluit in beginsel niet uit dat een als gevaarlijk aangemerkte afvalstof niet langer een afvalstof is in de zin van richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 betreffende afvalstoffen en tot intrekking van een aantal richtlijnen, wanneer zij door middel van een behandeling voor nuttige toepassing bruikbaar kan worden gemaakt zonder dat dit gevaar oplevert voor de menselijke gezondheid en nadelige gevolgen heeft voor het milieu, en voorts niet wordt geconstateerd dat de houder van het betrokken voorwerp zich ervan ontdoet dan wel voornemens of verplicht is zich ervan te ontdoen in de zin van artikel 3, punt 1, van die richtlijn, hetgeen de verwijzende rechter dient na te gaan.

2)      Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH), tot oprichting van een Europees Agentschap voor chemische stoffen, houdende wijziging van richtlijn 1999/45/EG en houdende intrekking van verordening (EEG) nr. 793/93 van de Raad en verordening (EG) nr. 1488/94 van de Commissie alsmede richtlijn 76/769/EEG van de Raad en de richtlijnen 91/155/EEG, 93/67/EEG, 93/105/EG en 2000/21/EG van de Commissie, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 552/2009 van de Commissie van 22 juni 2009, met name bijlage XVII erbij, moet, voor zover zij het gebruik van met een zogenaamde „CCA”-oplossing (koper-chroom-arseen) behandeld hout onder bepaalde voorwaarden toestaat, aldus worden uitgelegd dat zij in omstandigheden als die van het hoofdgeding relevant is om te bepalen of dergelijk hout mogelijkerwijs niet langer een afvalstof is omdat de houder ervan, wanneer aan die voorwaarden is voldaan, niet is gehouden zich ervan te ontdoen in de zin van artikel 3, punt 1, van richtlijn 2008/98.

3)      De artikelen 67 en 128 van verordening nr. 1907/2006, zoals gewijzigd bij verordening nr. 552/2009, moeten aldus worden uitgelegd dat het Unierecht een harmonisatie tot stand brengt van de voorwaarden inzake de vervaardiging, het in de handel brengen of het gebruik van stoffen zoals arseenverbindingen, waarvoor overeenkomstig bijlage XVII bij deze verordening een beperking geldt.

4)      Nr. 19, punt 4, sub b, van bijlage XVII bij verordening nr. 1907/2006, zoals gewijzigd bij verordening nr. 552/2009, waarin is opgesomd voor welke toepassingen met een zogenaamde „CCA”-oplossing (koper-chroom-arseen) behandeld hout bij wijze van uitzondering kan worden gebruikt, moet aldus worden uitgelegd dat de in die bepaling opgenomen opsomming een limitatief karakter heeft en dat deze uitzondering bijgevolg niet kan worden toegepast op andere dan de daarin genoemde gevallen. Het staat aan de verwijzende rechter om na te gaan of het gebruik van de litigieuze telefoonpalen ter ondersteuning van smalle bruggen in omstandigheden als die van het hoofdgeding wel degelijk onder de in die bepaling opgesomde toepassingen valt.

5)      Nr. 19, punt 4, sub d, tweede streepje, van bijlage XVII bij verordening nr. 1907/2006, zoals gewijzigd bij verordening nr. 552/2009, volgens hetwelk met een zogenaamde „CCA”-oplossing (koper-chroom-arseen) behandeld hout niet mag worden gebruikt voor toepassingen waarbij gevaar voor herhaald huidcontact bestaat, moet aldus worden uitgelegd dat het betrokken verbod geldt voor alle situaties waarin de huid naar alle waarschijnlijkheid herhaaldelijk met het behandelde hout in aanraking komt. Het staat aan de verwijzende rechter om op basis van de concrete omstandigheden van het normale gebruik van de toepassing waarvoor dat hout is gebruikt, te beoordelen of van een dergelijke waarschijnlijkheid sprake is.

ondertekeningen


* Procestaal: Fins.