Language of document :

Beroep ingesteld op 1 juni 2012 - Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland / Raad van de Europese Unie, Europees Parlement

(Zaak C-270/12)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland (vertegenwoordigers: A. Robinson, gemachtigde, J. Stratford QC, A. Henshaw, Barrister)

Verwerende partijen: Raad van de Europese Unie, Europees Parlement

Conclusies

nietigverklaring van artikel 28 van verordening (EU) nr. 236/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 14 maart 2012 betreffende short selling en bepaalde aspecten van kredietverzuimswaps.

verwijzing van verweerders in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Volgens artikel 28, met het opschrift "Interventiebevoegdheden van ESMA in uitzonderlijke omstandigheden", dient de Europese Autoriteit voor effecten en markten (ESMA) natuurlijke of rechtspersonen het aangaan van shorttransacties of gelijksoortige transacties te verbieden of daaraan voorwaarden te verbinden, ofwel te verlangen dat deze personen shortposities aanmelden of bekendmaken.

ESMA neemt dergelijke maatregelen indien a) zij het hoofd bieden aan een bedreiging voor de ordelijke werking en integriteit van de financiële markten of voor de stabiliteit van het gehele financiële stelsel van de Unie of een deel ervan; b) er grensoverschrijdende gevolgen zijn, en c) bevoegde autoriteiten geen maatregelen hebben getroffen om de bedreiging het hoofd te bieden of de door hen getroffen maatregelen de bedreiging onvoldoende het hoofd bieden. De maatregelen zijn maximaal drie maanden geldig, maar ESMA is gemachtigd om ze onbeperkt te verlengen. De maatregelen hebben voorrang boven eerdere door een bevoegde autoriteit overeenkomstig de short selling verordening genomen maatregelen.

Het Verenigd Koninkrijk betoogt dat artikel 28 onwettig is op de volgende gronden.

In de eerste plaats is het in strijd met het tweede door het Hof van Justitie in het arrest van 13 juni 1958, Meroni/Hoge Autoriteit (9/56, Jurispr. blz. 11), geformuleerde beginsel, omdat:

1)    de criteria inzake het moment waarop ESMA krachtens artikel 28 moet optreden, een ruime beoordelingsmarge inhouden;

2)    aan ESMA een ruime keuze wordt gelaten met betrekking tot de op te leggen maatregel of maatregelen en de vast te stellen uitzonderingen, en deze keuzes zeer belangrijke implicaties voor het economische beleid hebben;

3)    de factoren die ESMA in aanmerking moet nemen, uiterst subjectieve testen omvatten;

4)    ESMA is gemachtigd om haar maatregelen te verlengen zonder enige beperking wat de totale duur ervan betreft;

5)    ook al heeft artikel 28 (anders dan het Verenigd Koninkrijk betoogt) ESMA er niet toe gebracht om macro-economische beleidskeuzes te maken, ESMA niettemin bij de beleidstoepassing in een bepaalde zaak, zoals in de zaak Meroni zelf, over een ruime beoordelingsvrijheid beschikt.

In de tweede plaats beoogt artikel 28 ESMA te machtigen om, in strijd met het arrest van het Hof van 14 mei 1981, Romano (98/80, Jurispr. blz. 1241), maatregelen van algemene strekking met kracht van wet op te leggen.

In de derde plaats beoogt artikel 28 ESMA de bevoegdheid te verlenen om niet-wetgevingshandelingen van algemene strekking vast te stellen, terwijl de Raad in het licht van de artikelen 290 VWEU en 291 VWEU krachtens de Verdragen niet bevoegd is om een dergelijke bevoegdheid aan een gewoon agentschap te delegeren buiten deze bepalingen om.

In de vierde plaats overschrijdt artikel 28 de in artikel 114 VWEU verleende bevoegdheid, indien en voor zover het aldus wordt uitgelegd dat het ESMA machtigt om individuele maatregelen te nemen tegen natuurlijke of rechtspersonen.

Artikel 28 kan van de rest van de short selling-verordening worden gescheiden. De schrapping ervan zou in wezen geen afbreuk doen aan de rest van de verordening.

____________

1 - PB L 86, blz. 1.