Language of document : ECLI:EU:C:2006:773

Zaak C‑374/04

Test Claimants in Class IV of the ACT Group Litigation

tegen

Commissioners of Inland Revenue

[verzoek van de High Court of Justice (England & Wales), Chancery Division, om een prejudiciële beslissing]

„Vrijheid van vestiging – Vrij verkeer van kapitaal – Vennootschapsbelasting – Uitkering van dividend – Belastingkrediet – Verschillende behandeling van ingezeten en niet-ingezeten aandeelhouders – Bilaterale verdragen ter voorkoming van dubbele belasting”

Samenvatting van het arrest

1.        Vrij verkeer van personen – Vrijheid van vestiging – Vrij verkeer van kapitaal – Belastingwetgeving

2.        Vrij verkeer van personen – Vrijheid van vestiging – Vrij verkeer van kapitaal – Belastingwetgeving

(Art. 43 EG en 56 EG)

3.        Vrij verkeer van personen – Vrijheid van vestiging – Vrij verkeer van kapitaal – Belastingwetgeving

(Art. 43 EG en 56 EG)

1.        De artikelen 43 EG en 56 EG moeten aldus worden uitgelegd, dat wanneer een lidstaat een stelsel voor voorkoming of vermindering van kettingbelasting of dubbele economische belasting van door ingezeten vennootschappen aan ingezetenen uitgekeerd dividend kent, hij het door niet-ingezeten vennootschappen aan ingezetenen uitgekeerd dividend op soortgelijke wijze moet behandelen.

De situatie van in een lidstaat gevestigde aandeelhouders die dividend ontvangen van een in dezelfde staat gevestigde vennootschap, is vergelijkbaar met die van in deze lidstaat gevestigde aandeelhouders die dividend ontvangen van een in een andere lidstaat gevestigde vennootschap, aangezien zowel het dividend van nationale als het dividend van buitenlandse oorsprong het voorwerp kan zijn van, enerzijds, in het geval van vennootschappen-aandeelhouders, kettingbelasting, en, anderzijds, in het geval van uiteindelijke aandeelhouders, dubbele economische belasting. Wanneer de uitkerende vennootschap en de ontvangende aandeelhouder niet in dezelfde lidstaat zijn gevestigd, bevindt de lidstaat waarin de uitkerende vennootschap is gevestigd, zich niet in dezelfde positie als de lidstaat waarin de ontvangende aandeelhouder is gevestigd. De positie van een lidstaat waarin zowel de uitkerende vennootschappen als de uiteindelijke aandeelhouders zijn gevestigd, is niet vergelijkbaar met die van een lidstaat waarin een vennootschap is gevestigd die dividend uitkeert aan een niet-ingezeten vennootschap, die dit op haar beurt aan haar uiteindelijke aandeelhouders uitkeert, in die zin dat deze laatste staat in beginsel uitsluitend in zijn hoedanigheid van staat van de bron van de uitgekeerde winst handelt. Het is daarentegen in zijn hoedanigheid van staat van vestiging van de aandeelhouder dat deze lidstaat, wanneer een ingezeten vennootschap dividend uitkeert aan zijn ingezeten uiteindelijke aandeelhouders, aan deze laatsten een belastingkrediet verleent dat overeenkomt met het gedeelte van de vennootschapsbelasting dat door de vennootschap die de uitgekeerde winst heeft gegenereerd, bij de uitkering van dat dividend vooraf is betaald.

(cf. punten 55‑56, 58, 64-65)

2.        De artikelen 43 EG en 56 EG verzetten zich niet ertegen dat een lidstaat, in geval van uitkering van dividend door een in die staat gevestigde vennootschap, aan de vennootschappen die dit dividend ontvangen en eveneens in deze staat zijn gevestigd, een belastingkrediet toekent dat overeenkomt met het gedeelte van de door de uitkerende vennootschap over de uitgekeerde winst betaalde belasting, maar geen belastingkrediet toekent aan in een andere lidstaat gevestigde ontvangende vennootschappen die in de eerste staat niet aan belasting onderworpen zijn voor dit dividend.

(cf. punt 74, dictum 1)

3.        De artikelen 43 EG en 56 EG verzetten zich niet ertegen dat een lidstaat het recht op een belastingkrediet waarin een met een andere lidstaat gesloten verdrag ter voorkoming van dubbele belasting voorziet voor in deze laatste staat gevestigde vennootschappen die dividend ontvangen van een in de eerste staat gevestigde vennootschap, niet uitbreidt tot vennootschappen die zijn gevestigd in een derde staat waarmee hij een verdrag ter voorkoming van dubbele belasting heeft gesloten dat niet in een dergelijk recht voorziet voor vennootschappen die in deze derde staat zijn gevestigd.

Het feit dat deze wederkerige rechten en verplichtingen uit het eerste verdrag slechts gelden voor personen die ingezetenen zijn van één van de twee verdragsluitende lidstaten is een inherent gevolg van bilaterale verdragen ter voorkoming van dubbele belasting.

(cf. punten 91, 94, dictum 2)