Language of document :

Hogere voorziening ingesteld op 2 juni 2014 door Cemex S.A.B. de C.V. e.a. tegen het arrest van het Gerecht (Zevende kamer) van 14 maart 2014 in zaak T-292/11, Cemex e.a./Commissie

(Zaak C-265/14 P)

Procestaal: Spaans

Partijen

Rekwirantes: Cemex S.A.B. de C.V., New Sunward Holding BV, Cemex España, S.A., Cemex Deutschland AG, Cemex UK, Cemex Czech Operations s.r.o., Cemex France Gestion en Cemex Austria AG (vertegenwoordigers: J. Folguera Crespo, P. Vidal Martínez, H. González Durántez en B. Martínez Corral, abogados)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie

Conclusies

vernietiging van het arrest van het Gerecht van 14 maart 2014;

uitspraak ten gronde op het bij het Gerecht ingestelde beroep tot nietigverklaring en nietigverklaring van het litigieuze besluit;

verwijzing van de Commissie in de kosten die door Cemex en haar dochterondernemingen zijn gemaakt in eerste aanleg voor het Gerecht en in de onderhavige procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

1.    Onjuiste beoordeling van de motivering van het litigieuze besluit

Rekwirantes betogen dat het Gerecht blijk heeft gegeven van een onjuiste beoordeling van de motivering van het litigieuze besluit waarbij om inlichtingen werd verzocht, welke motivering in heel algemene bewoordingen was gesteld. Het Gerecht heeft bij zijn beoordeling geen rekening gehouden met de omstandigheden van het geval of met de inhoud van het litigieuze besluit, en heeft geen toetsing van de evenredigheid uitgevoerd op basis van de praktische mogelijkheden van de Commissie, de technische omstandigheden en de termijn waarbinnen het litigieuze besluit is vastgesteld.

2.    Onjuiste beoordeling van de vraag of de inlichtingen noodzakelijk zijn

Het Gerecht heeft tevens blijk gegeven van een onjuiste beoordeling van de vraag of de in het litigieuze besluit gevraagde inlichtingen noodzakelijk waren, aangezien die inlichtingen reeds gedeeltelijk door de Commissie waren verkregen of geen band hadden met het onderwerp van het onderzoek.

3.    Onjuiste motivering van het bestreden arrest en onjuiste beoordeling van de schending van artikel 18, lid 3, van verordening (EG) nr. 1/20031 wat de aard van de gevraagde inlichtingen betreft

Rekwirantes stellen voorts dat het bestreden arrest onjuist is gemotiveerd, nu het Gerecht zich niet heeft uitgesproken over een aantal door hen aangevoerde argumenten met betrekking tot de aard van de gevraagde inlichtingen. Voor het verstrekken van de gevraagde inlichtingen zouden waardeoordelen over hypothetische scenario’s nodig zijn geweest. Het Gerecht heeft bovendien blijk gegeven van een onjuiste opvatting door te oordelen dat geen sprake was van schending van artikel 18, lid 3, van verordening nr. 1/2003, aangezien in het litigieuze besluit van rekwirantes werd verlangd dat zij vragen beantwoordden die geen betrekking hadden op feiten en geen verband hielden met feitelijke omstandigheden.

4.    Onjuiste beoordeling van het evenredigheidsvereiste

Volgens rekwirantes heeft het Gerecht blijk gegeven van een onjuiste opvatting door de verwerping van hun beroep tot gedeeltelijke nietigverklaring van het litigieuze besluit waarbij om inlichtingen werd verzocht, aangezien het van oordeel was dat de Commissie bij de vaststelling van het besluit en de daarin gestelde termijn voor het verstrekken van de inlichtingen geen blijk had gegeven van een onredelijke of onevenredige handelwijze. Daarnaast voeren rekwirantes aan dat het Gerecht blijk heeft gegeven van een onjuiste opvatting door te oordelen dat het verzoek om inlichtingen van de Commissie gerechtvaardigd was, hoewel het verstrekken van de gevraagde inlichtingen voor rekwirantes een zeer hoge werklast met zich bracht.

5.    Onjuiste beoordeling van de inbreuk op artikel 3 van verordening (EEG) nr. 12

Het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste opvatting door te oordelen dat de Commissie, die het litigieuze besluit uitsluitend in het Spaans had toegezonden, geen inbreuk had gemaakt op artikel 3 van verordening nr. 1.

6.    Onjuiste beoordeling van de schending van het beginsel van behoorlijk bestuur

Ten slotte stellen rekwirantes dat het Gerecht blijk heeft gegeven van een onjuiste opvatting door te oordelen dat verschillende gedragingen van de Commissie weliswaar laakbaar waren, doch geen schending van het beginsel van behoorlijk bestuur opleverden.

____________

1     Verordening van de Raad van 16 december 2002 betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen [101 VWEU] en [102 VWEU] (PB 2003, L 1, blz. 1).

2     Verordening van de Raad van 15 april 1958 tot regeling van het taalgebruik in de Europese Economische Gemeenschap (PB 1958, 17, blz. 385).