Language of document :

Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 17 november 2011 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Administrativen sad Sofia-grad - Bulgarije) - Hristo Gaydarov / Director na Glavna direktsia "Ohranitelna politsia" pri Ministerstvo na vatreshnite raboti

(Zaak C-430/10)

(Vrij verkeer van burger van Unie - Richtlijn 2004/38/EG - Verbod om nationaal grondgebied te verlaten, opgelegd wegens strafrechtelijke veroordeling in ander land - Illegale handel in verdovende middelen - Maatregel die kan worden gerechtvaardigd door openbare orde)

Procestaal: Bulgaars

Verwijzende rechter

Administrativen sad Sofia-grad

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Hristo Gaydarov

Verwerende partij: Direktor na Glavna direktsia "Ohranitelna politsia" pri Ministerstvo na vatreshnite raboti

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing - Administrativen sad Sofia-grad - Uitlegging van artikel 27, leden 1 en 2, van richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden, tot wijziging van verordening (EEG) nr. 1612/68 en tot intrekking van richtlijnen 64/221/EEG, 68/360/EEG, 72/194/EEG, 73/148/EEG, 75/34/EEG, 75/35/EEG, 90/364/EEG, 90/365/EEG en 93/96/EEG (PB L 158, blz. 77), punten 5 en 20 van de considerans van verordening (EG) nr. 562/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2006 tot vaststelling van een communautaire code betreffende de overschrijding van de grenzen door personen (Schengengrenscode) (PB L 105, blz. 1), en van artikel 71, leden 1 en 2, van de Overeenkomst ter uitvoering van het tussen de regeringen van de staten van de Benelux Economische Unie, de Bondsrepubliek Duitsland en de Franse Republiek op 14 juni 1985 te Schengen gesloten akkoord betreffende de geleidelijke afschaffing van de controles aan de gemeenschappelijke grenzen (PB L 239, van 22 september 2000, blz. 19) - Beperking van de uitoefening van het recht op vrij verkeer van een burger van de Unie - Verbod om het nationale grondgebied te verlaten wegens een in een derde staat gepleegde strafbare handeling inzake verdovende middelen - Maatregel die kan worden gerechtvaardigd door de openbare orde ten behoeve van doeleinden van algemene en bijzondere preventie

Dictum

Artikel 21 VWEU en artikel 27 van richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden, tot wijziging van verordening (EEG) nr. 1612/68 en tot intrekking van richtlijnen 64/221/EEG, 68/360/EEG, 72/194/EEG, 73/148/EEG, 75/34/EEG, 75/35/EEG, 90/364/EEG, 90/365/EEG en 93/96/EEG staan niet in de weg aan een nationale regeling die het mogelijk maakt, het recht van een staatsburger van een lidstaat om zich naar het grondgebied van een andere lidstaat te begeven, te beperken, met name op grond dat deze staatsburger in een andere staat strafrechtelijk is veroordeeld wegens illegale handel in verdovende middelen, mits in de eerste plaats het gedrag van die staatsburger een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt, in de tweede plaats de voorgenomen beperkende maatregel geschikt is om het ermee beoogde doel te verwezenlijken en niet verder gaat dan nodig is voor het bereiken van dat doel, en in de derde plaats die maatregel het voorwerp kan zijn van een effectieve rechterlijke toetsing waarin kan worden nagegaan of die maatregel rechtens en feitelijk rechtmatig is naar het recht van de Unie.

____________

1 - PB C 301 van 6.11.2010.