Language of document : ECLI:EU:C:2014:2189

Zaak C‑34/13

Monika Kušionová

tegen

SMART Capital, a.s.

(verzoek van de Krajský súd v Prešove om een prejudiciële beslissing)

„Prejudiciële verwijzing – Richtlijn 93/13/EEG – Oneerlijke bedingen – Consumentenkredietovereenkomst – Artikel 1, lid 2 – Beding waarin een dwingende wettelijke bepaling is overgenomen – Werkingssfeer van de richtlijn – Artikelen 3, lid 1, 4, 6, lid 1, en 7, lid 1 – Schuldvordering gedekt door een zekerheidsrecht op een onroerend goed – Mogelijkheid om dat zekerheidsrecht te executeren door middel van een openbare verkoop – Rechterlijke toetsing”

Samenvatting – Arrest van het Hof (Derde kamer) van 10 september 2014

1.        Prejudiciële vragen – Ontvankelijkheid – Grenzen – Kennelijk irrelevante vragen en hypothetische vragen gesteld in een context waarin een nuttig antwoord is uitgesloten

(Art. 267 VWEU)

2.        Bescherming van de consument – Oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten – Richtlijn 93/13 – Middelen om een einde te maken aan het gebruik van oneerlijke bedingen – Nationale regeling op grond waarvan een schuldvordering kan worden geïnd door middel van buitengerechtelijke executie van een zekerheidsrecht op het onroerend goed van de consument – Toelaatbaarheid – Voorwaarden – Doeltreffendheids- en gelijkwaardigheidsbeginsel – Invloed van het grondrecht op eerbiediging van de woning – Toetsing door de nationale rechterlijke instantie

(Handvest van de grondrechten, art. 7, 38, 47; richtlijn 93/13 van de Raad)

3.        Bescherming van de consument – Oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten – Richtlijn 93/13 – Werkingssfeer – Uitsluiting van contractuele bedingen waarin dwingende wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen zijn overgenomen – Toetsing door de nationale rechterlijke instantie

(Richtlijn 93/13 van de Raad, art. 1, lid 2)

1.        Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punt 38)

2.        Richtlijn 93/13 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten moet aldus worden uitgelegd dat zij zich niet verzet tegen een nationale regeling volgens welke een schuldvordering die is gebaseerd op mogelijkerwijs oneerlijke contractuele bedingen kan worden geïnd door middel van buitengerechtelijke executie van een zekerheidsrecht op het onroerend goed van de consument, voor zover die regeling de bescherming van de door die richtlijn aan de consument verleende rechten niet in de praktijk onmogelijk of uiterst moeilijk maakt. Het staat aan de verwijzende rechterlijke instantie om dit na te gaan.

(cf. punt 68, dictum 1)

3.        Artikel 1, lid 2, van richtlijn 93/13 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten moet aldus worden uitgelegd dat een beding in een overeenkomst tussen een verkoper en een consument slechts buiten de werkingssfeer van die richtlijn valt wanneer in dat contractueel beding een dwingende wettelijke of bestuursrechtelijke bepaling inhoudelijk is overgenomen. Het staat aan de verwijzende rechterlijke instantie na te gaan of dat het geval is.

(cf. punt 80, dictum 2)