Language of document :

Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Lietuvos Aukščiausiasis Teismas (Litouwen) op 25 februari 2016 – Indėlių ir investicijų draudimas

(Zaak C-109/16)

Procestaal: Litouws

Verwijzende rechter

Lietuvos Aukščiausiasis Teismas

Partijen in het hoofdgeding

Eiseres tot cassatie: VĮ Indėlių ir investicijų draudimas

Andere partij in de cassatieprocedure: Alvydas Raišelis

Prejudiciële vragen

Wanneer een kredietinstelling handelt als een beleggingsonderneming waaraan tegoeden zijn overgemaakt voor de aankoop van door dezelfde kredietinstelling uit te geven schuldbewijzen, maar de uitgifte van de effecten niet plaatsvindt en de eigendom van die effecten niet wordt overgedragen aan de persoon die de tegoeden heeft overgemaakt terwijl de tegoeden reeds zijn gedebiteerd van de bankrekening van die persoon, zijn overgemaakt naar een op naam van de kredietinstelling geopende rekening en niet kunnen worden terugbetaald, en de bedoeling van de nationale wetgever met betrekking tot de toepassing van een specifiek beschermingsstelsel in een dergelijk geval niet duidelijk is, kunnen artikel 1, lid 1, van richtlijn 94/191 en artikel 1, lid 4, van richtlijn 97/92 dan rechtstreeks worden toegepast om het toepasselijke dekkingsstelsel te bepalen en is het voorgenomen gebruik van de tegoeden het doorslaggevende criterium daarvoor? Zijn die bepalingen van de richtlijnen voldoende duidelijk, nauwkeurig en onvoorwaardelijk en verlenen zij subjectieve rechten, zodat particulieren deze bepalingen voor de nationale rechter kunnen aanvoeren tot staving van hun compensatievorderingen tegen het garantieorgaan van de overheid?

Moet artikel 2, lid 2, van de beleggerscompensatierichtlijn, waarin wordt vermeld welke soorten vorderingen onder het beleggerscompensatiestelsel vallen, aldus worden begrepen en uitgelegd dat daaronder ook vorderingen vallen tot terugbetaling van geld dat door een beleggingsonderneming verschuldigd is aan beleggers en dat niet namens hen wordt gehouden?

Indien de tweede vraag bevestigend wordt beantwoord, is artikel 2, lid 2, van de beleggerscompensatierichtlijn, waarin wordt vermeld welke soorten vorderingen onder het compensatiestelsel vallen, voldoende duidelijk, nauwkeurig en onvoorwaardelijk en verleent het subjectieve rechten, zodat particulieren die bepaling voor de nationale rechter kunnen aanvoeren tot staving van hun compensatievorderingen tegen het garantieorgaan van de overheid?

Moet artikel 1, lid 1, van de depositogarantierichtlijn aldus worden begrepen en uitgelegd dat de definitie van „deposito” in die richtlijn ook tegoeden omvat die met instemming van de betrokkene worden overgemaakt van een persoonlijke rekening naar een op naam van een kredietinstelling bij dezelfde kredietinstelling geopende rekening om de latere uitgifte van schuldbewijzen door die instelling te betalen?

Moet artikel 7, lid 1, juncto artikel 8, lid 3, van de depositogarantierichtlijn aldus worden begrepen dat aan iedere persoon wiens vordering aantoonbaar is vóór de datum van de vaststelling of de uitspraak als bedoeld in artikel 1, lid 3, punten i) en ii), van de depositogarantierichtlijn, het in artikel 7, lid 1, genoemde bedrag van de depositogarantie moet worden uitgekeerd?

____________

1 Richtlijn 94/19/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 1994 inzake de depositogarantiestelsels (PB L 135, blz. 5).

2 Richtlijn 97/9/EG van het Europees Parlement en de Raad van 3 maart 1997 inzake de beleggerscompensatiestelsels (PB L 84, blz. 22).