Language of document : ECLI:EU:C:2012:662

Zaak C‑557/10

Europese Commissie

tegen

Portugese Republiek

„Niet-nakoming – Vervoer – Ontwikkeling van spoorwegen in de Gemeenschap – Richtlijn 91/440/EEG – Artikel 5, lid 3 – Spoorwegondernemingen – Beheersmatige onafhankelijkheid – Beslissingen betreffende personeel, activa en eigen aankopen – Artikel 7, lid 3 – Verstrekking van financiële middelen aan infrastructuurbeheerder – Richtlijn 2001/14/EG – Artikel 6, lid 1 – Boekhoudkundig evenwicht – Passende voorwaarden – Onvolledige uitvoering”

Samenvatting – Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 25 oktober 2012

1.        Beroep wegens niet-nakoming – Onderzoek van gegrondheid door het Hof – In aanmerking te nemen situatie – Situatie bij verstrijken van in met redenen omkleed advies gestelde termijn – Afwijzing van verzoek om schorsing van behandeling van zaak tot vaststelling van maatregelen om nationaal recht in overeenstemming te brengen met recht van de Unie

(Art. 258 VWEU)

2.        Vervoer – Gemeenschappelijk beleid – Ontwikkeling van spoorwegen in Gemeenschap – Spoorwegondernemingen – Beheersmatige onafhankelijkheid – Verplichting om spoorwegen te privatiseren – Geen – Nationale regeling die voorschrijft dat individuele beslissingen van die ondernemingen door regering moeten worden goedgekeurd – Ontoelaatbaarheid

(Richtlijn 91/440 van de Raad, art. 3, 4, lid 1, en 5, lid 3; richtlijnen 2001/12, 2001/14 en 2007/58 van het Europees Parlement en de Raad)

1.        Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punten 24, 25, 41, 49)

2.        Richtlijn 91/440 betreffende de ontwikkeling van de spoorwegen in de Gemeenschap, zoals gewijzigd bij richtlijn 2001/12, en richtlijn 2001/14 inzake de toewijzing van spoorweginfrastructuurcapaciteit en de heffing van rechten voor het gebruik van spoorweginfrastructuur alsmede inzake veiligheidscertificering, zoals gewijzigd bij richtlijn 2007/58, bepalen niet dat de spoorwegen moeten worden geprivatiseerd. De gevestigde spoorwegexploitant mag dus in overheidshanden blijven.

De richtlijnen 91/440 en 2001/12 bepalen evenwel dat spoorwegondernemingen, ongeacht of zij overheids- dan wel privéondernemingen zijn, een positie dient te worden toegekend die hen onafhankelijk maakt ten opzichte van de overheid, en dat zij de vrijheid dienen te hebben hun eigen bedrijfsvoering te kiezen. Op grond van artikel 5, lid 3, van richtlijn 91/440 kunnen de lidstaten immers weliswaar de richtsnoeren voor het algemene beleid vaststellen, maar dat neemt niet weg dat, ter wille van de verwezenlijking van de doelstelling van beheersmatige onafhankelijkheid van de spoorwegondernemingen, de staat geen invloed mag uitoefenen op hun individuele beslissingen betreffende de vervreemding of verwerving van activa.

Een lidstaat schiet derhalve tekort in de krachtens dat artikel 5, lid 3 op hem rustende verplichtingen, wanneer zijn nationale regeling bepaalt dat elke individuele beslissing tot verkrijging of verwerving van deelnemingen in het kapitaal van vennootschappen door de regering moet worden goedgekeurd, en een dergelijke onderneming aldus onderwerpt aan een extern toezicht van politieke aard dat helemaal niet overeenstemt met de procedures en de handelings- en controlemiddelen waarover aandeelhouders van een privaatrechtelijke vennootschap op aandelen beschikken.

(cf. punten 33, 37‑39)