Language of document : ECLI:EU:C:2012:326

Zaak C‑27/11

Anton Vinkov

tegen

Nachalnik Administrativno-nakazatelna deynost

(verzoek van de Administrativen sad Sofia-grad om een prejudiciële beslissing)

„Prejudiciële verwijzing — Niet-erkenning in nationale regeling van recht op beroep in rechte tegen beslissingen houdende oplegging van geldelijke sanctie en aftrek van rijbewijspunten voor bepaalde verkeersovertredingen — Zuiver interne situatie — Niet-ontvankelijkheid van verzoek”

Samenvatting van het arrest

Prejudiciële vragen — Bevoegdheid van Hof — Grenzen — Verzoek om uitlegging van Handvest van grondrechten van Unie

(Art 6, lid 1, VEU; art. 267 VWEU; Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, art. 51, lid 1)

De vereisten die voortvloeien uit de bescherming van de grondrechten, binden de lidstaten in alle gevallen waarin deze het Unierecht moeten toepassen. Bovendien bepaalt artikel 51, lid 1, van het Handvest van de grondrechten dat de bepalingen ervan uitsluitend zijn gericht tot de lidstaten wanneer deze het recht van de Unie ten uitvoer brengen, en houdt het Handvest, dat volgens artikel 6, lid 1, VEU, dezelfde juridische waarde als de Verdragen heeft, geenszins een verruiming van de bevoegdheden van de Unie in.

In het kader van een prejudiciële verwijzing krachtens artikel 267 VWEU moet het Hof dus, wanneer een nationale regeling binnen de werkingssfeer van het Unierecht valt, alle uitleggingsgegevens verschaffen die de nationale rechter nodig heeft om te kunnen beoordelen of deze regeling verenigbaar is met de grondrechten zoals deze in het bijzonder voortvloeien uit het Handvest. Wanneer uit de verwijzingsbeslissing niet blijkt dat de nationale regeling Unierecht omzet of anderszins bij dit recht aanknoopt, is de bevoegdheid van het Hof tot beantwoording van het verzoek om een prejudiciële beslissing, voor zover deze betrekking heeft op het grondrecht op een daadwerkelijk beroep in rechte, dus niet aangetoond.

(cf. punten 56, 59)