Language of document :

Hogere voorziening ingesteld op 27 april 2011 door de Fédération Internationale de Football Association (FIFA) tegen het arrest van het Gerecht (Zevende kamer) van 17 februari 2011 in zaak T-385/07, Fédération Internationale de Football Association (FIFA)/Europese Commissie

(Zaak C-204/11 P)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirante: Fédération Internationale de Football Association Internationale (FIFA) (vertegenwoordigers: A. Barav en D. Reymond, avocats)

Andere partijen in de procedure: Europese Commissie, Koninkrijk België, Bondsrepubliek Duitsland en Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland

Conclusies

Rekwirante concludeert dat het het Hof behage:

het arrest van het Gerecht van 17 februari 2011 in zaak T-385/07 te bevestigen wat ontvankelijkheid betreft;

het arrest van het Gerecht van 17 februari 2011 in zaak T-385/07 ten gronde te vernietigen voor zover daarbij de opneming van de "gewone wedstrijden" van de FIFA World CupTM in de Belgische lijst van evenementen "van aanzienlijk belang voor de samenleving" in de zin van de richtlijn wordt goedgekeurd;

de zaak af te doen krachtens artikel 61 van het Statuut van het Hof van Justitie;

de Commissie te verwijzen in de kosten van de FIFA betreffende de procedure in eerste aanleg en de onderhavige hogere voorziening.

Middelen en voornaamste argumenten

1.    Onjuiste rechtsopvatting, schending van artikel 36 van het Statuut van het Hof van Justitie, schending van artikel 3 bis, lid 2, van richtlijn 89/552/EEG1, zoals gewijzigd bij richtlijn 97/36/EG2, en van het Unierecht, en onjuiste toepassing van artikel 296 VWEU (overschrijding van de grenzen van de rechterlijke toetsing, tegenstrijdige motivering, niet in het bestreden besluit gegeven motivering van de kwalificatie van de FIFA World CupTM waaraan onjuiste juridische conclusies zijn verbonden, en omkering van de bewijslast)

Het Gerecht heeft volgens rekwirante het Unierecht geschonden door ter ondersteuning van de vaststelling dat de Commissie de FIFA World CupTM terecht heeft aangemerkt als een evenement dat "een geheel vormt" voor de toepassing van richtlijn 89/552, zoals gewijzigd bij richtlijn 97/36, gebruik te maken van een niet in het besluit van de Commissie3 gegeven motivering, door een onsamenhangende en tegenstrijdige motivering te geven, door te oordelen dat de lidstaten geen specifieke motivering voor de opneming van de gehele FIFA World CupTM in hun lijst van evenementen van aanzienlijk belang hoeven te geven en door de bewijslast om te keren.

2.    Onjuiste rechtsopvatting, schending van artikel 3 bis, lid 1, van richtlijn 89/552, zoals gewijzigd bij richtlijn 97/36, onjuiste toepassing van artikel 296 VWEU en schending van artikel 36 van het Statuut van het Hof van Justitie (onjuiste kwalificatie van de FIFA World CupTM, overschrijding van de grenzen van de rechterlijke toetsing, niet in het bestreden besluit vermelde overwegingen, verkeerde beoordeling van de feiten betreffende de "gewone wedstrijden" waaraan onjuiste juridische conclusies zijn verbonden, vaststelling dat de in het bestreden besluit gegeven motivering toereikend is en verzuim om in te gaan op aangevoerde argumenten)

Het Gerecht heeft volgens rekwirante het Unierecht geschonden door te oordelen dat de Commissie op goede gronden heeft vastgesteld en toereikend heeft gemotiveerd dat de gehele FIFA World CupTM een evenement van aanzienlijk belang voor de Belgische samenleving in de zin van richtlijn 89/552, zoals gewijzigd bij richtlijn 97/36, is. In het bijzonder heeft het Gerecht blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting en aan de feiten onjuiste juridische conclusies verbonden door de niet-onderbouwde vaststelling van de Commissie te bevestigen dat de gehele FIFA World CupTM "een bijzondere algemene weerklank binnen België" heeft, traditioneel op de kosteloze televisie wordt uitgezonden en hoge kijkcijfers haalt.

3.    Onjuiste rechtsopvatting, schending van het VWEU, schending van artikel 3 bis, leden 1 en 2, van richtlijn 89/552, zoals gewijzigd bij richtlijn 97/36, onjuiste toepassing van artikel 296 VWEU en schending van artikel 36 van het Statuut van het Hof van Justitie (miskenning van de omvang van de rechterlijke toetsing, vaststelling dat de Commissie terecht van mening was en toereikend heeft gemotiveerd dat de aangemelde Belgische maatregelen verenigbaar zijn met het Unierecht en dat de daaruit voortvloeiende beperkingen evenredig zijn, en miskenning van de omvang van het recht op informatie en van het publieke belang van ruime toegang tot op televisie uitgezonden evenementen van aanzienlijk belang voor de samenleving)

Dit middel bevat twee onderdelen.

Eerste onderdeel: rekwirante stelt dat het Gerecht het Unierecht heeft geschonden door te oordelen dat de Commissie op goede gronden heeft vastgesteld dat de aangemelde Belgische maatregelen verenigbaar zijn met het Unierecht, ofschoon in het bestreden besluit niet is ingegaan op de beperkingen van de vrijheid van vestiging. Het Gerecht heeft het Unierecht tevens geschonden door te oordelen dat de beperkingen van de vrijheid van vestiging evenredig zijn en dat de Commissie op goede gronden heeft vastgesteld en toereikend heeft gemotiveerd dat de beperkingen van het vrij verrichten van diensten evenredig zijn.

Tweede onderdeel: rekwirante betoogt dat het Gerecht het Unierecht heeft geschonden door te oordelen dat de Commissie op goede gronden heeft vastgesteld dat de aangemelde Belgische maatregelen verenigbaar zijn met het Unierecht, ofschoon in het bestreden besluit niet is ingegaan op de beperkingen van het eigendomsrecht van de FIFA. Het Gerecht heeft het Unierecht tevens geschonden door te oordelen dat de beperkingen van het eigendomsrecht van de FIFA evenredig zijn.

____________

1 - Richtlijn van de Raad van 3 oktober 1989 betreffende de coördinatie van bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in de lidstaten inzake de uitoefening van televisieomroepactiviteiten (PB L 298, blz. 23).

2 - Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van 30 juni 1997 tot wijziging van richtlijn 89/552/EEG van de Raad betreffende de coördinatie van bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in de lidstaten inzake de uitoefening van televisieomroepactiviteiten (PB L 202, blz. 60).

3 - Besluit van de Commissie (2007/479/EG) van 25 juni 2007 inzake de verenigbaarheid met de gemeenschapswetgeving van maatregelen die door België zijn genomen overeenkomstig artikel 3 bis, lid 1, van richtlijn 89/552/EEG van de Raad betreffende de coördinatie van bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in de lidstaten inzake de uitoefening van televisieomroepactiviteiten (PB L 180, blz. 24).