Language of document : ECLI:EU:C:2017:122

ARREST VAN HET HOF (Vijfde kamer)

16 februari 2017 (*)

„Hogere voorziening – Uniemerk – Verordening (EG) nr. 207/2009 – Artikel 51, lid 2 – Woordmerk LAMBRETTA – Normaal gebruik van het merk – Vordering tot vervallenverklaring – Gedeeltelijke vervallenverklaring – Mededeling nr. 2/12 van de voorzitter van het EUIPO – Beperking in de tijd van een arrest van het Hof”

In zaak C‑577/14 P,

betreffende een hogere voorziening krachtens artikel 56 van het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie, ingesteld op 10 december 2014,

Brandconcern BV, gevestigd te Amsterdam (Nederland), vertegenwoordigd door A. von Mühlendahl en H. Hartwig, Rechtsanwälte, en G. Casucci, N. Ferretti en C. Galli, avvocati,

rekwirante,

andere partijen in de procedure:

Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO), vertegenwoordigd door J. Crespo Carrillo als gemachtigde,

verweerder in eerste aanleg,

Scooters India Ltd, gevestigd te Lucknow (India), vertegenwoordigd door C. Wolfe, solicitor, en B. Brandreth en A. Edwards-Stuart, barristers,

verzoekster in eerste aanleg,

wijst

HET HOF (Vijfde kamer),

samengesteld als volgt: J. L. da Cruz Vilaça (rapporteur), kamerpresident, M. Berger, A. Borg Barthet, E. Levits en F. Biltgen, rechters,

advocaat-generaal: M. Campos Sánchez-Bordona,

griffier: I. Illéssy, administrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 11 mei 2016,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 19 juli 2016,

het navolgende

Arrest

1        Met haar hogere voorziening verzoekt Brandconcern BV om vernietiging van het arrest van het Gerecht van de Europese Unie van 30 september 2014, Scooters India/BHIM – Brandconcern (LAMBRETTA) (T‑51/12, niet gepubliceerd, EU:T:2014:844; hierna: „bestreden arrest”), waarbij het Gerecht de beslissing van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) van 1 december 2011 (zaak R 2312/2010‑1) inzake een procedure tot vervallenverklaring tussen Brandconcern en Scooters India Ltd (hierna: „litigieuze beslissing”) heeft vernietigd.

 Toepasselijke bepalingen

2        Bij verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad van 26 februari 2009 inzake het Uniemerk (PB 2009, L 78, blz. 1), die op 13 april 2009 in werking is getreden, is overgegaan tot codificatie en intrekking van verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad van 20 december 1993 inzake het gemeenschapsmerk (PB 1994, L 11, blz. 1).

3        Artikel 51 van verordening nr. 207/2009, dat overeenkomt met artikel 50 van verordening nr. 40/94, met als opschrift „Gronden van verval”, bepaalt:

„1.      De rechten van de houder van het [Unie]merk worden op vordering bij het [EUIPO] of op reconventionele vordering in een inbreukprocedure vervallen verklaard:

a)      wanneer het merk in een ononderbroken periode van vijf jaar niet normaal in de [Europese Unie] is gebruikt voor de waren of diensten waarvoor het ingeschreven is en er geen geldige reden is voor het niet gebruiken; vervallenverklaring van een Uniemerk kan echter niet worden gevorderd wanneer het merk in de periode tussen het verstrijken van de vijfjarige periode en de instelling van de vordering of de reconventionele vordering, voor het eerst of opnieuw normaal is gebruikt; begin van gebruik of hernieuwd gebruik binnen drie maanden vóór de instelling van de vordering of van de reconventionele vordering, met dien verstande dat de periode van drie maanden ten vroegste na het verstrijken van de ononderbroken periode van vijf jaar van het niet gebruiken is ingegaan, wordt echter niet in aanmerking genomen indien de voorbereiding voor het begin van gebruik of het hernieuwde gebruik pas getroffen wordt, nadat de merkhouder er kennis van heeft gekregen dat de vordering of de reconventionele vordering kan worden ingesteld;

[…]

2.      Indien de grond van verval slechts bestaat voor een deel van de waren of diensten waarvoor het [Unie]merk is ingeschreven, worden de rechten van de merkhouder alleen voor de betrokken waren of diensten vervallen verklaard.”

4        Met twee mededelingen, de ene gepubliceerd in 2003 en de andere in 2012, heeft de voorzitter van het EUIPO aanwijzingen gegeven over het gebruik van de klasseomschrijvingen van de warenklassen van de Overeenkomst van Nice van 15 juni 1957 betreffende de internationale classificatie van de waren en diensten ten behoeve van de inschrijving van merken, zoals herzien en gewijzigd (hierna: „Overeenkomst van Nice”).

5        Punt IV, eerste alinea, van mededeling nr. 4/03 van de voorzitter van het EUIPO van 16 juni 2003, inzake het gebruik van de klasseomschrijvingen in de lijsten met waren en diensten voor aanvragen en inschrijvingen van een gemeenschapsmerk (hierna: „mededeling nr. 4/03”) luidde:

„De 34 klassen voor waren en de 11 klassen voor diensten omvatten alle waren en diensten. Dientengevolge betekent het gebruik van alle algemene benamingen van de klasseomschrijving van een bepaalde klasse dat ten aanzien van alle waren of diensten die in deze bepaalde klasse vallen, aanspraak op bescherming wordt gemaakt.”

6        Op 20 juni 2012 heeft de voorzitter van het EUIPO mededeling nr. 2/12 vastgesteld, tot intrekking van mededeling nr. 4/03 en inzake het gebruik van de klasseomschrijvingen in de lijsten met waren en diensten voor aanvragen en inschrijvingen van een gemeenschapsmerk (hierna: „mededeling nr. 2/12”). Punt V van deze mededeling bepaalt:

„Wat de [Unie]merken betreft die werden ingeschreven vóór de inwerkingtreding van de onderhavige mededeling en die hebben gebruikgemaakt van alle algemene benamingen van de klasseomschrijving van een bepaalde klasse, is het [EUIPO] van oordeel dat, gelet op de inhoud van mededeling nr. 4/03, het oogmerk van de aanvrager erin bestond, alle waren en diensten te omvatten die zijn opgenomen in de alfabetische lijst van die klasse in de versie die gold op het tijdstip van indiening.”

 Voorgeschiedenis van het geding en litigieuze beslissing

7        Scooters India is houdster van het op 7 februari 2000 aangevraagde en op 6 augustus 2002 door het EUIPO ingeschreven Uniemerk LAMBRETTA. De waren waarvoor dit merk is ingeschreven behoren onder meer tot klasse 12 in de zin van de Overeenkomst van Nice, die als volgt is omschreven: „vervoermiddelen; middelen voor vervoer over land, door de lucht of over het water”.

8        Op 19 november 2007 heeft Brandconcern een vordering tot gedeeltelijke vervallenverklaring van het merk LAMBRETTA ingediend op grond van artikel 50, lid 1, onder a), en lid 2, van verordening nr. 40/94, thans artikel 51, lid 1, onder a), en lid 2, van verordening nr. 207/2009, voor de waren van onder meer klasse 12. Dienaangaande voerde zij aan dat dit merk in een ononderbroken periode van vijf jaar niet normaal was gebruikt.

9        Op 24 september 2010 heeft de nietigheidsafdeling het merk LAMBRETTA met ingang van 19 november 2007 gedeeltelijk vervallen verklaard voor de waren van onder meer klasse 12. Op 23 november 2010 heeft Scooters India bij het EUIPO beroep ingesteld tegen de beslissing van de nietigheidsafdeling.

10      Bij de litigieuze beslissing heeft de eerste kamer van beroep van het EUIPO het beroep onder meer verworpen voor de waren van klasse 12 in de zin van de Overeenkomst van Nice. In deze beslissing heeft de kamer van beroep haar onderzoek van het normale gebruik van het merk LAMBRETTA voor de waren van deze klasse beperkt tot alleen „vervoermiddelen; middelen voor vervoer over land, door de lucht of over het water” in de letterlijke betekenis van die bewoordingen. Na de vaststelling dat de door Scooters India tot staving van dit normale gebruik overgelegde bewijzen beperkt waren tot bewijzen van de verkoop van reserveonderdelen voor scooters en geen enkel bewijs van de verkoop van „vervoermiddelen; middelen voor vervoer over land, door de lucht of over het water” bevatten, heeft de kamer van beroep geoordeeld dat „uit de verkoop van reserveonderdelen niet kan worden afgeleid dat [Scooters India] ook enig vervoermiddel heeft geproduceerd en verkocht”.

 Procedure bij het Gerecht en bestreden arrest

11      Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 8 februari 2012, heeft Scooters India beroep tot vernietiging van de litigieuze beslissing ingesteld, en daarbij één middel aangevoerd: schending van artikel 51, lid 2, van verordening nr. 207/2009. Dit middel omvatte twee onderdelen.

12      In het kader van het onderzoek van het eerste onderdeel van het enige middel heeft het Gerecht in de punten 35 tot en met 38 van het bestreden arrest geoordeeld dat de vermelding „vervoermiddelen; middelen voor vervoer over land, door de lucht of over het water” in de gemeenschapsmerkaanvraag aldus moest worden uitgelegd dat zij ertoe strekte het merk LAMBRETTA te beschermen voor alle waren van de alfabetische lijst van klasse 12 in de zin van de Overeenkomst van Nice. Het heeft bijgevolg geoordeeld dat „reserveonderdelen voor scooters” als zodanig weliswaar niet voorkwamen op de alfabetische lijst van de waren van klasse 12, maar de kamer van beroep het normale gebruik van dit merk moest onderzoeken voor de talrijke accessoires en onderdelen voor voertuigen die daarop voorkwamen. Bijgevolg heeft het Gerecht, dat vaststelde dat de kamer van beroep het normale gebruik van dit merk voor deze reserveonderdelen voor scooters niet had onderzocht, dit eerste onderdeel aanvaard en de litigieuze beslissing vernietigd.

13      Aangaande het tweede onderdeel van het enige middel heeft het Gerecht in de punten 42 tot en met 44 van het bestreden arrest geoordeeld dat de kamer van beroep als gevolg van de vernietiging van de litigieuze beslissing in het kader van het eerste onderdeel moest onderzoeken of Scooters India het merk LAMBRETTA had gebruikt voor reserveonderdelen. Het was van oordeel dat dit onderzoek moest worden verricht aan de hand van de criteria die het Hof heeft geformuleerd in zijn arrest van 11 maart 2003, Ansul (C‑40/01, EU:C:2003:145, punten 40‑43).

 Conclusies van partijen voor het Hof

14      Brandconcern verzoekt het Hof:

–        het bestreden arrest te vernietigen;

–        het beroep van Scooters India dat strekt tot vernietiging van de litigieuze beslissing te verwerpen;

–        subsidiair, het bestreden arrest te vernietigen voor zover de litigieuze beslissing daarbij is vernietigd voor de volgende waren: „vervoermiddelen; middelen voor vervoer over land, door de lucht of over het water” van klasse 12 in de zin van de Overeenkomst van Nice, en

–        het EUIPO en Scooters India te verwijzen in de kosten.

15      Het EUIPO verzoekt het Hof:

–        de hogere voorziening niet-ontvankelijk te verklaren;

–        subsidiair, de hogere voorziening ongegrond te verklaren, en

–        Brandconcern te verwijzen in de kosten.

16      Scooters India verzoekt het Hof:

–        de hogere voorziening af te wijzen, en

–        Brandconcern te verwijzen in de kosten.

 Hogere voorziening

17      Ter ondersteuning van haar hogere voorziening voert Brandconcern twee middelen aan: schending van artikel 51, lid 1, onder a), juncto artikel 51, lid 2, van verordening nr. 207/2009, en een procedurefout van het Gerecht.

 Eerste middel

 Argumenten van partijen

18      Vooraf stelt Brandconcern dat Scooters India voor het Gerecht niet is opgekomen tegen de overweging van de kamer van beroep van het EUIPO in de litigieuze beslissing, dat het merk LAMBRETTA niet was gebruikt voor de waren waarvoor het was ingeschreven, namelijk „vervoermiddelen; middelen voor vervoer over land, door de lucht of over het water” van klasse 12 in de zin van de Overeenkomst van Nice. In die omstandigheden en alleen om die reden had het Gerecht het beroep van Scooters India moeten verwerpen. Brandconcern stelt dat het Gerecht het door Scooters India ingestelde beroep in ieder geval niet-ontvankelijk had moeten verklaren, op grond dat het voorwerp van dit beroep verschilde van dat van het beroep voor de kamer van beroep. Rekwirante stelt dat Scooters India de kwestie van de bescherming van het merk LAMBRETTA voor reserveonderdelen als „onderdelen” van de waren waarvoor dit merk is ingeschreven, pas ter sprake heeft gebracht in de fase van het beroep voor het Gerecht, en niet voor het EUIPO.

19      Vervolgens stelt Brandconcern dat, gelet op de regel die het Hof heeft geformuleerd in punt 61 van het arrest van 19 juni 2012, Chartered Institute of Patent Attorneys (C‑307/10, EU:C:2012:361), inzake het woordteken „IP Translator”, het Gerecht blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te oordelen dat de kamer van beroep van het EUIPO krachtens het rechtszekerheidsbeginsel de verplichting had te onderzoeken of Scooters India het merk LAMBRETTA normaal had gebruikt voor waren waarvoor het niet was ingeschreven. Volgens rekwirante heeft het Gerecht immers ten onrechte geoordeeld dat terwijl Scooters India inschrijving van het merk LAMBRETTA heeft verkregen voor – overeenkomstig haar aanvraag – „vervoermiddelen; middelen voor vervoer over land, door de lucht of over het water” van klasse 12 in de zin van de Overeenkomst van Nice, aan Scooters India de door de inschrijving van dit merk verleende bescherming moest worden toegekend voor alle waren van de alfabetische lijst voor deze klasse.

20      In het arrest van 19 juni 2012, Chartered Institute of Patent Attorneys (C‑307/10, EU:C:2012:361), heeft het Hof volgens haar geoordeeld dat in een inschrijvingsaanvraag om redenen van duidelijkheid en nauwkeurigheid nader moet worden toegelicht of zij betrekking heeft op alle in de alfabetische lijst van de betrokken specifieke klasse opgenomen waren of diensten dan wel op slechts bepaalde van deze waren of diensten. Deze aanvraag mag zonder verklaring van de aanvrager in die zin niet aldus worden uitgelegd dat zij betrekking heeft op alle waren van een klasse. Brandconcern stelt dat, anders dan blijkt uit het bestreden arrest, de rechtspraak van dat arrest in casu had moeten worden toegepast, gelet op het beginsel dat een krachtens artikel 267 VWEU gewezen arrest terugwerkende kracht heeft, niettegenstaande de redenen van rechtszekerheid waarop het Gerecht zich beroept.

21      In ieder geval kunnen de vereisten van duidelijkheid en nauwkeurigheid wat de draagwijdte van de inschrijving betreft, niet worden geëerbiedigd wanneer rekening wordt gehouden met een vermeende intentie van de aanvrager om ruimer te gaan dan de letterlijke betekenis van de bij de inschrijving gebruikte bewoordingen, wanneer een dergelijke intentie, zoals in casu, niet tot uitdrukking komt in een verklaring met betrekking tot waren die zijn opgesomd in de alfabetische lijst van een klasse.

22      Het EUIPO en Scooters India voeren aan dat dit middel ongegrond moet worden verklaard.

 Beoordeling door het Hof

23      Wat het vooraf door Brandconcern aangevoerde argument betreft, kan worden volstaan met de vaststelling dat Scooters India in haar verzoekschrift voor het Gerecht heeft verzocht om vernietiging van de litigieuze beslissing voor zover daarbij werd beslist tot verwerping van haar beroep tegen de beslissing van de nietigheidsafdeling van het EUIPO waarbij het merk LAMBRETTA vervallen werd verklaard voor waren van klasse 12 in de zin van de Overeenkomst van Nice, met inbegrip van „onderdelen en accessoires voor vervoermiddelen en middelen voor vervoer over land”.

24      In hetzelfde verzoekschrift heeft Scooters India immers aangevoerd dat die waren louter een subcategorie vormden van „vervoermiddelen; middelen voor vervoer over land, door de lucht of over het water”, dus van de in haar inschrijvingsaanvraag vermelde waren die vallen onder de omschrijving van klasse 12, en geen andere waren. Bijgevolg kan Brandconcern niet op goede gronden stellen dat Scooters India voor het Gerecht niet is opgekomen tegen de overweging van de kamer van beroep van het EUIPO in de litigieuze beslissing, dat het merk LAMBRETTA niet was gebruikt voor de waren waarvoor het was ingeschreven.

25      In deze omstandigheden dient dit argument ongegrond te worden verklaard.

26      Brandconcern verwijt het Gerecht ook dat het blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door de werking van het arrest van 19 juni 2012, Chartered Institute of Patent Attorneys (C‑307/10, EU:C:2012:361), in de tijd te beperken. Volgens haar is dat arrest in casu van toepassing aangezien het voorschreef Uniemerkaanvragen, met inbegrip van vóór de uitspraak van dat arrest ingediende aanvragen, aldus uit te leggen dat alleen de waren waarop dergelijke aanvragen uitdrukkelijk betrekking hadden, vallen onder de door het Uniemerk verleende bescherming.

27      Dienaangaande zij eraan herinnerd dat het Gerecht in de punten 21 tot en met 24 van het bestreden arrest inderdaad heeft onderzocht of het arrest van 19 juni 2012, Chartered Institute of Patent Attorneys (C‑307/10, EU:C:2012:361), en met name punt 61 ervan, van invloed was op de uitlegging van de inschrijvingsaanvraag van het merk LAMBRETTA, en daarbij ook heeft vastgesteld dat het Hof de werking van dat arrest in de tijd niet had beperkt.

28      Zo heeft het Hof in punt 61 van het arrest van 19 juni 2012, Chartered Institute of Patent Attorneys (C‑307/10, EU:C:2012:361), overwogen dat om te voldoen aan de vereisten van duidelijkheid en nauwkeurigheid van richtlijn 2008/95/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2008 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten (PB 2008, L 299, blz. 25), de aanvrager van een nationaal merk die voor de omschrijving van de waren of diensten waarvoor hij merkbescherming vraagt, gebruikmaakt van alle algemene benamingen van een specifieke klasseomschrijving van de classificatie van Nice, nader moet toelichten of zijn inschrijvingsaanvraag betrekking heeft op alle in de alfabetische lijst van de betrokken specifieke klasse opgenomen waren of diensten dan wel op slechts bepaalde van deze waren of diensten. In het geval dat de aanvraag slechts betrekking heeft op bepaalde van die waren of diensten, is de aanvrager verplicht nader toe te lichten welke tot deze klasse behorende waren of diensten worden bedoeld.

29      Evenwel zij opgemerkt, in de eerste plaats, dat punt 61 van dat arrest geen betrekking heeft op houders van een reeds ingeschreven merk, maar alleen op merkaanvragers.

30      In de tweede plaats beperkt het Hof er zich in punt 61 van het arrest van 19 juni 2012, Chartered Institute of Patent Attorneys (C‑307/10, EU:C:2012:361), toe de vereisten te preciseren die blijven gelden voor nieuwe aanvragers van nationale merken, die voor de omschrijving van de waren of diensten waarvoor zij merkbescherming vragen, gebruikmaken van de algemene benamingen van een klasseomschrijving. Zoals de advocaat-generaal in punt 64 van zijn conclusie heeft vastgesteld, maken dergelijke vereisten het mogelijk om de situatie te voorkomen waarin de omvang van de door een merk verleende bescherming niet met zekerheid kan worden bepaald wanneer een aanvrager gebruikmaakt van alle benamingen in een klasseomschrijving.

31      Bijgevolg kan niet worden geoordeeld dat het Hof met het arrest van 19 juni 2012, Chartered Institute of Patent Attorneys (C‑307/10, EU:C:2012:361), de bedoeling had om af te doen aan de in mededeling nr. 4/03 uiteengezette aanpak voor merken die waren ingeschreven vóór dat arrest werd uitgesproken. Bijgevolg is de in punt 61 van dat arrest geformuleerde regel niet van toepassing op de inschrijving van het merk LAMBRETTA, die plaatsvond vóór de uitspraak van dat arrest.

32      Door in punt 35 van het bestreden arrest te oordelen dat volgens de aanpak in punt V van mededeling nr. 2/12 de vermelding „vervoermiddelen; middelen voor vervoer over land, door de lucht of over het water”, die overeenstemde met de in de klasseomschrijving van klasse 12 in de zin van de Overeenkomst van Nice vermelde waren, in de aanvraag voor het merk LAMBRETTA, aldus moest worden uitgelegd dat zij strekte tot bescherming van dit merk voor alle in de alfabetische lijst van klasse 12 vermelde waren, heeft het Gerecht dus geen blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting die de vernietiging van het bestreden arrest kan rechtvaardigen.

33      Bovendien ondersteunt de wijziging van artikel 28, lid 8, van verordening nr. 207/2009 door verordening (EU) 2015/2424 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2015 (PB 2015, L 341, blz. 21) de door het Gerecht gegeven uitlegging van de litigieuze inschrijvingsaanvraag. Laatstgenoemde verordening heeft in dit artikel immers een overgangsbepaling ingevoerd op basis waarvan houders van vóór 22 juni 2012 aangevraagde Uniemerken die voor een volledige klasseomschrijving van de classificatie van Nice zijn ingeschreven, vóór 24 september 2016 kunnen verklaren dat zij op de datum van indiening het voornemen hadden bescherming aan te vragen voor nog andere waren of diensten dan die welke onder de letterlijke betekenis van de klasseomschrijving vallen, op voorwaarde dat deze voorkomen op de alfabetische lijst voor die klasse.

34      In die omstandigheden moet het eerste middel ongegrond worden verklaard.

 Tweede middel

 Argumenten van partijen

35      Met haar tweede, subsidiair aangevoerde middel stelt Brandconcern dat het bestreden arrest ontoereikend is gemotiveerd doordat het Gerecht de litigieuze beslissing heeft vernietigd terwijl het heeft vastgesteld dat Scooters India het merk LAMBRETTA niet had gebruikt voor de waren waarvoor het was ingeschreven, namelijk „vervoermiddelen; middelen voor vervoer over land, door de lucht of over het water”, die vallen onder de klasseomschrijving van klasse 12 van de Overeenkomst van Nice. Inzonderheid bestaat er een tegenstelling tussen de overwegingen van dat arrest waarin het gebruik van dit merk voor alleen reserveonderdelen voor scooters wordt onderzocht, enerzijds, en het dictum van dat arrest waarbij de litigieuze beslissing ook voor de waren die vallen onder de klasseomschrijving van klasse 12 wordt vernietigd, anderzijds.

36      Het EUIPO voert aan dat het tweede middel niet-ontvankelijk of, in ieder geval, ongegrond is. Volgens Scooters India moet dit middel ongegrond worden verklaard.

 Beoordeling door het Hof

37      Uit de rechtspraak van het Hof blijkt dat een hogere voorziening duidelijk moet aangeven tegen welke onderdelen van het arrest waarvan de vernietiging wordt gevorderd, zij is gericht, en welke argumenten rechtens die vordering specifiek staven. Het Hof heeft eveneens benadrukt dat de loutere abstracte vermelding van de middelen in de hogere voorziening niet aan de vereisten van artikel 58 van het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie en artikel 168, lid 1, onder d), van het Reglement voor de procesvoering van het Hof voldoet. Bovendien wordt in artikel 169, lid 2, van dit Reglement gepreciseerd dat de aangevoerde middelen en argumenten rechtens nauwkeurig moeten aangeven tegen welke rechtsoverwegingen van de beslissing van het Gerecht zij zijn gericht. Een hogere voorziening die deze kenmerken niet vertoont, kan immers niet het voorwerp uitmaken van een juridische beoordeling die het Hof in staat stelt zijn taak uit te oefenen en zijn rechtmatigheidstoetsing te verrichten (arrest van 7 november 2013, Wam Industriale/Commissie, C‑560/12 P, niet gepubliceerd, EU:C:2013:726, punten 42‑44).

38      In casu geeft Brandconcern in haar hogere voorziening niet aan in welke rechtsoverwegingen van het bestreden arrest het Gerecht volgens haar heeft geoordeeld dat Scooters India het merk LAMBRETTA niet had gebruikt voor de waren waarvoor het was ingeschreven. Voorts verwijst Brandconcern in haar repliek weliswaar naar de punten 14, 16 en 17 van het bestreden arrest, maar uit deze punten blijkt niet dat het Gerecht heeft geoordeeld dat Scooters India het merk LAMBRETTA niet had gebruikt voor de waren waarvoor het was ingeschreven.

39      Anders dan Brandconcern aanvoert, betreft het bestreden arrest immers de vraag inzake de uitlegging van een inschrijvingsaanvraag en wordt daarin geenszins uitspraak gedaan over het daadwerkelijke gebruik van het litigieuze merk voor enige waar van klasse 12 van de Overeenkomst van Nice.

40      In die omstandigheden moet het tweede middel ongegrond worden verklaard.

41      Aangezien geen van de door Brandconcern aangevoerde middelen is aanvaard, moet de hogere voorziening in haar geheel worden afgewezen.

 Kosten

42      Artikel 184, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering van het Hof bepaalt dat het Hof over de kosten beslist wanneer de hogere voorziening ongegrond is. Ingevolge artikel 138, lid 1, van dit Reglement, dat op grond van artikel 184, lid 1, ervan van toepassing is op de procedure in hogere voorziening, moet de in het ongelijk gestelde partij in de kosten worden verwezen, voor zover dit is gevorderd.

43      Daar Brandconcern in het ongelijk is gesteld, dient zij overeenkomstig de vorderingen van het EUIPO en Scooters India in de kosten te worden verwezen.

Het Hof (Vijfde kamer) verklaart:

1)      De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)      Brandconcern BV wordt verwezen in de kosten.

ondertekeningen


** Procestaal: Engels