Language of document : ECLI:EU:C:2017:121

ARREST VAN HET HOF (Vijfde kamer)

16 februari 2017 (*)

„Prejudiciële verwijzing – Bestrijding van betalingsachterstand bij handelstransacties – Richtlijn 2011/7/EU – Handelstransacties tussen particuliere ondernemingen en overheidsinstanties – Nationale regeling die de onmiddellijke invordering van de hoofdsom van een schuldvordering afhankelijk stelt van de afstand van de interest voor betalingsachterstand en van de vergoeding voor de invorderingskosten”

In zaak C‑555/14,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Juzgado de lo Contencioso-Administrativo n° 6 de Murcia (bestuursrechter nr. 6 Murcia, Spanje) bij beslissing van 20 november 2014, ingekomen bij het Hof op 3 december 2014, in de procedure

IOS Finance EFC SA

tegen

Servicio Murciano de Salud,

wijst

HET HOF (Vijfde kamer),

samengesteld als volgt: J. L. da Cruz Vilaça, kamerpresident, A. Tizzano (rapporteur), vicepresident van het Hof, M. Berger, A. Borg Barthet en E. Levits, rechters,

advocaat-generaal: E. Sharpston,

griffier: M. Ferreira, hoofdadministrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 2 maart 2016,

gelet op de opmerkingen van:

–        IOS Finance EFC SA, vertegenwoordigd door J. Tornos Mas, abogado,

–        de Spaanse regering, vertegenwoordigd door A. Rubio González als gemachtigde,

–        de Duitse regering, vertegenwoordigd door T. Henze en J. Möller als gemachtigden,

–        de Europese Commissie, vertegenwoordigd door G. Wilms, D. Loma-Osorio Lerena, E. Sanfrutos Cano, A. C. Becker en M. Šimerdová als gemachtigden,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 12 mei 2016,

het navolgende

Arrest

1        Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van richtlijn 2011/7/EU van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 betreffende bestrijding van betalingsachterstand bij handelstransacties (PB 2011, L 48, blz. 1, met rectificatie in PB 2012, L 233, blz. 3).

2        Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen IOS Finance EFC SA (hierna: „IOS Finance”) en Servicio Murciano de Salud (gezondheidsdienst van de autonome regio Murcia, Spanje) over de weigering van die dienst om IOS Finance, boven op de hoofdsom, de interest voor betalingsachterstand en de invorderingskosten te betalen die IOS Finance vorderde wegens op de vervaldag onbetaald gebleven facturen.

 Toepasselijke bepalingen

 Unierecht

3        De overwegingen 1, 12, 16 en 28 van richtlijn 2011/7 luiden als volgt:

„(1)      Richtlijn 2000/35/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 juni 2000 betreffende bestrijding van betalingsachterstand bij handelstransacties [PB 2000, L 200, blz. 35] moet op verscheidene punten materieel worden gewijzigd. Omwille van de duidelijkheid en de logica is het wenselijk de betreffende bepalingen te herschikken.

[…]

(12)      Betalingsachterstand is een vorm van contractbreuk die door het in rekening brengen van een lage of geen interest op achterstallige betalingen en/of door traag verlopende invorderingsprocedures in de meeste lidstaten voor schuldenaren financieel aantrekkelijk is geworden. Een ingrijpende verandering in de richting van een stipte betalingscultuur, waarbij de uitsluiting van het recht om interest in rekening te brengen hoe dan ook wordt beschouwd als een kennelijk onbillijk contractueel beding of kennelijk onbillijke praktijk, is nodig om deze tendens te keren en om betalingsachterstand te ontmoedigen. Een dergelijke verandering vereist ook het invoeren van specifieke bepalingen met betrekking tot betalingstermijnen en de vergoeding van door schuldeisers gemaakte kosten, en onder meer dat uitsluiting van het recht op vergoeding van invorderingskosten als een kennelijk onbillijk beding dient te worden beschouwd.

[…]

(16)      Deze richtlijn mag schuldeisers niet verplichten interest voor betalingsachterstand te eisen. […]

[…]

(28)      Deze richtlijn dient misbruik van contractvrijheid ten nadele van de schuldeiser te verbieden. Dit impliceert dat, wanneer een beding in een overeenkomst of een praktijk met betrekking tot de betalingsdatum of ‑termijn, de interest die in rekening wordt gebracht in geval van betalingsachterstand of de vergoeding voor invorderingskosten op grond van de aan de schuldenaar toegekende voorwaarden niet te billijken is, of wanneer deze voornamelijk ten doel heeft de schuldenaar ten koste van de schuldeiser extra liquiditeit te verschaffen, zij als een misbruik in die zin kan worden aangemerkt. Daarom moet […] ieder contractueel beding of iedere praktijk die apert afwijkt van de gangbare handelspraktijken en indruist tegen de beginselen van goede trouw of eerlijke behandeling, als onbillijk voor de schuldeiser worden aangemerkt. Met name de onvoorwaardelijke uitsluiting van het recht om interest in rekening te brengen moet hoe dan ook worden aangemerkt als een kennelijke onbillijkheid, terwijl uitsluiting van het recht op vergoeding van invorderingskosten moet worden vermoed kennelijk onbillijk te zijn. Deze richtlijn moet nationale bepalingen betreffende de wijze van sluiting van contracten of betreffende de regulering van de geldigheid van voor de schuldenaar onbillijke bedingen, onverlet laten.”

4        Artikel 1 van die richtlijn, met het opschrift „Voorwerp en toepassingsgebied”, bepaalt in lid 1:

„Deze richtlijn heeft ten doel betalingsachterstanden bij handelstransacties tegen te gaan […].”

5        Artikel 4 van die richtlijn heeft als opschrift „Transacties tussen ondernemingen en overheidsinstanties” en bepaalt in lid 1:

„De lidstaten zorgen ervoor dat schuldeisers bij handelstransacties waarbij de schuldenaar een overheidsinstantie is, na afloop van de in de leden 3, 4 of 6 vastgestelde termijn zonder aanmaning aanspraak kunnen maken op wettelijke interest voor betalingsachterstand, voor zover aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

a)      de schuldeiser heeft zijn contractuele en wettelijke verplichtingen vervuld, alsmede

b)      de schuldeiser heeft het verschuldigde bedrag niet op tijd ontvangen, tenzij de schuldenaar niet verantwoordelijk is voor de vertraging.”

6        Artikel 6 van diezelfde richtlijn, met het opschrift „Vergoeding van invorderingskosten”, luidt:

„1.      De lidstaten zorgen ervoor dat de schuldeiser wanneer bij handelstransacties interest voor betalingsachterstand overeenkomstig de artikelen 3 of 4 verschuldigd wordt, minstens een vast bedrag van 40 EUR mag invorderen.

2.      De lidstaten zorgen ervoor dat het in lid 1 bedoelde vaste bedrag zonder aanmaning verschuldigd is als vergoeding voor de eigen invorderingskosten van de schuldeiser.

3.      Naast het in lid 1 bedoelde vaste bedrag kan de schuldeiser aanspraak maken op een redelijke schadeloosstelling door de schuldenaar voor alle door diens betalingsachterstand ontstane invorderingskosten welke dat vaste bedrag te boven gaan. Daartoe kunnen onder meer de kosten worden gerekend die worden gemaakt voor het inschakelen van een advocaat of incassobureau.”

7        Artikel 7 van richtlijn 2011/7, met het opschrift „Onbillijke bedingen en praktijken”, leest als volgt:

„1.      De lidstaten voorzien erin dat een contractueel beding of een praktijk met betrekking tot de datum of termijn voor betaling, de interestvoet voor betalingsachterstand of de vergoeding van invorderingskosten hetzij niet afdwingbaar zijn, hetzij aanleiding geven tot een vordering tot schadevergoeding, indien zij een kennelijke onbillijkheid jegens de schuldeiser behelzen.

Bij de beoordeling van de vraag of een contractueel beding of een praktijk een kennelijke onbillijkheid jegens de schuldeiser in de zin van de eerste alinea behelst, worden alle omstandigheden in aanmerking genomen, met inbegrip van:

a)      elke aanmerkelijke afwijking van goede handelspraktijken, die in strijd is met de goede trouw en eerlijke behandeling;

b)      de aard van het product of de dienst, alsmede

c)      de vraag of de schuldenaar objectieve redenen heeft om af te wijken van de wettelijke interestvoet voor betalingsachterstand, van de in artikel 3, lid 5, artikel 4, lid 3, onder a), artikel 4, lid 4, en artikel 4, lid 6, bedoelde betalingstermijn, of van het in artikel 6, lid 1, bedoelde vaste bedrag.

2.      Voor de toepassing van lid 1 worden contractuele bedingen of praktijken die de betaling van interest voor betalingsachterstand uitsluiten, als kennelijk onbillijk beschouwd.

3.      Voor de toepassing van lid 1 worden contractuele bedingen of praktijken die een vergoeding van invorderingskosten als bedoeld in artikel 6 uitsluiten, vermoed kennelijk onbillijk te zijn.

[…]”

 Spaans recht

8        Uit het aan het Hof overgelegde dossier blijkt dat de Spaanse wetgever vanaf 2012 een „bijzonder financieringsmechanisme voor de betaling van leveranciers” heeft ingesteld, dat van bepaalde duur is en dat beoogt een oplossing te vinden voor de betalingsachterstanden die de autonome regio’s en territoriale overheden als gevolg van de economische crisis bij hun leveranciers hebben opgelopen (hierna: „bijzonder financieringsmechanisme”). Krachtens de regels die de werking van dat mechanisme bepalen, stemmen de leveranciers die op dit mechanisme intekenen, in wezen ermee in, in ruil voor onmiddellijke betaling van de hoofdsom van de schuldvordering, afstand te doen van de bijkomende kosten die wegens de niet-naleving van de betalingstermijnen door de betrokken overheidsinstanties zijn verschuldigd, waaronder met name de interest voor betalingsachterstand en de vergoeding voor de invorderingskosten.

9        Artikel 6 van Real Decreto-ley 8/2013 de medidas urgentes contra la morosidad de las administraciones públicas y de apoyo a entidades locales con problemas financieros (koninklijk wetsbesluit 8/2013 tot vaststelling van noodmaatregelen tot bestrijding van betalingsachterstanden bij overheidsinstanties en tot ondersteuning van territoriale overheden met financiële problemen) van 28 juni 2013 (BOE nr. 155 van 29 juni 2013, blz. 48782), met het opschrift „Gevolgen van het voldoen van nog uitstaande betalingsverplichtingen”, luidt in dat verband meer bepaald:

„Betaling aan de leverancier doet de schuld die de autonome regio of de territoriale overheid jegens de leverancier heeft in hoofdsom, rente, gerechtskosten en alle overige bijkomende kosten tenietgaan.”

10      Voorafgaand aan dit koninklijk wetsbesluit 8/2013 is richtlijn 2011/7 in Spaans recht omgezet bij Real Decreto-ley 4/2013 de medidas de apoyo al emprendedor y de estímulo del crecimiento y de la creación de empleo (koninklijk wetsbesluit 4/2013 betreffende maatregelen tot ondersteuning van de ondernemer en tot stimulering van groei en de schepping van werkgelegenheid) van 22 februari 2013 (BOE nr. 47 van 23 februari 2013, blz. 15219).

 Hoofdgeding en prejudiciële vragen

11      Tussen 2008 en 2013 hebben meerdere ondernemingen goederen geleverd aan en diensten verricht voor medische centra die onder de verantwoordelijkheid vielen van de gezondheidsdienst van de autonome regio Murcia, die de prijs ervan evenwel niet heeft betaald.

12      Deze leveranciers hebben vervolgens een aantal van die schuldvorderingen overgedragen aan IOS Finance, die in september 2013 van die gezondheidsdienst betaling heeft gevorderd van zowel de hoofdsom van die schuldvorderingen als de interest voor betalingsachterstand en een vergoeding voor de gemaakte invorderingskosten.

13      Aangezien deze gezondheidsdienst die bedragen niet heeft betaald, heeft IOS Finance op het bijzonder financieringsmechanisme ingetekend en aldus heeft zij enkel betaling van de hoofdsom van haar schuldvorderingen kunnen krijgen.

14      IOS Finance heeft in mei 2014 bij de verwijzende rechter beroep ingesteld tot veroordeling van die gezondheidsdienst om haar de interest voor betalingsachterstand te betalen en de invorderingskosten te vergoeden.

15      IOS Finance voert ter ondersteuning van haar beroep in de eerste plaats aan dat de schuldvorderingen jegens de overheidsinstantie niet voor afstand vatbaar zijn. In de tweede plaats argumenteert zij dat koninklijk wetsbesluit 8/2013 strijdig is met het Unierecht, en in de derde plaats dat richtlijn 2011/7 rechtstreeks van toepassing is, aangezien daarin is bepaald dat contractuele bedingen en praktijken die de betaling van interest voor betalingsachterstand en de vergoeding voor invorderingskosten uitsluiten, kennelijk onbillijk zijn.

16      De gezondheidsdienst van de autonome regio Murcia concludeert tot verwerping van het beroep op grond dat intekening op het bijzondere financieringsmechanisme vrijwillig is en bovendien van de interest voor betalingsachterstand en van de vergoeding voor de invorderingskosten geen afstand is gedaan vóór het ontstaan van de schuld, maar nadat de schuld was ontstaan en betaling ervan was uitgebleven.

17      De verwijzende rechter erkent dat intekening op het bijzondere financieringsmechanisme niet verplicht is en dat schuldeisers die niet alleen betaling van de hoofdsom maar ook van de interest voor betalingsachterstand en de vergoeding voor invorderingskosten wensen, altijd beroep in rechte kunnen instellen. De verwijzende rechter vraagt zich niettemin af of het Unierecht, en meer bepaald artikel 7, leden 2 en 3, van richtlijn 2011/7 verbiedt dat de invordering van de hoofdsom van een schuldvordering wordt gekoppeld aan de voorwaarde dat afstand wordt gedaan van de interest voor betalingsachterstand en de vergoeding voor de invorderingskosten.

18      Daarom heeft de Juzgado de lo Contencioso-Administrativo n° 6 de Murcia (bestuursrechter nr. 6 Murcia, Spanje) de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:

„Gelet op het bepaalde in artikel 4, lid 1, artikel 6 en artikel 7, leden 2 en 3, van [richtlijn 2011/7]:

1)      Dient artikel 7, lid 2, van richtlijn 2011/7 aldus te worden uitgelegd dat een lidstaat de invordering van de hoofdsom niet afhankelijk mag stellen van de afstand van het recht op interest voor betalingsachterstand?


2)      Dient artikel 7, lid 3, van richtlijn 2011/7 aldus te worden uitgelegd dat een lidstaat de invordering van de hoofdsom niet afhankelijk mag stellen van de afstand van de vergoeding voor de invorderingskosten?


3)      Indien deze twee vragen bevestigend worden beantwoord, mag de schuldenaar, wanneer het een openbare opdrachtgever betreft, een beroep doen op de wilsautonomie om zijn verplichting tot betaling van interest voor betalingsachterstand en de vergoeding voor de invorderingskosten te ontlopen?”

 Beantwoording van de prejudiciële vragen

 Opmerkingen vooraf

19      Vooraf zij opgemerkt dat de Commissie van mening is dat de situatie in het hoofdgeding niet wordt geregeld door richtlijn 2011/7, maar door richtlijn 2000/35, zodat, anders dan uit de verwijzingsbeslissing blijkt, de prejudiciële vragen in het licht van richtlijn 2000/35 moeten worden beantwoord.

20      Die beoordeling van de Commissie volgt echter uit haar eigen uitlegging van de bepalingen van het nationale recht, die met name in koninklijk wetsbesluit 4/2013 zijn vervat en richtlijn 2011/7 in Spaans recht omzetten.

21      Volgens vaste rechtspraak staat het echter niet aan het Hof om zich in het kader van een prejudiciële verwijzing uit te spreken over de uitlegging van de nationale bepalingen en te beoordelen of de verwijzende rechter deze correct uitlegt. Het staat immers uitsluitend aan de nationale rechter om het nationale recht uit te leggen (arrest van 27 oktober 2016, Audace e.a., C‑114/15, EU:C:2016:813, punt 65 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

22      Bijgevolg moeten de prejudiciële vragen worden beantwoord zoals zij door de verwijzende rechter zijn gesteld, aangezien hij uit zijn uitlegging van het nationale recht afleidt dat richtlijn 2011/7 op de feiten in het hoofdgeding van toepassing is.

 Eerste en tweede vraag

23      Met zijn eerste en tweede vraag, die samen moeten worden onderzocht, wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of richtlijn 2011/7, inzonderheid artikel 7, leden 2 en 3, ervan, aldus moet worden uitgelegd dat zij in de weg staat aan een nationale regeling als die in het hoofdgeding, volgens welke een schuldeiser afstand kan doen van de interest voor betalingsachterstand en de vergoeding voor de invorderingskosten in ruil voor onmiddellijke betaling van de hoofdsom van opeisbare schuldvorderingen.

24      Teneinde die vragen te beantwoorden, zij erop gewezen dat, overeenkomstig artikel 1, lid 1, van richtlijn 2011/7, zij ten doel heeft betalingsachterstanden bij handelstransacties tegen te gaan, aangezien die achterstand, volgens overweging 12 van die richtlijn, een vorm van contractbreuk is die, met name doordat een lage of geen interest op achterstallige betalingen in rekening wordt gebracht, financieel aantrekkelijk is geworden voor de schuldenaars.

25      Ter verwezenlijking van dat doel harmoniseert richtlijn 2011/7 evenwel niet volledig alle regels op het gebied van betalingsachterstanden bij handelstransacties (zie naar analogie met richtlijn 2000/35, arrest van 15 december 2016, Nemec, C‑256/15, EU:C:2016:954, punt 46 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

26      Net als richtlijn 2000/35 bevat richtlijn 2011/7 immers slechts bepaalde regels ter zake, waaronder regels inzake de interest voor betalingsachterstand.

27      Overeenkomstig artikel 4, lid 1, en artikel 6 van richtlijn 2011/7 moeten de lidstaten in dat verband ervoor zorgen dat bij handelstransacties waarbij de schuldenaar een overheidsinstantie is, de schuldeiser die zijn verplichtingen heeft vervuld en het verschuldigde bedrag niet op tijd heeft ontvangen, aanspraak kan maken op interest voor betalingsachterstand en de vergoeding voor de invorderingskosten, tenzij de schuldenaar niet verantwoordelijk is voor de vertraging.

28      Daartoe bepaalt artikel 7, lid 1, van die richtlijn weliswaar dat de lidstaten erin moeten voorzien dat een contractueel beding of een praktijk in het bijzonder met betrekking tot de interestvoet voor betalingsachterstand of de vergoeding voor de invorderingskosten, hetzij niet afdwingbaar zijn, hetzij aanleiding geven tot een vordering tot schadevergoeding, indien zij een kennelijke onbillijkheid jegens de schuldeiser behelzen. Dit artikel 7 bepaalt bovendien dat contractuele bedingen of praktijken die de betaling van interest voor betalingsachterstand of de vergoeding voor de invorderingskosten uitsluiten, volgens lid 2 van dat artikel als kennelijk onbillijk worden beschouwd of volgens lid 3 van datzelfde artikel worden vermoed kennelijk onbillijk te zijn.

29      Uit die bepalingen blijkt evenwel dat zij enkel verzekeren dat de omstandigheden waarvan sprake in met name artikel 4, lid 1, en artikel 6 van richtlijn 2011/7, de schuldeiser het recht geven interest voor betalingsachterstand en een vergoeding voor invorderingskosten te vorderen. Uit overweging 28 van die richtlijn volgt dat de onmogelijkheid om een dergelijk recht contractueel uit te sluiten strekt tot vermijding van misbruik van de contractvrijheid ten nadele van de schuldeiser, die geen afstand daarvan kan doen op het moment van de contractsluiting.

30      Het doel van artikel 7, leden 2 en 3, van richtlijn 2011/7 is met andere woorden te vermijden dat de schuldeiser afstand doet van de interest voor betalingsachterstand of van de vergoeding voor de invorderingskosten op het moment van de contractsluiting, dat wil zeggen op het moment waarop de schuldeiser zijn contractvrijheid uitoefent en dus op het moment waarop mogelijk het risico ontstaat dat de schuldenaar die vrijheid misbruikt ten nadele van de schuldeiser.

31      Wanneer, zoals in het hoofdgeding, evenwel is voldaan aan de door richtlijn 2011/7 gestelde voorwaarden en de interest voor betalingsachterstand en de vergoeding van invorderingskosten opeisbaar zijn, moet de schuldeiser, gelet op zijn contractvrijheid, vrij blijven om afstand te doen van de bedragen die zijn verschuldigd op grond van die interest en die vergoeding, met name in ruil voor onmiddellijke betaling van de hoofdsom.

32      Dit wordt overigens bevestigd door overweging 16 van die richtlijn, waarin wordt gepreciseerd dat zij schuldeisers niet mag verplichten interest voor betalingsachterstand te eisen.

33      Zoals de advocaat-generaal in punt 62 van zijn conclusie in wezen opmerkt, blijkt uit richtlijn 2011/7 bijgevolg niet dat zij zich ertegen verzet dat een schuldeiser vrijelijk afstand doet van de aanspraken op interest voor betalingsachterstand en vergoeding van invorderingskosten.

34      Daarvan kan echter slechts sprake zijn wanneer daadwerkelijk op vrije wijze ermee wordt ingestemd van die aanspraken afstand te doen, zodat dit op zijn beurt geen misbruik van de contractvrijheid van de schuldeiser mag uitmaken die aan de schuldenaar kan worden toegeschreven.

35      In een zaak als in het hoofdgeding moet voor de beoordeling of vrijelijk met de afstand is ingestemd, worden uitgemaakt of de schuldeiser werkelijk elk rechtsmiddel heeft kunnen uitoefenen om, indien hij dit had gewenst, betaling van zijn volledige schuldvordering te eisen, met inbegrip van de interest voor betalingsachterstand en de vergoeding voor invorderingskosten, hetgeen aan de verwijzende rechter staat om na te gaan.

36      Gelet op een en ander moeten de eerste en de tweede vraag aldus worden beantwoord dat richtlijn 2011/7, inzonderheid artikel 7, leden 2 en 3, ervan, aldus moet worden uitgelegd dat zij niet in de weg staat aan een nationale regeling als in het hoofdgeding, volgens welke een schuldeiser afstand kan doen van de interest voor betalingsachterstand en de vergoeding voor invorderingskosten in ruil voor onmiddellijke betaling van de hoofdsom van opeisbare schuldvorderingen, op voorwaarde dat vrijelijk met die afstand is ingestemd, hetgeen aan de verwijzende rechter staat om na te gaan.

 Derde vraag

37      Bijgevolg hoeft de derde vraag niet te worden beantwoord, aangezien die is gesteld voor het geval dat het Hof de eerste en de tweede vraag bevestigend zou hebben beantwoord.

 Kosten

38      Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechter over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Het Hof (Vijfde kamer) verklaart voor recht:

Richtlijn 2011/7/EU van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 betreffende bestrijding van betalingsachterstand bij handelstransacties, inzonderheid artikel 7, leden 2 en 3, ervan, moet aldus worden uitgelegd dat zij niet in de weg staat aan een nationale regeling als in het hoofdgeding, volgens welke een schuldeiser afstand kan doen van de interest voor betalingsachterstand en de vergoeding voor invorderingskosten in ruil voor onmiddellijke betaling van de hoofdsom van opeisbare schuldvorderingen, op voorwaarde dat vrijelijk met die afstand is ingestemd, hetgeen aan de verwijzende rechter staat om na te gaan.

ondertekeningen


*Procestaal: Spaans.